Dec. 1893. NATIONALE MILITIE. No. 4309. 38e Jaargang. Een enkel woord. Dit lel dagboek ra een dokter. Uitgave FIRMA A. H. VAN CLEEPP te Amersfoort. Dit blad verschijnt Maandag- en Donderdagnamiddag. Abonnement per 3 maanden 1. Franco per post ƒ1.45. Ad^ertentiën1ij regels 00 Cents.; elke regel meer 10 Cents. Groote letters naar plaatsruimte. Legale-, ol'ficieële- en onteigeningsadvert. per regel 15 Cents. Reclames per regel 25 Cents. Afzonderlijke nummers iü Cents. Bij advertentiën buiten dc stad worden de incasseeringskosten in rekening gebracht. Bureau MUURHUIZEN hoek Kortegracht, Wijk B. 60' De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT, Gezien de wetten van den 19. Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), van den 1. Mei 1863 (Staatsblad No. 44), en van den 4. April 1892 (Staatsblad No. 56), betrekkelijk de nationale militie, benevens het Koninklijk besluit van den 17. December 1861 (Staatsblad No. 127) en de wet van 22 Juni 1893 (Staatsblad No. 91); Doen te weten, dat op DONDERDAG, den 4(le" en ZATERDAG, den 6(1<in JANUARI 1894, telkens van 's voormiddags 10 tot 1 uur des namiddags, teu raadhuize der gemeente de inschrijving voor de nationale militie zal plaats hebben van jongelingen, die in den loop van het jaar 1875 geboren en alzoo in 1894 aan de loting onderworpen zijn. En brengen hierbij de navolgende wetsartikelen in herinnering Art. 15. Jaarlijks worden voor de militie ingeschreven alle mannelijke ingezetenen, die op den 1. Januari van „het jaar hun negentiende jaar waren ingetreden." „Voor ingezeten wordt gehouden: 1. hij wiens vader of, is deze overleden, wiens moeder, of zijn beiden „overleden wiens voogd ingezeten is volgens de wet van den 28. Juli 1850 (Staatsblad No. 44); 2. hij, die geen ouders „of voogd hebbende gedurende de laatste, aan het in de eerste zinsnede van dit artikel vermeld tijdstip voorafgaande, „achttien maanden in Nederland verblijf hield 3. hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is zijn voogd „geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf houde." „Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling behoorende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet „aan den verplichten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien van de dienstplichtigheid het beginsel van „wederkeerigheid is aangenomen." Art. 16. „De inschrijving geschiedt: 1. van een ongehuwde in de gemeente waar de vader, of, is deze overleden, „de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont; 2. van een gehuwde en van een weduwnaar in de gemeente „waar hij woont; 3.- van hem die geen vader, moeder of voogd heeft of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd „buiten 's lands gevestigd is, in de gemeente waar hij woont; 4. van een buiten 'slands wonenden zoon van een „Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente waar zijn vader of voogd het „laatst in Nederland gewoond heeft." Art. 17. „Voor de militie wordt niet ingeschreven: 1. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeten, „die geen Nederlander is; 2. de in een vreemd Rijk verblijf houdende zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd inge- „zeten3. de zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in 's rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont." Art. 18. „Elk die volgens art. 15 ehoort te worden ingeschreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester „en Wethouders aantegeven tusschen den l8t(,n en den 31steu Januari." „Bij ongesteldheid, afwezigheid of onstentenis is zijn vader, of, is deze overleden, zijn moeder, of zijn beiden overleden, „zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht." Art. 20. „Hij, die eerst'na het intreden van zijn 18de jaar, doch vóór het volbrengen vau zijn 20*te, ingezeten „wordt, is verplicht, zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aautegeven bij Burgemeester en Wethouders der ge- „meente waar de inschrijving volgens art. 16 moet geschieden." Verzuim van aangifte ter inschrijving wordt gestraft met eene boete van 25 tot ƒ100 of subsidiaire hechtenis van ten hoogste tien maanden. Bij aangifte van hen, die elders geboren zijn, wordt de overlegging van eene geboorte-acte gevorderd, tot wier kostelooze verkrijging men zich ter Secretarie dezer gemeente kan vervoegen eenige dagen vóór de aangifte. Amersfoort, den 9 December 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd De Burgemeester, F. D. SOHIMMELPENNINCK. