Maandag 24
April 1893.
No. 4243.
37e Jaargang.
De diamanten van den kapitein.
Iets over spelling.
tJitgave
FIRMA A. H. VAN CLEEFF
te Amersfoort.
Dit blad verschijnt Maandag- en Donder dagnamiddag. Abonnement per 3 maanden f\.
Franco per post 1.15. Advertentiön16 regels 00 Cents.; elke regel meer 10 Cents.
Groote lettere naar plaatsruimte. Legale-officieële- en onteigeningsadvert. per regel
15 Cents. Reclames per regel 25 Cents. Af zonder lij Ice nummers 10 Cents.
Bureau
MUURHUIZBN
hoek Korte gr acht, Wijk B. 00
KENNISGEVING.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort.
Gelet op de aanschrijving van den heer Com
missaris aer Koningin in de provincie Utrecht,
van den 29 Maart 1893, No. 10, Az.
Brengen ter kennis van de ingezetenen het
koninklijk besluit van den 24 October 1892,
houdende nadere vaststelling van bepalingen
ter uitvoering van artikel 3 aer wet van 25 Mei
1880 (iStaatsblad No. 89), TOT BESCHERMING
VAN DIERSOORTEN, NUTTIG VOOR LANDBOUW
OF HOUTTEELT, welk koninklijk besluit luidt
als volgt:
Artikel 1.
Te allen tijde worden geacht voor landbouw
of houtteelt nuttig te zijn
A. de volgende insecten-etende zoogdieren.
1. de egel (Erinaceus europaeus),
2. de gewone veldspitsmuis of molmuis (So
res vulgaris),
3. alle Boorten van vleermuizen.
B. de koekoek (cuculus canorus).
C. alk zwaluwvogels, namelijk
1. de boerenzwaluw, het zwaalfje (Himndo
rustical,
2. de huiszwaluw, het melkstaartje (Hirundo
urbiea),
3. de oeverzwaluw, aard-, tuin, zand of water
zwaluw (Hirundo riparia),
4. de gierzwaluw, steen-, of torenzwaluw,
haker, steenkrijter, scheer (Cypsclus apus),
5. de nachtzwaluw, geitemelker, dagslaper,
vliegende pad, vliegende kikvorsch, nachtratel,
ratelaar (Caprimulgus europaeus).
D. dc klautervogdsnamelijk:
1. het boomkruipertje klampvogeltje (Cer-
thia familiariB),
2. de boomklever, blauwspecht, het braban-
dertje (Sitta caesia).
E. de volgende spitsbekkige zangvogels:
1. het winterkoninkje, kleinduimpje (Troglo
dytes europaeus),
2. de zwartkop (Sylvia atricapilla),
3. de tuinfluiter, groote hofzanger, kersen
pikker (Sylvia hortensia),
4. de grasiuusch, het erwtenpikkertje ofkoe-
waehtertje (Sylvia cinerea),
5. de braamaluiper, het molenaartje, babbe
laartje, garendiefje, brurnmeldiefje, ue kersen
pikker (Sylvia eurueca),
6. de fluiter (phylloscopus sibilatrix),
7. de fitis of kleine gele hofzauger (Phyllos
copus trochilus),
8. de tjiftjaf of tierentijn (Phylloscopus rufa),
9. de spotvogel, het geelborstje, geelbuikje
of citroentje, de groote geele hofzanger (Phyllos
copus hypolaïs),
10. het roodstaartie, de gekraagde roodstaart
of muurnachtegaal (Luscinia phoenieura),
11. het zwarte roodstaartje (Luscinia thytus),
12. het roodborstje (Luscinia rubecula),
13. de graspieper of piepleeuwcrik (Anthus
pratensis),
14. de boompieper (Anthus arboreus),
15. de gele kwikstaart, het koevinkje of gele
akkermannetje (Motacilla ilava),
16. de witte kwikstaart, het akkermannetje,
bouwmeestertje, paardonwaehtortje (Motacilla
alba),
17. de bastaardnachtegaal, winterzanger, boc-
rennachtegnal, doornkruiper (Accentor moau-
laris),
18. de goudhaantjes (Regulus cristatus en
Regulus ignicapillus).
