Jtó 2031.
Dingsdag 22 jggg October 1872.
'^rrr'^rr"" O M TT U A 1\T H*
8.41,1.51, 5.54snel,! enïkl, 8.30. U V Bi ÏSTÜL
aïessfoomscie
Eomerdientl ..n8o..ng,. 1 l„'j 1872. DiUOMCI-DKIMTM
Nederlandsche Centraal-Spoorweg. bb n ihhi bb b bbb|
8.05,11.54 snelt. 1 en 2 kL, 2.37, 8.06. I II II ^1 111 I naar Arnhem, Utrecht, Amsterdam en
Vertrek na Amersfoorl naar Zwolle II II II II. I II I Rotterdamen namiddag 6 uur.
Diligence-dienst J. Floor, van Amersfoort naar Amsterdam 1j u. nam., van Soestdijk 2u., van Baarn 5 u., Eemnes 3j u., aank. te Amsterdam te 6 uren.
Dit blad verschijnt Maandag cn Donderdagavond. Abonnementsprij. per kwartaal f\.— franco per poit 1.15. Prijt der Advertentiën van 1 lol 6 regels 60 Cts; elk7regel
meerder 10 Cis; legale,officiëele en onteigen. Advertentiën per regel 15cu. Reclamespee*regel20cents. dfx. nummert 10cents Bestellingen bij den Uiig. .4. tan CUeffte
Amersfoort Bureau dmertfoorUehe Courant, Langestraat, Wijk F, N». 43, over de Oude Visehmarkt, en bij alle Boekhandelaren en Postdirecteoren in bet Rijk. Brieven franco.
Advertentiën voor dit blad nit Rotterdam worden aangenomen door bet Algemeen Advertentieburaeu van Nimi en v*s Dmia, Wijnstraat, Rotterdam.
LIJST VAN BRIEVEN aan personen geadresseerd
wier adres als onbekend is opgegevenvertonden
onder het postmerk Amersfoort", gedurende de
2« helft der maand September 1872.
PLAATS VAN
Namen der geadresseerden. bestemming.
1. Mcj. R. E. Meerburg te Dordrecht.
2. R. Beijemea Driebergen.
3. SmitOudenkerk ajd Amslel.
Van de Hulpkantoren
Baarn.
4. A. van Keulen Laren.
5. F. van der Meulen Rotterdam,
Bameveld.
Geertruida Jansen Amersfoorl.
Soesterberg.
7. Wed. Oosterom Zuilen.
Reglhebbenden vervoegen zich aan het post
kantoor te Amersfoort.
Vermits het onderwerp van groot algemeen
belang is voor alle ingezetenen des Rijks, plaatsen
wij de algemecne beraadslaging in de Tweede
Kamer gehouden over het wetsontwerp, houdende
voorziening tegen besmettelijke ziekten.
De heer Dumbar achtte het gelukkig, dat het
ontwerp kon behandeld worden terwijl geene
besmettelijke ziekte dreigt Dit was niet het
geval hij liet opstellen van hel voorloopig ver
slag, dat dan ook min of meer de blijken droeg
van vrees voor de dreigende ziekte. Op den
voorgrond stelde hij dat ook ten opzigte van
deze wet eenc zucht tot reglementeren niet te
miskennen viel. Spr. ontwikkelde vervolgens
zijne bezwaren tegen de wet f# dat de kosten
te veel drukken op de gemeentendat aan deze
de last wordt opgelegdzonder dat van staats
wege te geraoet gekomen wordt2° dat te groote,
bijna zou spr. zeggen discretionnairemagt
wordt gegeven aan de burgemeesters. Beide be
zwaren zouden genoegzaam zijn om hem tegen
de wet te doen stemmen daarbij kwam nu nog
het bezwaar van dc voorschriften die de cho-
Jeracommissiën zullen beperken.ja dooden
de bepalingen nmtrent het vervoer naar de zie
kenhuizen Cnz.
