Donderdag 2 Maart 18S3. I No. 4228. 37e Jaargang. De acht uurs-dag. Uitgave FIRMA A. H. VAN CLEEPF te Amersfoort. Dit blad verschijnt Maandag- en Donderdagnamiddag. Abonnement per 3 maanden f\. Franco per post f 1.45. Advertentiën16 regels 60 Cents.elke regel meer 10 Cents. Groote letters naar plaatsruimte. Legale-, officieële- en onteigeningsadvert. per regel 15 Cents. Reclames per regel 25 Cents. Afzonderlijke nummers iO Cents. Bureau MUURHUIZEN took Kortegracht, Wijk B. 80 HULPBANK TE AMERSFOORT. wj Tot het geven van gelden ter leen zal eene Commissie uit het bestuur op MAAN- 3 DAG, den 0 MAART aanstaande, 'snamid. van ïiu.KTWKK tot halfdrie, zitting houden in een der lokalen van het Raadhuis, alwaar p de belanghebbenden zich kunnen aanmelden, ■■t ook voor het teruggeven van gelden. HERM. P. VAN IIASELEN, Secretaris-Penningmeester. I In het Februari-nummer van De Economist j komt voor een artikel van de hand van Prof. a Greven over den normalen arbeidsdag, van j welks inhoud wij hier een beknopt overzicht S l)o schrijver stelt voorop, dat de leus nacht 3 uur werk" niet te letterlijk inoet worden 1 opgevat. Ook zij, die deze beweging op touw zetten en er voor ijverden, erkennen, «dat een plotselinge overgang naar dat stelsel, heel de nijverheid uit haar verband zou ruk- 9 ken, en eveneens, dat voor verschillende be- Bdrijven liet uiterste bereikt moet heeten, als Buien tot eenéen ii twee uur kortoren werkdag komt. Het verlangen naar zulk een korteren arbeidsdag vindt de schrijver hoogst billijk. Al hetgeen in den laatsten tijd alzoo over (arbeidstoestanden aan het licht werd ge bracht, wijst maar al te zeer op de nood- •.kelijkheid ervan. Ook met liet oog op de si-vulling van maatschappelijke plichten, bijv. de uitoefening van het Kiesrecht, waar- [van alles thans spreekt, acht de schrijver het weuscht. dat men aan de werklieden meer 'ijd gunne om aan het gemeenschapsleven Sjtleel te nemen. Het bezwaar tegen Staatsbemoeiing op dit terrein noemt de schrijver een verouderd Jjieginsel; men is daarvan trouwens ook t-' onzent in de jongste Fabriekswet reeds Bfgcweken. B De gevraagde beperking is ook niet zóo streng als men liet wel voorstelt; er wordt Kiiet verboden om in den vrijen tijd eenigerlei jhrbeid te verrichten, doch wel om in een ipaalde onderneming gedurende bet zelfde maal langer dan den vastgestelden tijd dienst te doen. De nadeelen, die velen van den beperkten rbeidsdag vreezen, rekent de schr. niet hoog. 11 et is niet onwaarschijnlijk," zegt hij, dat de productie bij verkorten arbeidsduur liet vermindert, daar de werkkracht der Sarbeiders grooter wordt. Verschillende ge gevens zijn daaromtrent te verkrijgen, al iveren ze ook zelden eer» afdoend bewijs. Feuilleton. Naar het Duitsch door S |8). - ,,En niet tuinder is het zijn plicht, er toe bij te dragen den mensch voor onrecht te ■bewaren. O, als ik een man was, mijnheer 3 Strausz, dan wist ik wel wat ik deed," verklaarde IÉ Alice opgewonden. „Ik begrijp, wat u beweegt; ik ben een man Jgen weet, wat mij te doen staat. Nog heden be- fltgoef ik mij naar den kapitein om hem mijn jfinulp aan te bicden. Ik ben advocaat en als zoo danig boezemt het voorgevallene mij de meeste belangstelling in. En bij God, ik zal niet eerder rusten, voordat ik de daders gevonden heb om ^hen hun verdiende straf te laten ondergaan." „Werkelijk, mijnheer Von Strausz," riep Elly .