ilelijk spraken wij van eene franije zainenstelling van de Prov. Staten-vergadering. Meent de schrijver dan nu in ernst, dat wij zóó licht zinnig zijndat wij dat alles ter néér zouden schrijven als ons onbekend was, wat in die vergadering wasvoor- gevallen En wanneer dat juist ons er geen aanleiding toe had gegeven'? Waar wij kortsheidshalve met een enkele uitdruk king weêrgaven, hoedanigen indruk wij van de behan deling in de Staten-vergadering ontvingen, worden wij beschuldigd die niet te kennen! Welaan dan nemen wij deze gelegenheid te baatom daarover meer uitvoerig ons gevoelen te doen kennen. Wegens de plaats in ons blad doen wij dit in een vol gend nommer. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten- Generaal van 17 dezer is het wetsontwerp tot vast stelling der beg: ooting van uitgaven voor den aanleg van staatsspoorwegen, dienst 1871, aangenomen met algemeene stemmen op een na, zijnde die van den heer Bichon van IJsselmonde. Om welke reden de heer Bichon heeft tegengestemd blijkt niet, daar dat lid aan de openbare beraadslaging geen deel heeft genomen. Bij de discussie over voormeld wetsontwerp heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken medegedeeld, dat eene ten vorige jare bij de regering ingekomen aan vraag om de spoorweghaven van Vlissingen met alle daarmede in verband staande werken uit particuliere fondsen te exploiteeren, in handen eener commissie is gesteld. Zijn wij wel ingelicht, dan bestaat deze com missie uit de heeren Jhr. G. J. G. Klerck, adviseur voor de staatsspoorwegen, voorzitter, C. A. van He- mert, directeur der Koninklijke Nederlandsche stoom bootmaatschappij te Amsterdam, W. van der Hoeven, agent der Nederlandsche Handelmaatschappij te Rot terdam, P. H. B. Molké, hoofdinspecteur der directe belastingen, H P. Winkelman, burgemeester van Vlis singen, J. A. Kool. hoofdingenieur en M. Simon G.zn., eerstaanwezend ingenieur bij den aanleg van staats spoorwegen. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft eene commissie benoemd tot vergelijkend onderzoek van de aspiranten voor de betrekking van opziener op het stoomwezen der spoorwegdiensten, die zich tengevolge van de oproeping in de Ned. Staats-courant van 23/24 October jl. ais zoodanig hebben aangegeven. Deze com missie, welke te Delft zal zitting houden bestaat uit de heeren L. Cohen Stuart, directeur der polytechnische school, voorzitter, N. H. Henket, hoogleeraar aan de polytechnische school, F. P. J. Mahieu, algemeen op ziener op het stoomwezen der spoorwegdienstenM. J. A. MaslhofT, leeraar aan de hoogere burgerschool te Delft, A. A. C. de Vries Robbé, ingenieur van het stoomwezen en W. J. Wolterbeek, secretaris van den raad van toezigt op de spoorwegdiensten. By koninklijk besluit van 20 dezer is goedgekeurd het door de Staten van Groningen vastgesteld regle ment voor het waterschap de Unie. In verband met den hoogen waterstand zijn den 20sten dezer door de betrokken ambtenaren van den water staat de stations tusschen Cuijk en 's Bosch, met inbe grip van den Baardwyksche overlaat en het station Neerasselt, bezet. Naar wij vernemen heeft het bestuur van het Hoog heemraadschap Rijnland den ICden dezer het besluit ge nomen, om de groote schepraderen van het stoomgemaal te Gouda door pompraderen te vervangen. Aan bestuurders der spoorweg-ondernemiug «Grand Central Beige», als exploiterende den Anlwerpen-Rot- terdamschen spoorweg, is, bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 14 dezer, op j hun