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT, Gezien artikel 41 der gemeentewet, Brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de Raad der gemeente zal vergaderen op Woensdag, den 18. December aanstaande, des namiddags te half twee ure, in plaats van Dinsdag, den 12 December a. s. 'snamidiiags te l'/i uur- Amersfoort, den 9. December 1893. De Burgemeester vooroemd, F. D. SOHIMMELPENNINCK. De Secretaris, W. L. SCHELTUS. De winter is met al zijn verschrikkin gen ingetreden. Nóg is het niet nijpend koudnóg kunnen vele handwerken wor den uitgeoefend, doch vele gezinnen zijn reeds zonder geregelde verdiensten, dat wil zeggen, ze lijden reeds gebrek. Veel, zeer veel wordt hier ter stede gedaan om de minderbedeelden te helpen in hun dikwijls zoo harden strijd om het bestaan; zeer veel wordt voor verschil lende vereenigingen gevraagd en veel ook gegeven. Thans doet weer De Vereeniging tot uitdeeling van spijs aan behoeftig en een beroep op den milddadigheidszin der ingezetenen. In dezen winter zal er veel noodig we zen du aardappelen het hoofdvoedsel van den arme zijn zeer slecht uitge vallen, maar ook de peulvruchten zijn schaars en dus duur. De bestuurderen hebben op hun om megang wel vele giften in dank ontvan gen, doch het ingezamelde is niet zoo groot als in vorige jaren vele oorza ken werken daartoe mede terwijl de uitgaven grooter zullen wezen, daar de grondstoffen duurder zijn. Den 18 December beginnen de uitdeelin- gen; zouden ze gestaakt moeten worden eer de winter verstreken is? Als de gelden verbruikt zijn, moet de commissie het verstrekken van spijzen staken. Zijn er niet enkelen velen wellicht, die nog iets willen bijdragen opdat de armen gedurende het barre jaargetijde niet hongeren? Elk van de leden der commissie i£ be reid giften in ontvangst te nemen. Penningmeester is de heer J. Zandijk, Langestraat, B. 33. Feuilleton. ,Het lijdt geen twijfel, dat zij schoot op Frede rick Willoughby met de bedoeling om hem te dooden. Zij bereikte haar doel, want de man stierf; en toch geloof ik nog, dat zij gezond van geest is, en houd ik mij overtuigd, dat er wel iets zal gevonden worden, dat haar onschuld bewijst." „Gij spreekt in raadselen," antwoordde ik, bijna toornig, keerde mij om en verwijderde mij. Die geheele geschiedenis pijnigde mij en maakte mij verdrietig. Ik kon nauwelijns mijn andere plichten waarnemen. Jephson's woorden kwamen gedurig weder in mij op. Hij verklaarde bout- weg, dat juffrouw Whittaker en onsonuldig èn gezond van geest was, en toch had zij een man gedood! „Waarom zou ik het mij over die zaak moeilijk maken?" zeide ik dien ochtend een paar maal in mijzelf. „Jephson is zelf gek. Wat hi. zegt, is niet waard, overwogen te worden. Natuurlijk is iuffrouw Whittaker een van die ongelukkige sujetten, die aan moordmame lijden. Zij is hier het best bezorgd, en toch arm meisje, welk een droevig, treurig lot! Ik heb haar gezegd, dat ik zou trachten, haar onschuld te bewijzen; maar dat was eer ik haar geschie denis kende." Doch terwijl ik mij met mijn andere patiënten bezighield, bleef de blik der vriendelijke grijze oogen en de uitdrukking in de stem van het meisje, toen zij „dank u dank u" tot mij zeide, mij voortdurend bij. Hoezeer ik het ook beproefde, ik kon haar ge schiedenis maar niet uit mijn gedachten ver drijven. Tegen den avond ging ik nog eens naar haar kijken. Juffrouw Hooper vertelde mij, dat de patiënte een onrustigen en koortsigen dag had doorgebracht, maar nu was zij wat bedaarder. Ik vond haar half in bed opzittenhaar zacht haar was van haar voorhoofd