-Vfciit, „u kunt. best doorgaan voor een neef van Ben minister van Financiën." „Dat kan ik niet, want ik ben diens zoons," Ïntwoorddc Walther met een vroolijk lachje, Den volgenden ochtend ontving dc heer Kraatz wen brief, welke gesloten was in een couvert, ■voorop een monogram W. S. met een kroon in »Doch waar meerdere werkkracht tegen den verkorten werkduur niet opwegen kan, is het juist te wachten, dat deze aanleiding zal geveil tot vernuftige verbetering dei- werktuigen, om vermindering der voort brenging te verhoeden." Toch valt het niet te ontkennen, dat de beperking van den werkdag voor enkele be drijven, wier ondernemers zich met moeite staande houden tegenover de concurrentie (van liet buitenland zoowel als van binnen- landsche producenten) verderflijk kan zijn; daar moet men dus met voorzichtigheid en vooral niet overhaast te werk gaan. Op den duur, acht de schrijver het behoud van een krachtigen arbeidersstand echter van meer belang dan het in het leven houden van zulke kwijnende takken van bedrijf. En oordeelt de schrijver aldus over de te gengeworpen bezwaren, hij waarschuwt ook tegen te booge verwachtingen. Vooral met het oog op de heerschende werkloosheid, zijn die verwachtingen volgens prof. Greven, veel te hoog gespannen. Met verschillende argu menten toont hij aan, dat op dit stuk de normale arbeidsdag geen verbetering zal brengen. Vooreerst ornaat, zooals boven reeds opgemerkt werd, de beperkte arbeidshjd, de arbeidskracht van de werklieden verhoogen zal, waar dan de stellig te verwachten verbe teringen der machines nog het hunne aan zullen toevoegen. Zoo zou het blijken, dat in beperkter tijd minstens evenveel geprodu ceerd kan worden. Maar dan nog, door in drukken tijd een zeker aantal uren boven het gewone cijfer te arbeiden, ontheffen de werklieden den on dernemer van de noodzakelijkheid om meer personeel aan te stellendoch is deze daartoe toch overgegaan, cn zijn, ten gevolge daarvan, vele verleid dat bedrijf te kiezen, en brekeen daana de slappe jaren aan, dan bederven de ontslagen verleiden voor de overigen spoedi de markt, en zal d tarns liet aantal werkloozen grooter zijn dan wanneer ovenverken geoor loofd ware geweest. En het is dan ook, zegt de schr., op grond van deze overweging, dat de oudere Engel- sche vakvereenigiugen totnogtoe geweigerd hebben, zich hij de beweging ten gunste van een wettelijken werkdag aan te sluiten. Overwerk dient men dus te blijven hand haven, maar tegen extra-loon, en onder voor waarden door patroons en arbeiders goed te keuren. Goed aaneengesloten en bloeiende vakver eenigingen, zooals in Engeland, acht de schrij ver, om tot een goede oplossing van de moeilijkheden te komen, zoogoed als nood zakelijk. Doch waar de samenwerking der arbeiders goud en blauw stond. Hij opende het schrijven haastig en las met verwondering het volgende: Geachte heer, Zooeven tc P. aangekomen, verneem ik, wat er in den nacht van Dinsdag op Woensdag voor gevallen is. Ofschoon u mij geheel onbekend zijt, neem ik toch levendig deel aan hetgeen u wedervaren is en het zal u waarschijnlijk aan genaam zijn dat van een man van eer te verne men. Doch mijn deelneming zij u niet alleen in woorden betoond en daarom bied ik u mijn diensten aan. Ik ben advocaat, dus uw zaak boezemt mij en als ircnsch en als rechtsge leerde het hoogste belang in. Ik wil u mijn hulp niet opdringen van een belooning is natuurlijk geen sprake aan u de beslissing of gij mijn voorstel al of niet wilt aannemen. Indien ik u nog doe opmerken, dat mij als zoon eens ministers hulpmiddelen ten dienste staan, waarover de politie niet immer te beschikken heeft, noodig ik u uit om mij tusschen 11 en 12 uur in het hötel „de Adelaar" te bezoeken, ten einde mot u de zaak te bespreken. Hoogachtend uw dienstw Walther von Strausz. Na lang geaarzeld te hebben, besloot do kapi tein om aan do uitnoodiging van den advocaat gevolg te geven en precies om elf uur diende