l)e heer Winlgens was wel ingenomen met de
strekking van de wet, maar twijfelde of de wet
gever den regien weg wel had ingeslagen. Om
het ontwerp regt te begrijpen, moest men den
loop der medische aangelegenheden van de laatste
jaren nagaan, gelijk spreker dan ook deed,
daartoe ten grondslag nemende de verslagen van
het geneeskundig staatstoezigt. In de laatste 7
jaren sedert de aannemifTg der geneeskundige
wellen zijn de uitgaven voor de medische her
vorming op de staalsbegrooting aanzienlijk toe
genomen. Zijn de vruchten der wetten daaraan
gecvcnredigd geweest Spr. meende deze vraag
ontkennend te moeten beantwoorden, ook blij
kens de verslagen der Kamer. Er moest dus op
nieuw verbetering worden aangebragt, verbete
ring in den vicieusen toestand; men drong aan
op nieuwe wettenziedaar den oorsprong van
dit ontwerp. Zal nu door dit ontwerp eene
betere toekomst voor den algepieenen gezond
heidstoestand geboren worden Spr. twijfelt er
aan. Zullen de voorgeschreven maatregelen doel
treffen, dan moeten zij uitgaan van het leven
wekkend, heilaanbrengend selfgovernment der
plaatselijke collegiën niet van de omnipotentie
van den Staatvertegenwoordigd door genees
kundige ambtenaren. Hij verwachtte dal van al
die voorgeschreven dwangmiddelen slechts tegen
kanting het gevolg zou zijnen meende in de
wet de sporen van die besmettelijke ziekte aan-
tetreffenwelke men bij gouvernementen wel
pleegt op te merkende kwaal om alles te
willen regelen. Spr. betoogde daarom het nut
en de noodzakelijkheid van decentralisatie, welk
stelsel tegenwoordig ook in Engeland wordt
omhelsden eindigde met eene aanhaling uit
de bekende «Narede" des heeren Thorbecke
waarin gezegd wordtdat het kenmerk van een
liberalen staat is, dat hij de ontwikkeling van
zelfstandige kracht bevordert, bij individus en
bjj gemeenten.
De heer Rombach is van meeningdatzoo
het van den practischen zin van ons volk ge
tuigt dat het zich verzet tegen alle belemmeringen
van zijne vrijheidhet miskennen van den
eersten regel van alle moraal«wat gij niet
wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een
ander niet", is eene nationale zwakheid, niet
uit zucht tot vrijheidmaar uit zucht tot
wetteloosheid geboren. Spr. is een voorstander
van de wet; hij ontkende dat bij dit ontwerp
eene zucht zou beslaan tot wettenmakerij hij
ontkende dat de wet impopulair zou zijn. Hoe
zeer voorstander van de autonomie der gemeen
ten stelde hij daarboven de autonomie van het
volk. En wat de kosten betreftmen vergete
niet aan de andere zijde de groote verliezen
die de Staat ondergaat bij de vernielende wer
king dier besmettelijke ziekten. Of heeft men
vergelenhoeveel arbeidsvermogen verloren is
gegaan bij de pokken-epidemieom niet te
spreken van de bsndendie verbroken zijn
heeft men vergeten, dat wij 66,000 menschen bij
de cholera-epidemien verloren hebben? Moeten
wij ons dan nederieggen hij het fatalismus en
zeggen: God is groot! en de handen in den
school leggen of moeten wij de handen aan
het werk slaan en trachtenvoor zoover in
ons vermogen staalmaatregelen te nemen tot
afwering Spr. meende het laatstemet de
hoofdbeginselen der wet kon hij instemmen
en al miste hij in de wet nog twee punten
het beginsel der quarantaine en dat tol verpligte
algemeene vaccinatie (van welker heilzaamheid
hij door langdurige eigene ondervinding ten
volle overtuigd was), hij zou geene amende
menten voorstellenomdat hij in deze wet zag
eene eerste schrede op den wegdie, naar hij
hooptmet goed gevolg bekroond en later door
andere zal gevolgd worden.
De heer van Kuyck was voor de wet geslomd,
waaraan, als bij alle nieuwe zaken, moeijelijk-
heden zijn verbonden. Hij ontkende, dat door
dit ontwerp een greep wordt gedaan in het
huisgezin of in de zelfstandigheid van de ge
meentebesturen. Een bezwaar had hij slechts
de instelling der cholera-commissiën.