E. de meezen, namelijk
1. de koolmees, bijmees, plakker, het blok-
vinkjo (Parus major),
2. de pimpel- of blauwrnees(Parus coeruleus),
3. de zwartkopmees, het ossekopje, het korstje-
kaas (Parus palustris),
4. de kuiimees [Parus cristatus],
5. de zwarte raee3 [Parus ater],
6. de staartmces, het langstaartje, nijlstaartje
of doodshoolje, de ijsbeer [Parus cauuatus].
Artikel 2.
Behoudens de uitzondering in het tweede lid
van dit artikel worden mede te allen tijde ge
acht voor landbouw of houttoclt nuttig te zijn:
1. de kokmeeuw, kapmeeuw, lachmeeuw, kob
(Larus rudibundus),
2. de zilvermeeuw, kaap of kobbe (Larus ur-
gentatus),
3. de mantelmeeuw of zcekaag (Larus mu-
rinus),
4. de kleine zeemeeuw, stonnmeeuw of win-
termeeuw (Larus canus).
5. de kleine mantelmeeuw (Larus fuscus).
Ten aanzien van deze vogels kan overeen
komstig artikel 3 der wet van 25 Mei 1880
(Staatsblad No. 89) dc verbodsbepaling van ar-
I tikel 2 der wet tijdelijk en onder zekere voor
waarden door Onze Commissarissen in de provin
ciën worden opgeheven.
Artikel 3.
Gedurende de eerste negen maanden desjaars
worden geacht voor landbouw of houtteelt nuttig
te zijn:
1. do zwarte lijster, meerl of gieteling (Tur-
dus inerula).
2. dc zanglijster, of grauwe lijster (Turdus
musicus),
2. de veldleeuwerik (Alauda arvensis).
Gedaan te Amersfoort, den 22. April 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCH1MMELPENN1NCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
Feuilleton.
Naar het Duitsch door S
18.)
Na een uurtje allergezelligst over kootjes en
kalfjes gesproken te hebben, gingen zij weder
het huis in. Walther dacht echter nog niet aan
heengaan.
„Ik zou Fatima nog zoo gaarne eens zien,"
verzocht hij.
Kraatz leidde zijn gast naar het kabinet en
terwijl Walther het wassenbeeld en de omgeving
nauwkeurig opnam, stond Kraatz diep bewogen
en met gevouwen handen naar het rustbed te
staren.
„U hebt mij beloofd, mij dc geschiedenis van
deze schoone vrouw te zullen vertellen," zeide
Walther.
Kraatz knikte. Hij greep Walthers hand, trok
hem half in het aangrenzende vertrek en wees
naar den daarstaanden divan. Walther nam
plaats. Boven zijn hoofd spreidde eon palm zijn
breede bladeren uit; de wanden waren bedekt
met blauwe zijde waarop in goud geborduurde
bloemen cn vogels; het tapijt op den vloer was
in harmonie met het geneel cn achter in dc
ruime zaal klaterde het water van een fontein.
Walther meende dat hij in een tooverpaleis was.
De kapitein begon:
„Als kind reeds was ik zeer opvliegend en
(Ingezonden.)
Ik moet mijn gemoed eens luchten over
de beweging die er gemaakt wordt van
een vereenvoudiging onzer spelling en
wantrouwend. Dat komt zeker omdat mijn school
makkers mij steeds bespotten om mijn mismaakt
figuur, mijn rood haar, mijn te korten hals. Ik
beantwoordde hun spot altijd met vuistslagen
of schoppen en ik was hen allen de baas. Nog
heden ten dage moet ik my inhouden om een
spotter niet aanstonds af te ranselen. Nu, dat
voortdurend spotten dan was dc aanleiding van
mijn vertrek uit mnn geboorteplaats. Mijn vader
was koopman en had me als opvolger aange
wezen, doch ik wilde de wijde wereld in en
omdat vader my niet goedschiks wilde laten
gaan, liep ik weg en nam dienst als scheeps
jongen. En dat ik mijn doel bereikte, zonder
hulp van wien dan ook en alleen door ijzeren
volharding, maakt mij trotsch op mijn vasten wil.