de kellncr hem hij den heer Von Strausz nan. Deze ontving den rentenier met die voorname vriendelijkheid, welke hem door den omgang niet krachtig genoeg en niet voldoende is, om te verhoeden, dat, tengevolge der beper king van den arbeidstijd, het loon vermin dert, daar oordeelt de schrijver Staatshulp onvermijdelijk. Maar dat is nu juist het groote bezwaar, want de wetgever zal bet loon dan moeten vaststellen zonder zich te laten induenceeren door de overweging, welk minimum-loon voor een »menschwaardig bestaan" noodig is, en alleen moeten letten op hetgeen de verrichte arbeid van den werkgever werkelijk waard is, daar anders het gevolg zal zijn, dat hij de werkloosheid nog in bedenkelijker mate doet toenemen. Men moet volgens prof. Greven dan ook kiezen tusshen een regeling van óf het minimum-loon óf den maximum- arbeidsduur. «Beide te willen doen" zegt de hoog leeraar «voor de ontelbare vormen van in loondienst verrichten arbeid, zou den wet gever plaatsen voor moeilijkheden zóo groot, dat de vraag kan rijzen of het overnemen in haar geheel van de taak van den onder nemersstand, of het socialisme in zijnvolle- digsten vorm, niet nog te verkiezen zou zijn boven dergelijken toestand." Het is derhalve niet een algemeene rege ling waarvan prof. Greven heil verwacht: alleen wil hij, dat de Staat de regeling dei- werkuren daar zal ter hand nemen, waar overmatige arbeid niet door de ondernemers of door de vereenigde werklieden wordt tegengegaan. Bij den regel door den Staat te stellen, zal dan rekening moeten worden gehouden met de concreete verhoudingen die in elk bepaald bedrijf bestaan. «Wanneer" zegt hij«naar aller oordeel de arbeidsduur in een vak bovenmatig is, zoodat met groote waarschijnlijkheid mag worden verwacht, dat in werk kracht meer zal worden gewonnen, dan in werktijd wordt verloren, dan is er alle reden om de proef te wagen, wat de werkgever ten deze vermag". Doch al zal, om de tallooze moeilijkheden, hel optreden van den rijkswetgever vooreerst wel beperkt blijven tot de gevallen waarin bij er, door in liet oog vallende misstanden, toe wordt genootzaakt, gelukkig kan ook zonder de medewerking des wetgevers, in deze richting nog veel tot stand gebracht worden. 'P De koopers moeten en zullen ook, zooals reeds ai' en toe blijkt die producenten meer en meer links laten liggen, van wie zij weten, dat zij hun personeel exploiteeren en de overheid, waar zij als werkgeefster optreedt, behoort voor te gaan in wat men van de besten onder de werkgevers ver wachten kan, door in de bestekken voor schriften ter voorkoming van overmatigen arbeidsduur te doen opnemen. Zooals gewoonlijk waar middelen besproken worden tot voorkoming van werkloosheid, en het verschaffen van een «menschwaardig bestaan", heeft prof. Greven in hoofdzaak den fabrieksarbeider op bet oog. En toch, zoo heel veel anderen zouden kunnen eischen, onder de «werkloozen" ge rekend te worden, als de lust hen er toe bekroop. Noemen wij maar eens: onder- wijzere zonder plaats, leeraren zonder leer lingen, advocaten zonder processen, genees- heeren zonder zieken, schilders en beeld bouwers zonder koopers voor hun werken, schrijvers zonder uitgevers, muzikanten zon der plaats in de orkesten of elders, werkgevers zonder klanten, ambtenaren van allerlei aard zonder betrekking en om de vrouwen niet te vergeten, die willen dat men ook aan hen denkt: naaisters, modisten, linnen- naaistere, bloemenraaakstere zonder werk. Men zou nog een menigte andere personen van beide seksen kunnen opnoemen, die be kwaam zijn om beroepen of ambachten uit te oefenen en die geen bezigheid vinden. Deze «werkloozen" verdienen zeker niet minder