De heer Godefroi was van oordeeldat men
niet moest letten op tijd of omstandigheid om
eene wet als deze vast te stellenmaar dat elk
oogenblik geschikt is en kan worden gcbi*uikt
om eene zaak van zoo uitnemend volksbelang
te behartigen als deze-: de bevordering van de
volksgezondheid. Spr. betoogde, dat lot dusver
de Staat niet genoegzaam is opgetreden voor deze
aangelegenheidniet van locaal maar van nl-
gemeen belang. Deze wet nu stelt als beginsel,
dat die zaak van algemeen belang niet meer
worde overgelaten aan gemeentelijke verorde
ningen. Dat beginsel juichte spr. toe, en hij
wederlegde de bezwaren, door den heer Winlgens
daartegen ingebragtterwijl hij, wat liet bezwaar
vau de kosten betreftmeende dat dil niet te
ontkennen valt bij kleine gemeenten.
De heer v. Wasseneer Calwijck was in beginsel
niet voor wetten tot wering of beteugeling van
ziektenomdat hij meende dat de wetenschap
de natuurkrachten wel kon waarnemen, maar
niet ze kon beheerschengelijk uit de ervaring
blijkt. Maar al erkent hij boven de magt der
wetenschap eene andere magt, de almagt, al
zou hij gewenscht hebben dat de regering con
sequenter handelde, door b.v. ook voordragten
te doen tot het tegengaan van vervalsching van
levensmiddelen en van de dronkenschap, heiden
toch ook zaken van volksgezondheidspreker
is toch voor deze wel gestemdomdat hij ziet
dat men daarmede iedereen wil beveiligen tegen
de onreinheid en de zorgeloosheid van zijnen
buurman. Zijne bewaren waren grootendeels
opgeheven door de wijzigingendoor dezen
minister in de wet gebragt.
De heer Idzerda was een voorstander van het
hoofdbeginsel der wetnl. eenheid te brengen
in de toepassing van alle maatregelen, die door
de ondervinding zijn bewezen nuttig en nood
zakelijk te zijn tot bevordering der volksgezond
heid; maar de wijziging, door dezen min. in
de wet gebragthet doen vervallen der verpligte
vaccinatie, heeft veel van sprekers ingenomenheid^
met dit ontwerp weggenomen. Hij zou op dit
bezwaar terugkomen bij zijn amendement op
art. 17. Overigens bestreed hij de andere argu
menten tegen dit ontwerp aangevoerdzoo
betoogde hij dat de autonomie der gemeen'.en
niet beperkt, maar integendeel uitgebreid wordt,
terwijl de individuele vrijheid alleen in zoover
wordt beperktals noodzakelijk is voor het
algemeene belang. Wat de kosten betreftwas
hij van oordeel dat uitgaven ter voorkoming
van ziekten altijd productief zijn en gecompen
seerd worden door vermindering van uitgaven
voor armen verpleging enz. Aan den heer van
Wassenaer deed spr. opmerkendal wel de
Almagt hoven de wetenschap staatmaar dat
toch het verstand, waaruit die wetenschap ont
spruitis eene goddelijke gave.
De heer Smidt verklaarde zich voor het hoofd
beginsel van het ontwerp en sloot zich geheel
aan bij hetgeen door de heeren Godefroi en
Idzerda was in het midden gebragt. Hij ontkende
vooraldat hier de autonomie der gemeente
besturen zou zijn aangerand. Hij had evenwel
sommige bedenkingendeels van financiëlen
aardwaarop hij later zal terug komen.
De Minister van Binnenlandsche zaken betoogde
dat bij vergelijking van het oorspronkelijke ont
werp en het later gewijzigde voldoende hleek
van het heslaan van gemeen overleg. Hij ging
de geschiedenis van dit ontwerp na en meende
uit de debatten de bijna volkomene zekerheid
te kunnen puttendat dc Kamer inet hem
eenstemmig is, dat een einde moet worden ge
maakt aan de achteloosheid en zorgeloosheid
der gemeentebesturen.
Wat de bezwaren betrof de minister meende
dat de heer Winlgensdie het beginsel der
wet vicieus noemde, daarbij tevens te veel gedacht
had aan den door dien spreker in 1856 voor
gestelden maatregel om plaatselijke raden van
gezondheid in te stellenhoewel daarbij nog
sterker ingrijping in de gemeentewet zich voor
deed dan bij deze wet. De gemeente heefteen
tweeledig karakter: zij bestaat zelfstandig, maar
anderdeels is zij een onderdeel van den Staat
en aan liet staatsgezag ondergeschikt. Nu is het
dikwijls mocijelijk beide standpunten in over-