Maandag 13
Mei 1894.
Esq iiiutiii
No. 4353.
38e Jaargang.
De Grieksche Tolk.
Buitenland
Uitgave
FIRMA A. H. VAN CLEEPF
te Amersfoort.
Verschijnt M<andag~ en Donderdagnamiddag met gratis Zondagsblad. Abonnement per 3 maanden/1,Franco
per post ƒ1.15. Abonnement alleen op het Zondagsblad voor Amersfoort 40 ct., voor binnenland 60 ct. per
3 maanden. Advertentiën 10 regels 60 ct.; elke regel meer 10 ct. Groote lettere naar plaatsruimte. Legale-,
officieële- en onteigeningsadvert. per regel 16 ct. Reclames per regel 25 ct. Afzonderlijke nummers 10 cent.
Dienstaanbiedingen en aanvragen, uitsluitend voor- en betreffende den werkenden stand, van minstens 5 regels, in het
Zondagsblad, per regel5 cent
By advertentiën van buiten dc stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
Bureau MUURHUIZEN
hoek Kortegracht, Wijk B. 60
Telephoonanmmer 19.
HULPBANK TE AMERSFOORT.
Tot liet geven van gelden ter leen zal
eene Commissie uit het bestuur op DINS
DAG den 15 MEI aanstaande, 's namid.
van half twee tot half drie, zitting li ouden
in een der lokalen van het Raadhuis, alwaar
de belanghebbenden zich kunnen aanmelden
ook voor het teruggeven van gelden.
HERM. P. VAN HASELEN,
Secretaris-Penningmeester.
n.
„Herzie u zeiven," schreven we iu ons
vorig nummer en zeker zal menige jonge
dame, die het artikel las minstens „erg
gefroisseerd" zijn geweest over hetgeen
daarin gezegd is.
Hoe meu 't echter keeren of wenden
moge, er is veel waars in de paar regelen
waarin we wezen op de groote fouten
die vele huisvrouwen aankleven, doch wij
zullen de eersten zijn om te erkennen
dat er gelukkig nog tal van gunstige
uitzonderingen worden gevonden, dat er
nog zeer veel goede huismoedertjes zijn,
die iets meer kunnen dan pingelen bij
groentevrouw of vischboer, die er zich
op toeleggen hun dienstbode aan zich te
hechten, haar te verheffen, haar te toonen
dat ze toch werkelijk niet is een noodza
kelijk kwaad.
Maar 't is moeilijk, hoogst bezwarend
om altijd en telkens op nieuw geduldig
te blijven. Zoo heel dikwijls stuit men,
met de beste bedoelingen bezield, at op
onverschilligheid of, wat nog erger is, op
wantrouwen van de zijde der onderge
schikte.
Wat hiervan wel de oorzaak zijn mag?
Naast veel andere zaken het volkomen
besef van zulk een ondergeschikte, dat
zij door toewijding, hartelijkheid gehecht
heid in zekeren zin aan hen, die haar
toch in ieder geval den strijd om het
bestaan verlichten, zichzelvo een aange
name verhouding, een betere behandeling
kan verzekeren; dat zij door een weinig
meewerken kan zorgen, dat ze haar onder
geschiktheid minder gevoelt.
Feuilleton.
Naar het Engelsch
van
A. CON AN DOYLE.
IV.
'"oen hij zijn gelaat naar ons toewendde, za^
ik door het schijnsel van het glas, dat hij een
bril droeg.
„Is dat de tolk, Harold?" vroeg hij
„Ja."
„Mooi gedaanMooi gedaan I Ik hoop, dat u
het ons niet kwalijk zult nemen mijnheer, maar
wij konden niet buiten u. Indien u ons goed
bedient, zult ge daar geen spijt van hebben;
maar als gc dc eene of andere list beproeft, dan
zy God u genadig I"
Hij sprak op een hortenden, zenuwachtigen
toon, maar vervulde mij nog meer met vrees dan
de ander had gedaan.
„Wat verlangt ge van mij?" vroeg ik.
„Niets anders dan dat ge een paar vragen
doet aan een Griekschen heer, die bij ons is, en
ons de antwoorden mededeelt. Maar ge zegt
niets meer, dan men u zegt dat ge moet zeggen,
of' hier lachte hij weer giegelend „het ware
beter voor u, zoo ge nooit was geboren;
Terwijl hij zoo sprak, opende nij een deuren
ging mij vóór in een kamer, die zeer rijk ge
meubeld scheen te wezen maar ook hier werd
Daar wordt veel geschermd tegen het
verschil in stand; enkelen ontzien zich
niet den kleinen man, waaruit juist de
dienstbare stand voorkomt, aan te zetten
tot klassenhaat.