weggestreken en haar gelaat was doodsbleek de uitdrukking ervan zacht en lijdzaam. Toen ik naar haar keek vestigde zich weder de vaste overtuiging bij mij. dat er hier een vergissing plaats moest hebben gehad een zöo lief en verstandig meisje kon nooit een gemeenen moord hebben bedreven. „Ik ben blij, dat ge u wat beter gevoelt," zeide ik, voor haar bed plaats nernene. Toen zij mijn stem hoorde, werden haar wan gen door een licht rood gekleurd en namen haar oogen een blijde uitdrukking aan. „De pijn is bijna over," antwoordde zij, mij dankbaar aanziende. „Ik gevoel mij zwak erg zwak; maar de pijn is bijna over." „Uw zenuwen hebben van nacht een zwaren en plotseling huiverde zij en werd doodsbleek aar o!" voegde zij er aan toe, „zijn ge laat was van nacht verschrikkelijk. Ik zal nooit ku nnen vergeten, wat hij gedaan heeft. Hij was in die kast daar verborgen. Hij trachtte het bed in brand te steken. Toen hij mij zag, lachte hij en liep weg. Ik volgde hem naar de provisie kamer wat er verder gebeurd is, kan ik mij niet herinneren." „Ge moet trachten te vergeten, wat ge u herinnert," zeide ik op kalmeerenden- toon. „Tommy had een aanval van waanzin. Als men- schen waanzinnig zijn, zijn zij niet toerekenbaar voor hun daden." Terwijl ik dit zeide, keek ik haar strak aan. „Ik geloof wel, dat dit waar is," zeide zij, mijn blik beantwoordende. „Dat is volkomen waar," hernam ik. „Zelfs een zoo lief meisje als gij zijt, kan in een oogen- blik van waanzin wel iets vreeselijks doen." „Zij zeggen, dat ik eenmaal iets vreeselijks heb bedreven," antwoordde zij. „Het komt nu en dan over mij alsof het een droom was, maar ik kan het mij niet precies herinneren. Mis schien ben ik krankzinnig. Ik moet het wel ge weest zijn, als ik iets vreeselijks gedaan heb, want, o, ik heb een afschuw van vreeselijke dingen. Ik huiver voor misdaad en wreedheid. schok doorstaan," hernam ik, „ge kunt niet ver- Gij hebt gezegd, dat gij vertrouwen in mij steldet, wachten, voor een dag of wat weer geheel in j dokter." orde te zijn. Het zal u intusschen welgenoegen: „Ik verlang ernstig, u te helpen," zeide ik. doen, denk ik, te hooren, dat Tommy béter is.1 „Ik heb geduld leeren oefenen," vervolgde zij, Hij heeft een uur geleden naar u gevraagd en mij in haar kussen terugvallend, en haar handen verteld dat hij zooveel van u hield." vouwende. „Ik heb alles verloren alles, toen Arme Tommy," zeide juffrouw Whittaker ik hier kwam. Ik heb niets meer te vreezen en niets meer te hopen, maar éen ding wensch ik te zeggen en dat is het volgende: „Als ik krank zinnig ben, dan gevoel ik dat niet. Met uitzon dering van dien eenen somberen, droom, dien ik mij niet juist meer kan herinneren, heb ik geen enkel van de symptonen, die zich voordoen bij de andere ongelukkige verpleegden van dit gesticht. Het is mijn overtuiging, dat, als ik een oogenblik gek ben geweest, ik het nog ben. O, dokter, het is zoo vreeselijk, zoo ontzettend, voor zijn geheele leven bij krankzinnigen te zijn opgesloten, als men niet krankzinnig is." „Het is te vreeselijk om aan te zien," ant woordde ik, buiten mijzelf gebracht door haar gemoedsbeweging en haar woorden. „Het ver wondert mij, dat gij uw verstand nog hebt be houden en dat gij niet werkelijk krankzinnig zijt geworden, toen gij hier kwaamt." „De eerste week dacht ik ook, dat ik het zou worden," zeide zij, „maar nu ben ik aan de menschen hier gewend geraakt en aan de too- neelen, die ik om mij heen zie, en aan de vree selijke geluiden, die tot uiij doordringen De eerste week was ik wild, vreeselijk wild; maar nu ben ik geduldig en onderwerp mij aan den wiL van God. „Neem mij niet kwalijk," viel ik haar in de rede, „dat gij daar spreekt van uw wil te onderwerpen het herinnert mij aan een uitdrukking, die gij gebruikte, toen gij van nacht uw bewustzijn herkreegt. Gij spraakt er toen van, uw wil te onderwerpen aan aan een zeker menschelijk wezen. Is dat zoo?" „Zwyg! zwijg!" smeekte zij mij. Wordt vervolgd

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1