Donderdag' 5
M a a r t 1885.
%JS& öl la
Uitgever
H. VAN CLEEFP
te Amersfoort.
per
Dit blad verichijut Mnandaf en I)oudrrdt,mMtf Almaiimnmit per 3 mi.uudcn f\ - l-raeei
post/1.15. Adverteutir-o 1—6 regel» (It Cu elke rrRul meir 10 Cu.fruit Ic letters
plaatsruimte*oor raudeu co andere et tra iumctiitg RmKjhie.lt lio.igere prysWrekcniuR. Legale
officinale en onteigen Adv. per reRel 16 Cu ltuulamci per rejrnl 25 Cm. Aft nnmmr,t 10 Cta.
Bureau
HUDHIiUIZEN
hoek KortecrachtW yk B GO.
K ii n i s e i u
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
AMERSFOORT
Gezien de aanschrijving van den heer Com
missaris des Konings in de provincie Utrecht
d.d. 11 Februari 1885, No. 5 Az. (Provinciaal
blad No. 17) en art. 228 der gemeentewet.
Brengen ter kennis van de ingezetenendat
ingevolge de wet van 8 November 1825 (Staats
blad No. 51), alle vorderingen ten laste van
het Rijk over het jaar 1881, vóór den 1. Juli
e. k. moeten worden ingediend bij de autori
teiten door wie de bevelen tot bet doen van
leverantiën zijn gegevenen dat de belang
hebbenden die biertoe van de lusschenkomst
des gemeentebes'.uurs wenschen gebruik tema
ken, hunne declaration vóór den SO. Juni aan
staande ter Secretarie belmoren inteleveren
terwijl voorts in herinnering wordt gebracht
dal de vorderingen over 1884. ten laste van
deze Gemeentevóór laatstgemeld tijdstip ter
Secretarie moeien zijn ingediend.
Amersfoort, den 2. Maart 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
De Burgemeester
T. A. J VAN ASCII VAN WIJCK.
De Secretaris
W. L. SCHELTUS.
beschouwingen ook over het toekennen van
den adeldom aan den Heer Loudon.
De redeneeringen daarover behooren niet in
eene courant tehuisen mogen hoogstens in
de Kamers met een enkel woord besproken
worden. De bepaling van art. 63 der Grondwet
gebiedt eerbied vuur de handelingen van het
geëerbiedigd hoofd van den Staaten hel is op
grond van de weinige woorden van dat artikel
I minstens onbetamelijk te noemen dat de lieer
keuchcnius zich eene opinie veroorloofde over
hetgeen Z. M. had behaagd te doen.
Nationale Correspondentie.
DE ATJEHOORLOG.
Mijnheer de Hcdaclcnr
Eenigen tijd geleden was inliet «Dagblad van
7,-1 loll, en "sGrav." eene schoone proeve waar
te nemen van karakterstudie. Het gold namolijk
de aanhaling van een paar bewijsplaatsen
waaruit bleek dat hel lid der Tweede kamer
Kf.i chkmi s, die als advocaat te Batavia in 1874
bet ontstaan van den Atjehoorlog verweet aan
den toenmaals aan het bewind zijnden Minister
\an koloniën Fransen van de Pitte tien jaren
later die mcening introk en den Gouv.-Gen.
Loi don den bewerker noemde van den zoo
kostbaren, bloedigen en rampza
ligen Atjehoorlog.
Hoeveel of cr ook al reeds over dit onder
werp is geschrevenik wenseh even den gc-
dachtengang in dezen pennenslrijd te volgen
en voorts mijne opinie te voegen bij die van
zoovclendie óf het drama niet eigen oogen
hebben aanschouwd óf eene bijzondere studie
van de geschiedenis van het noordelijkst ge
deelte van Sumatra hebben gemaakt.
De aanval op den Middclhiirgsehen afgevaar
digde bleef niet onbeantwoord zooals was te
verwachten. Integendeel, kort daarop antwoord
de de Heer K. op dezelfde wijze als hij spreekt
namelijk tamelijk lang zelfs wel eens al te lang.
Hij liet daarbij uitkomen dat de tol staving
zijner beginselloosheid en gemis aan waarheids
zin en overtuiging bijgehrachte plaats uit eene
te Batavia gehouden pleitrede dagleekcnt van
September 1874. en liet werk van den overste
de Roc.iiemont Loudon en Atsjin waarop,
zoowel als op de in 1881 door de Begeering
openbaar gemaakte bescheiden zijn later oor
deel van 1884 gegrond is eerst in 1875 het
licht heefl gezien.