verzoek, ontheffing verleend van de verpligting, voorgeschreven bij art. Ialinea 3 der voorwaarden van concessie, om bij gedwongen stoornis der stoom- bootdienst bij ijsgang tusschen Moerdijk en Rotterdam hierin, in verband met de spoorwegtreinen voor rei zigers, door eene diligence- of omnibusdienst te voor zien, onder voorwaarde dat de spoorwegonderneming bij ijsgang hare stoombooten twee of driemaal per dag voor den overtogt tusschen Willemsdorp en Moerdijk beschikbaar stelle en eene wagendienst inrigte tusschen Dordrecht en Willemsdorp, op uren in verband met de treinen tusschen Moerdijk-Antwerpen en Moerdijk- Breda. Voor den Pacific-spoorweg is bij Omaha eene kolos sale brug in aanbouw, die men verwacht, dat in om streeks een jaar voltooid zal zijn. Deze brug heeft 11 pijlers, die uit gietijzeren cilinders van 8£ voet mid dellijn bestaan, welke tot op den rotsgrond, die op 40 tot 73 voet diepte onder den middelbaren waterstand wordt aangetroffengezonken worden. Zeven van deze 120 pijlers zyn onderhanden en met de vier overige zal eerlang begonnen worden. Het zinken van de pijlers waarbij de rotsgrond op meer dan 50 voet onder den waterstand ligt, geschiedt met luchtdruk, van de overige op de gewone wijze door uitbaggering. De wijdte van elke opening is 250 voet; de onderkant van den ijzeren bovenbouw ligt 50 voet boven den hoogsten waterstand, zoodat de hoogste pijler, van den rotsgrond genieten, eene hoogte verkrijgt van 145 voet. Te Karlsruhe is in dit jaar verschenen het werk van den Badenschen Wasser- und Strassenbau-Director F. J. Bar, getiteld: «Die Wasser- und Strassenbau-Verwal- «tung in dem Grossherzogthum Baden.» Eene kennismaking met dal werk schijnt ook voor de Nederlandsche technici niet van belang ontbloot. Met het oog hierop meenen wij daaruit het volgende te moeten mededeelen: Tot dusver waren in Baden de verschillende wetten en besluiten, verordeningen en voorschriften met be trekking tot den aanleg van wegen en waterwerken en al wat verder de regeling van dezen belangrijken tak van dienst betreft, in eene lange reeks van Staatsbladen en andere geschriften verspreidzoodat de raadpleging dezer stukken slechts ten koste van veel tijd en moeite kon geschieden. Direc^.- Bar heeft zich den moeije- lijken arbeid getroost al deze bepalingen te rangschikken en tot één geheel te vereenigen. Eerst zijn de bepalingen volgens den aard der onderwerpen gescheidenen ver volgens naar tijdsorde gerangschikt. Blijkbaar heell de schrijver zich tot taak gesteld een leeshoek te vormendat de Badensche ingenieur tevens als eene handleiding kan beschouwen, om zich bij den aanvang zijner betrekking met den gang der admi nistratie bekend te maken. De voornaamste bepalingen worden woordelijk mede gedeeld, doch zoo men den juisten tekst van de overigen wil kennen, is men verpligt de Staatsbladen na te gaan. Het werk is verdeeld in vijf afdeelingen: De eerste afdeeling bevat de geschiedenis van de orga nisatie van het corps van het jaar 1771 tot den tegen- woordigen tyd. De tweede a/deeling leert de wetenschappelijke opleiding kennen van de Badensche ingenieurs; de oprigting en geschiedenis van de Polytechnische school te Karlsruhe worden daarby uitvoerig vermeld. Belangryk is de ver melding der talrijke pogingen, om op verschillende wijzen de ingenieurs tot studie aan te sporen, zoo als het verstrekken vin tot het doen van buiten- landsche reizen, en hè( gemakkelijk maken van het volgen van den cursus aan de École des Ponts et Chaus- sées