belangstelling dan zij die langs de straten loopen, meetings houden en de stein verheffen om wat zij hun eischen noemen te doen hooren. Zij lijden niet minder: zij lijden meer, want op straffe van afstand te doen van mogelijkheid op verbetering in hun lot, moeten zij zeker uiterlijk bewaren, waar over de «werkloozen", van welke men zoo veel spreekt, zich niette bekommeren hebben. Om behoorlijk gekleed te kunnen gaan, eten zij niet, en vooraldrinken zij niet. De kroeg wordt nooit door hen bezocht. Als de Staat werk moet verschaffen aan de grondwerkere, metselaars enz, vooral aan hen en dezen vormen de meerderheid die eigenlijk geen enkel ambacht kennen, moet hij ook koopers aan de schilders, pro cessen aan de advocaten en zieken aan de doktere bezorgen enz. enz. Waar zouden zijn verplichtingen ophouden Zeker, men moet de .rme lieden, die in nood zijn, beklagen: men moet meer doen dan ze beklagen, men moet ze helpen, i Dat is een plicht van menschlievendheid, maar men mag niet aannemen, dat er slechts éen categorie van werklooze burgers is, aan welke de Staat, als een bijzonder voorrecht, de middelen van bestaan moet leveren. Alle personen die gebrek aan werk hebben, hebben dezelfde rechten. Wie neemt de handschoen eens op voor de werkloozen der laatste categorie met allerlei menschen eigen was geworden. Hij noodigde zijn bezoeker dadelijk uit plaats te nemen en begon zonder inleiding het bewuste onderwerp aan te roeren. „Het verheugt mij, mijnheer Kraatz, dat ge zoo spoedig tot mij gekomen zijt. Hoewel ik mij gaarne te uwer beschikking stel, zoo eta ik u natuurlijk niet borg, dat wij met vereende krachten tot een gunstig resultaat zullen geraken maar verstand en goede wil hebben vaak tot een goeden uitslag geleid en daar ik deze beide in allo bescheidenheid gesproken, bezit, zoo mo gen wij hopen, dat onze arbeid niet zonder vrucht zijn zal." Kraatz blikte Walther verwonderd aan. Zóo; had hij zich geen advocaat voorgesteld en voor het eerst na dien uoodlottigen nacht bekroop hem een gevoel van rust. Op Walthers verzoek verhaalde hij nog eens het voorgevallene. De jonge man luisterde ook thans opmerkzaam en toen Kraatz zweeg, vroeg hij hem dadelijk: „U licht natuurlijk over de beweegredenen van die daad nagedacht, niet waaren zijt u tot ccnige gevolgtrekking gekomen „Ja, mijnheer. De beiden schelmen hebben my een poets willen bakken. Zij hadden het voornemen om mij te belcedigen, mij belachlijk te maken. O, ik kon re vermoorden, als ze voor mij stonden!" „En wraak is natuurlijk de conige gedachte, welke u doet wenschen de daders te vinden?" „Ja stellig." Walther staarde een oogenblik peinzend naar den grond. Plotseling hief hij het hoofd vol energie op en zeide: „Neen u vergist u, op tweevoudige wijze. Dat is geen jongensstreek. De zaak ligt dieper." „Wat bedoelt u daarmede?" „Wel, men houdt u voor rijk. Welnu, kent gij een bepaalden persoon, die dat eveneens doet?" „Neem aan, dat het zóo is, dan nog acht ik die voorname heertjes niet tot een misdaad in staat." „Gelooft, gij dan werkelijk vast, dat de daders tot den voornamen stand behooren?" „Ja, stellig." „Welnu, gij vergist u, dat verzeker ik u be paald. Ik zal u mijn vermoedens mededeelen, maar beantwoord eerst mijn vragen. Er kunnen dus menschen zijn die u voor rijk houden?" „Ja dat is niet onmogelijk." „En deze konden dus verwachten, dat een in braak bij u do moeite loonde „Ja, maar ze zouden natuurlijk toch niets vin den." „Natuurlijk, mijnheer Kraatz?" „Ja, al brandde het geheele huis af. dan zou den ze er toch geen spoor van ontdekken," her nam hij met zekere zelfvoldoening. Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1