De oppervlakkige lezer zou deze toelichting
al zeer voldoende vinden om een wellicht
minder gunsligen indrukna lezing dor eerste
regels van dit artikel ten aanzien van den lieer
K. verkregenle wijzigen. Edoch niet alzoo hij
die het hoek Loudon en Atsjin" schreef,
waarop genoemd kamerlid zich beroept. De
overste db Rochkmont zegt zelf duidelijk dat
niet de. Gouv. Gen. London maar de minister
Fransen van de Putte en niemand anders de
bewerker van den oorlog is, en verwondert
zich hoe de Heer K. iets anders daaruit kan
dislilleeren.
Ik zal dit ineeningsverschil niet verder aan
halen omdat hel me volstrekt niet lust den
Heer K. overal te volgen in zijne misplaatste
Ter zake echter. Het is misschien niet nut
teloos op grond van de verschillende meenin
gen even na te gaan wat in voornoemden peu-
ncstrijd beweerd wordten dan moet ik al da
delijk verklaren dat liet ontstaan van den Atjeh
oorlog aan niemand anders kan wor
den toegeschreven dan aan den Mi
nister van Koloniën FRANSEN VAN
DE PUTTE
Ik verantwoord deze meening op grond der
ofïicieele bescheiden en wel bepaald op den
brief van dien minister aan den GouV. Gen.
dd°. 20 Februari 1873geheim La Gk n°. 30.
waar wij lazen
«Wij zouden eene groote schrede achter
waarts doenen voor geheel Europa en Ame
rika evenals voor de vorsten en bevolkingen
van den Indisehen Archipeleen bewijs van
zwakheid geven wanneer wij ons de bejege
ning d:e Aljeh ons aandoetlieten aanleunen
en niet Hink doortastentotdat ons de vol
doening is gegeven die wij kunnen vorderen.
Wij zouden den schijn op ons laden van zelf
te twijfelen aan de zuiverheid der bedoelin
gen waarmede wij eene regeling onzer be
trekkingen tot Atjeh zochtenwanneer wij die
regeling nu niet tot stand bragtennadat Aljeh
achtereenvolgens de aandacht van Engeland
Turkije, Frankrijk, Amerika, Italië op ons
streven gevestigd heelt en daaraan het karakter
van eene onregtmatige handeling heeft gegeven.
Wij mogen het nu niet meer van de omstan
digheden of van de stemming in Atjeh laten
afhangen hoever wij zullen gaan bij de regeling
onzer betrekkingenmaar moeien door onze
commissarissen bepaalde eischen stellen omtrent
die regelingvoldoening verkrijgen voor het
gebeurde en zekerheid dat voorlaan geene
nioeijelijkheden meer znllen kunnen rijzen. En
eene weigering van Atjeh om aan de eischen
onzer commissarissen te voldoen of een toeleg
om door talmen en uitstellen zich aan eene
voldoening dier eischen te onttrekken, zal nu
noodwendig een casus belli moeten opleveren."
Deze aanschrijving zegt genoeg en bevatte
in niet onduidelijke woorden den last aan den
Gouv. Gen. omzoo niet goedschiksdan kwaad
schiks de Atjehsche hoofden te dwingen aan
onze eischen te voldoen. De billijkheid dier
eischen is genoeg bekend en liet niet den min
sten twijfel over betredende de vei plichte nood
zakelijkheid om opheldering en rekenschap te
vragen voor het dubbelzinnig en verraderlijk
gedrag zooals in het telegram aan den Gouv.-
Gen. van 18 Febr 1873 duidelijk is uiteengezet.
Dat telegram was de leiddraad voor den land
voogd die daarmede geheel voldeed aan art.
44 van het Regeeringsreglcment en zijne
bevoegdheid niet het minst le buiten ging. Meen
de de Gouv. Gen. den Minister krachtiger maat
regelen te moeten voorstellenhij Minister had
te beslissen over het gevolg aan de raededee-
lingen van den Heer Loudon te geven Achtte
hij ernstig optreden noodigna weifelende
houding of niet genoegzame verklaringdan
berustte bij hem de verantwoordelijkheid voor
het aan den Koning gedaau voorstel tot toe
passing van zoodanige maatregelendie alleen
iiunne kracht putten uit hel gebulder van hel
kanon en het geknetter van het geweervuur.