te Parijs; aan de leden van het corps worden de buitenlandsche technische tijdschriften ter lezing ge zonden, en is het gebruik van de boekerij van het algemeen bestuur veroorloofd. Met hetzelfde loffelijke doel werden in 1862 voorschriften gegevenom het schrijven van verhandelingen over technische onder werpen verpligtend te maken. De noodige plans en kaarten worden door de superieuren aan de jongere ingenieurs, wien dit werk voornamelijk is voorgeschre ven. ten gebruike afgestaan. Vereischt zulk een onder werp eenige aanmerkelijke kosten voor opnemingen enz., dan moet vooraf goedkeuring worden verleend. De ver vaardigde denkschriften worden op 's lands kosten ge drukt. Er zijn 29 stukken geschrevenwaaronder die over de Rijnverbetringen en de verbetering der kleine rivieren niet onbekend 2ijn. De derde a/deeling bevat de algemeene verordeningen voor ambtenaren, hunne aanstelling, wijze van beloo ning, de tucht, pensionering en de weduwen-pensioenen, I en voorts de bijzondere bepalingen omtrent de regten en verpligtingen van het personeel. De algemeene voorschriftenzoowel voor de uitoefe ning van de bureau-dienst als voor het veldwerk, maken den inhoud der vierde afdeeling uit. L)e vijfde en de gewigtigste afdeeling betreft den aanleg van wegen en waterwerken. De aanleg van wegen. Eene korte, doch vrij belangrijke geschiedenis van den aanleg der wegenbijzonder met het oog op Baden, gaat vooraf; daarna worden de voor naamste bepalingen vermeld, die geldend waren in de landenwaaruit later het Groothertogdom Baden is ontstaan. Daarop volgen de voorschriften omtrent den aanleg, het onderhoud, de kosten en de tolgelden der wegen, nadat Baden tot één geheel is geworden en wordt eindelijk meer uitvoerig stil gestaan bij al wat den riieuweren tijd betreft. In 1810 werd de verordening vastgestelddie 58 jaren lang in hoofdzaak geldende was; de gemeenten waren verpligt tot het onderhoud der buurtwegen en de gedeelten der groote wegen binnen de kommen, terwijl het Rijk bij de groote wogen door zoogenaamde Frohn (hand- en span-) diensten werd geholpen. Hoewel deze Frohndiensten in 1816 reeds bij de waterwerken werden algeschaft, hieven ze voorden aanleg der wegen tot 1831 bestaan Met dat tijdstip werd de wensch naar uitbreiding van het wegen-net algemeenen werden er dan ook vele nieuwe wegen aangelegd. Toen nu door den aanleg der spoorwegen, waardoor de meeste hoofdplaatsen vereenigd werden, vele groote wegen hunne beteekenis verloren en het verkeer op sommige buurtwegen daarentegen sterk aan groeide, werd de last voor de gemeenten te drukkend, en verlangden dezendat sommige communiale wegen tot Rijkswegen zouden worden verklaard. Het Rijk trachtte met mindere kosten hetzelfde doel te bereiken, door sommige groote wegen als buurt wegen te doen beschouwenen voor andere buurtwegen met druk verkeer subsidie te verleenen. In 1868 kwam de tegenwoordige wetgeving tot stand; de klasse Rijks wegen is afgeschaft; alleen provinciale (Land-) en com muniale wegen worden onderscheiden. Tot het onder houd der eersten dragen het Rijk, de provincie en de gemeenten bijde communiale wegen zijn geheel aan de gemeentebesturen toevertrouwd. In Baden wordt door de wegwerkers aanteekening gehouden van het vervoer, om zoodoende later te kunnen nagaan in welke betrekking hiermede de kosten van onderhoud en het verbruik van materialen slaan. Aan het werk zijn eenige platen toegevoegd, die als voorbeelden dienen van de wijze, waarop graphisch de drukte van het