„Ik was in den vollen kracht des levens toen
een Hamburgsche reederij mij met een schip
naar Engelsch-Indië zond, net wonderland mijner
jarenlange drocfiuen. Doch ik kreeg er meer
dan u thans in mijn woning ziet, veel meer
dan wat geld en wat sieraden. Te Calcutta vond
ik een ouden kennis. Omdat hij een weinig
roemvolle rol in mijn levensgeschiedenis speelt,
zal ik alleen maar zijn voornaam, Hector, noe
men. Wo waren samen op de Zeevaartschool te
Altona geweest en waren toen alles behalve
dikke vrienden. Niets weerhield hem om datgene
te bereiken waarop hij eenmaal zijn zinnen gezet
had en ook hij plaagde mij altijd met mijn
scheef figuur. In het verre Oosten kon ik het
echter niet van mij verkrijgen, hem onheusoh
te bejegenen toen hij mij aansprak. „Wij zijn
thans mannen en geen schooljongens meer"
zeide hij aanstondB. Kort en goed, ik sloot mij
verbuiging. Door De Vries en Te Win
kel bebben wij eindelijk eenheid in die
lastige kwestie gekregen; waarom moet
daar nu weer aan getornd worden!
't Is waar, in boeken eu tijdschriften
vergissen zich professoren en letterkun
digen in de geslachten der woorden, in de
voorschriften van de dubbele en de en
kele e en o, in die van de vecbindings-
ii enz.; maar is dat nu zo erg? De
meeste lezers merken er niets van, om
dat zij het zelf niet beter weten. En
als dan inaar weinige er aanstoot aan
nemen, dat iemand b.v. de woorden
spreeuw, bril, neus vrouwelijk gebruikt,
al geeft de Woordenlijst ze mannelijk op,
wat hindert het dan 't Is wel gemak
kelijk; men schrijft maar raak.
Niemand kan ontkennen, dat het stel
sel van De V. en Te W. heel kunstig in
elkaar is gezet, en zou men nu in een
tijd, waarin de kunst terecht hoog wordt
gewaardeerd, zulk een artistiek samenstel
prijsgeven voor een spelling en verbui
ging, die Jan en Alleman kan onthouden
en toepassen
Wel heeft onze taal reeds in de dagen
van Vondel het keumerk van maunelijke
eu vrouweljjke zelfstandige naamwoorden
verloren (persoons- en sommige dierna
men uitgezonderd), want een woord, dat
de eene schrijver mannelijk nam,gebruik
te de ander als vrouwelijk, ja, een zelfde
woord kwam bij dezelfde schrijver dan
eens M. dan weder V. voor; maar als
men allerlei voorwerpen bewaart om van
het leven onzer voorvaderen te getuigeu,
waarom zouden wij dan met hetzelfde
doel niet eeu M. en V. geslacht aan de
niet-onzijdige zelstaudige naamwoorden
toekennen, al gaschiedt dat willekeurig?
In zijn vlugschrift Waarom onaanne
melijk merkt Den Hertog zeer terecht
op, dat de schrijftaal zich tot het oog
moet richten, eu daaruit trekt hij het
gevolg, dat men zonder fouten moet leren
schrijven, niet door taalregels, maar door
hetzelfde woord steeds in dezelfde vorm
te zien. Welnu, daaraan zou immers de
spelling van De V. en Te W. voldoen,
als ieder zich maar getrouw aan de Woor
denlijst" hield. Inziende, dat niet ieder
die Woordenlijst van buiten kent, geeft
Den H. de raad om in geschriften, die
bij hem aan.
„Door een toevallige omstandigheid moest ik
ten week of zes langer te Calcutta blijven dan
ik gedacht had. Hector die kwestie gekregen
had met zijn kapitein hij was toen eerste
stuurman op een driemaster nam zijn ontslag
en zocht een ander schip. Aaustonds vroeg hij
mij voor een paar weken met me aan den wal
te mogen gaan. Zijn pocherij „om tijgers te jagen,"
werd mijnerzijds met een hartelijk lacucn be
antwoord. Ik voor mij stelde ray reeds tevreden
met den heerlijken plantengroei en wilde mijn
insecten-verzameling eens duchtig verrijken. Met
een inlander vingen we onzen tocht aan,
„Wij waren zoowat een week op marsch toen
wij in een streek kwamen die duidelijk sporen
vertoonde win een geleverden slag. Al spoedig
vernamen wij, dat twee volksstammen hier een
verbitterd gevecht geleverd hadden. Een der
partijen was met behulp van Engelsche troepen
geheel uitgemoord; de overwinnaars trokken
naar do hoofdplaats van den ongelukkigcn stam.