Maar ik uiag niet onvermeld laten de ver
onderstelling dat de uitvoerder van s Konings
bevelen zeker niet had gedacht dal de moeie-
lijkheden zoo groot waren. Wat wist men van
AtjehNagenoeg nietseen paar bezoeken
vroeger aan dat landschap gebracht, moesten
hoofdzakelijk tot leiddraad strekken voor de
uantevangen operaliëu. De eerste indruk was
dan ook niet gunstighet terugtrekken der
troepen gaf den vijand moed de besmettelijke
ziekten dunden de gelederenen van zeil ont
stond daardoor een wrevel tegen hen die der
gelijke maatregelen liadden bevolen. Dat men
in Indië zelf daaromtrent bezorgd werdbe
wees de herstelling in activiteit van den gene
raal van Swieten die men rn t bet opperbevel
der 2e expeditie belastte en diemet de op-
ged.me ondervinding woekerende, zich dadelijk
ten doel stelde de hooftlplaals van hel onaf
hankelijke rijk in te neinen en wijders geene
verdere agressieve maatregelen te nemen dan
diewelke moesten strekken om ons in het
bezit te handhaven.
Had men de meening van dezen ervaren
krijgsman gevolgd het had den lande vele men-
schenlevens en vele millioenen minder gekost.
En wat is daarentegen geschied na het ver
trek van dezen De voortdurende uitbreiding
van het gezag vorderde aanhoudend troepen-
aanvoer. De kern van het Indisch legerver
mengd met hetgeen in Europa kon worden
beschikbaar gesteldwerd opgeofferd aan do
politiek van uitbreiding van gezagdie wel de
slechtste aller staatkunde kon worden genoemd,
en alleen ten gevolge kon hebben dat hel leger
en de schatkist werden uitgeput de geest
kracht en het vertrouwen werden gedoofd en
ten slotte een postenlinie werd verkregendie
nu blijkt niet voortdurend tnel militairen te
kunnen worden bezet gehouden.
Noch de herhaalde transportovervallen noch
de twijfelachtige houding van de zoogenaamde
goedgezinde hoofden noch de Niserozaak kou
den het Indisch- en het Opperbestuur doen
ziendat de krijg niet was vol te houden.
Een hinken op de gedachtedat de invoe
ring van een civiel-, dan wel van een militair
bestuur vrede en kans van slagen kon aan
brengen loonde voldoende aan dat men zelf
niet wist wat te moeten doen. De een probeerde
het eeneen opvolger hel anderen indien
niel de Gouv. Gen. van Bees bij zijn optreden
dadelijk de Atjehkwestie had ter harte genomen
en met ernst had verklaard dat de tegenwoor
dige stand van zaken niet houdbaar wasdal
er een einde moest worden gemaakt aan de
afmattende diensten van leger en civielbestuur
dan ware misschien nog jaren voortgegaan
volgens den ouden sleurdie geen stap tot
hel doel nader bracht.
De voorstellen van dezen laatste ;ijn geba
seerd op centralisatie der militaire machtuitoe
fening van de besturende macht door militaire
handen blokkade van de kust tot tcgengang
van in- en uitvoer.
Wij moeten ons verheugen in dit streven
om eindelijk een einde te maken aan het zoo
moordend volhouden van een niet te verklaren
handelwijze. Nuna de hatstbedoelde voor
stellen kan men verwachten dat het leven in
Aljeh veiliger zal worden enkele onderling
door tramwegen verbonden postenzijn vol
doende om vooreerst de toekomst rustiger in
te ziende sluiting der havens zal de Atjeli-
sche hoofden tot andere gedachte dwingen en
men mag verwachten dat een tijdperk van
rust zal aanbreken'tvrrlk weder levenslust
en moed kweekt in hel Indisch leger. Volgens
«lil ontwerp is geregelde aanvoer ol verwisse
ling van troepen denkbaar, zonde, uitputting
der krachten.
Moge deze politiek eenigen tijd kunnen wor
den volgehouden en niet weder om een of
andere reden worden afgebrokendan is het
le verwachten dal de ouwilligen eeuiuaal hel