verkeer, van het verbruik van materialen, van de kosten van bouwstoffen en die van algemeene onderhoudskosten kunnen worden voorgesteld. De politie-bepaÜngen zijn uitvoerig vermeld. Eveneens de wijze van aanplanting der hoornen, waarvoor by voorkeur vruchtboomen worden gekozen; eenige weg werkers met het onderhoud belast worden naar Karls ruhe gezondenom de lessen omtrent tuinbouw aan te hooren. Eenige statistieke gegevens omtrent de betrekking tusschen de lengten der wegen en het zielen- en bunder aantal der rijken besluiten dit eerste gedeelte van het hoofsluk. b. De waterwerken. Aan elke rivier wordt in hel werk eene afzonderlijke rubriek gewijd. De paragrafen over den Rijn munten uit door flinke behandeling van het onderwerp. De talrijke internationale verdragen en overeenkomsten tusschen Baden met Frankrijk en Beijeren geslotenomtrent de Rijksgrenzen en de wyze van verbetering der rivier, de belangrijke werkzaam heden van den overste J. G. Tullavormen den voor- naamsten inhoud. Het verzet van Pruissenen later van Pruissen en Hessen, wordt slechts even aangestipt; zoo ook de wederleggingen van Badensche zijde, dat door de verbeteringswerken beneden liggende landstreken niet zouden kunnen worden benadeeld. Vooraf gaan de vele wijzigingen, die in de wetgeving op het stuk van rivieren en dijken zijn gebragt, waarbij opmerking verdient de definitieve oplossing van het vraagstuk, omtrent den eigendom van de door kunst werken veroorzaakte aanslibbingen; er worden namelijk buiten de normaallijnen op een afstand van 300 voet evenwydige lynen gelrokken, die, voor zoo ver zy in het rivierbed vallen, later de grensscheiding zullen vormen tusschen Rijkseigendom en dat van de vorige oevereigenaren. Het grootste gedeelte der aanslibbingen komt daardoor ten bate der oevereigenaren, terwijl door het Rijk slechts een smalle zoom op enkele ge deelten wordt aangewonnen. Later worden bepalingen aangetroffenomtrent het onderhoud en den eigendom der oever-en dijkwerken, terwijl tevens omtrent de gebruikte materialen en de wijze van aanschaffing eenige gegevens te vinden zijn. Omtrent de kosten der Rijn-verbetering zij opgemerkt, dat liet tolaal bedrag aan deze rivier besteed van 1852 tot 1868 door Baden, Beijeren en Frankrijk te zamen ruim, volgens den schrijver, 17 millioen florijnen heeft bedragenin de drie laatste jaren werd daaraan ruim 300.000 florijnen aan onderhoud besteed. Door deze werken is de Rijn tusschen Huningen en de Hessische grens met 22 uur verkort, en heeft Baden langs de Fransche grens tot 1861 voor eene waarde van tien millioen flor'y'nen aan land aangewonnen (32.686 morgen), terwijl door den sterk verlaagdeu waterstand de opbrengst van vele landerijen aanzienlijk is vermeerderd. Door deze verbeterde afwatering ook langs de nevenrivieren is de gezondheidstoestand aan- merkelyk verbeterd, en deze voordeelen worden zoodanig erkend, dat er thans gelden worden verzameld voor de oprigting van een gedenkteeken aan den Rijn ter ge dachtenis van den overste Tulla, waartoe Markgraaf Maximiliaan van Baden in 1855 reeds het voorbeeld gaf. Volgens opgaven van Director Bar bedroeg de totale uitgaaf voor den conventiorelen Rijn van 1831 tot 1867 ingesloten 143 millioen franc, dus gemiddeld jaarlijks 4 millioen, als volgt verdeeld: Nederland 29,3 ten honderd. Pruissen21,8 Baden21,8 Frankrijk18,9 Hessen4,1 Beyeren4,1 100 De ontvangst der scheepvaartregten bedroeg in het-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1869 | | pagina 4