Wij zagen aanstonds in, dat oppassen de bood
schap was, wilden wij niet in handen vallen van
de half wildon. Een sklapa stonden wij tegenover
een trocpjo gewaponde liedenonmiddellijk open
den zij net gevocht, doch sloegen op de vlucht
zoodra wij onze geweren hadden afgevuurd. De
kogels vlogen ons om de ooren; een gil en onze
gids stortte dood ter aarde, in het hart getrof
fen. Wij begroeven hem en besloten aanstonds
naar Calcutta terug to koeren.
„Een klein kompas wees ons den weg, dwars
door het bosoli. Na twee dagen en nachten
achtereen doorgemarcheerd te hebben, besloten
niet voor de pers bestemd zjjn, maar te
spellen, gelyk de woorden uit dc pen
vloeieu. Wil iemand echter iets laten
drukken, eu is hij niet vast op de spel
ling eu de geslachten, dan kon hü zyjn
stuk laten corrigeren door iemand, die
de Woordenlost wèl van buiten kent.
Dit is een uitstekend idee, van veel ge
wicht in onze aan werkloosheid zoo ryke
tijd. Wie geen ander middel van bestaan
heeft zou, na de Woordenlijst lang genoeg
bekeken te hebben, drukproefnaziener
kunnen worden, tegen een behoorlijke
vergoeding.
Ook in het belang van het onderwij»
is een lans te breken voor het behoud
van de spelling en de verbuiging volgen»
De Y. en Te W. Het handhaven van de
vorm den van het lidwoord in 't M. E.
3 en 4 Nnarav. i3 nuttig om te onder
zoeken of de leerlingen zich juist weten
uit te drukken. Schrijven zn „De regen
bevochtigt de boom" dan kan daaruit
niet duidelijk blijken, of hun mening
soms is, dat de regen door de boom wordt
nat gemaakt. Schrijven zij echter „De
regen bevochtigt den boom", dan vat men
dadelijk, dat zij zeer goed inzien, hoede
boom door de regen nat wordt. Dat
onderscheid is nu wel niet te maken voor
de beide andere geslachten b.v. „De moe
der ku9t de dochter", „Het diamant
krast het kristal", „Het meisje voedt de
koe"maar voor het mannelijk geslacht
bezitteu wij het toch, en wij moeten
houden wat wij hebben, al is 't lastig
het mee te sjouwen.
En wat zou bij dat alles de schrijftaal
niet aan bevalligheid, afwisseling en dui
delijkheid verliezen, als wij ophielden
onderscheid te maken tussen beren en
beeren, slepen eu sleepen enz. en schryf-
teeken3 weglieten, waarbij de spreektaal
stommetje speelt en du3 de woorden
schaarsch, school9ch enz. zonder ch op 't
eind gingen schryven, gelijk wy het vol
gens De V. eu Te W. moeten doen by
paars, flets, enz.?
Met opzet is in het bovenstaande de
voorgestelde vereeuvondigde spelling ge
volgd, om de lezers eens te laten zien,
hoe wuustaltig zy onze schone schryftaal
maakt.
we in dicht palmbosch te rusten. Spoedig violen
we in slaap, doch uauwelyks had ik de oogon
gesloten of ik werd gewekt door een zacht hulp
geroep.
„Geen tien passen van my af stond een jong,
mooi meisje.
„Haar jeugdig, wonderschoon gelaat verried
hevigen angsthaar gescheurde kleederen waren
zóo fraai en fijn, dat men aanstonds zien kon
dat zij tot de opperhoofden behoorde. Met Bme-
kend opgeheven nandon kwam zij nader. Hoewel
ik niet vorstuan kon wat zy zeide, ontroerde
mij haar stomgeluid en al spoedig wist ik, dat
zij onze hulp kwam inroepen."
De kapitein zwoeg een oogenblik en keek nnar
het kabinet.
„Fatima?" vroeg Walther.
Kraatz knikte bevestigend en vervolgde, eerst
op fluisterende toon:
„Zij was hot; zij, die een keerpunt in mijn
leven bracht, aan wie ik het grootste geluk en
de diepste ellende te wijten heb. Ik vloog ovor-
eind om haar te helpen. Die een smeekende
vrouw niet uanstonds bijstaat is geen man en
Ï;een enkel man zou niet bij den eersten aan
dik van dat prachtige meisje geroerd zijn. Ook
Hector had haar gezien; ook hij snelde toe.
Zij ijlde vooruit en wij volgden. Naeenigentijd
als 't ware met haai voortgehold tc hebben,
kwamen we op een open plek waar oen grijs
aard bewegingloos lag uitgestrekt."
[Wordt vervolgd).