Ware het niet oneindig beter de loon
slaven te wijzen op hun to kort komingen
en hun tevens de middelen te geven
niet alleen aan te wijzen waardoor
ze niet langer onwetend zondigen?
Zou liet geen zaak zijn om evenals in
het buitenland vormscholen te maken,
waar de dienende stand zijn verplich
tingen kan leeren? Kent het die eu
komt het die na, dan komen van zelf
de tijden waarin de lieden, die nu tegenover
hun bedienden in welken zin dan
ook niet altijd even vriendelijk zijn,
de rechten van hun ondergeschikten zullen
erkennen en voorstaan, zelfs metallemacht
die in hen is.
Om iets te kennen, moet men het
geleerd hebben, wat het ook zij.
En hoe zal iemand ondergeschikt
kunnen zijn, die het nimmer geleerd
heeft Hoe zal iemand ter wereld dienst
bode kunnen worden zonder geleerd te
hebben wat zij moet presteeren?
In den regel wordt een meisje, zoodra
het 14 of 15 jaar is, „onder de menschen"
gebracht, als dagmeisje desnoods. Haar
uniform krijgt ze van huis mee, te gelijk
met en op de zelfde wijze als den raad
om niet brutaal te wezen. Dat hoort er
zoo bij.
Ze mag nu toekijken om te leeren
koken of huiswerk te verrichten en zoodra
ze groot genoeg is (naar ouderdom wordt
in den regel niet gevraagd) gaat ze scheep
voor kinder-, binnen-, werk of keuken
meid; dikwijls fungeert ze, in even zoo
vele diensten, in deze vier betrekkingen.
En geloof niet, dat ze niet haai- best
doet; waarlijk, ze doet wat ze kan. Maar
ze kent niets; alles half en dat halve nog
slecht.
Toch zou het zoo eenvoudig wezen om
die stumperts te helpen, hen minder onte
vreden met hun lot te doen wezen, hun
een aangenamer leven te verschaffen.
Hoe dat mogelijk is, hopen we in een
volgend nummer uiteen te zetten.
het licht verschaft door éen enkele lamp, die
slechts half was opgedraaid. De kamer was zeer
zeker groot en daar mijn voeten in het dikke
tapijt wegzonken, begreep ik, dat zij rijk gestof
feerd was. Ik onderscheidde fluweelen stoelen,
een hooge, wit marmeren schoorsteenmantel en
daarnaast iets wat een Japansch harnas scheen
te zijn. Precies onder de lamp stond een stoel
en de oudste van de twee mannen beduidde my,
dat ik daarop plaats zou nemen. De jongste
had ons verlaten, maar plotseling kwam hij te
rug door een andere deur, vergezeld van een heer
die in een soort van kamerjapou gekleed was
en langzaam op ons toetrad.
Toen hij in den flauwen lichtkring kwam, die
mij in staat stelde hem duidelijker te zien, werd
ik door zijn verschijning met afkeer vervuld.
Hij was doodsbleek en vreeselijk mager en zijn
oogen schitterden als die van een man, wiens
geest grooter is dan zijn kracht. Maar wat mij
meer schokte dan eenig teeken van lichamelijke
zwakte, was, dat gelaat bijna geheel beplakt was
met pleisters en dat een groot stuk daarvan
zijn mond bedekte.
„Heb je de lei, Harold?" riep de oudste van
de twee mannen, toen deze zonaerlinge verschij
ning zich meer in een stoel liet vallen dan hij
ging zitten. „Zijn zijn handen los? Nu, geef
hem dan de griffel. Gij moet hem de vragen
doen, tolk, en hij zal u antwoorden. Vraag hem
eerst of hij bereid is papieren te teekenen."
De oogen van den man schoten vuur, zoodra
ik hem de vraag had gedaan.
„Nooit!" schreef hij in hot Grieksch op de lei.
„Op geen enkele voorwaarde?" vroeg ik, op
bevel yan onzen tiran.
Naar gemeld wordt hebben de afge
treden Ministers nan H. M. de Koningin-
Regentes een afscheids-audientie aange
vraagd, en daarop bericht ontvangen, dat
H. M. verhinderd was hen te ontvangen.
Tot voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal, gedurende de buiten
gewone zitting der Staten-Generaal, die
zal aanvangen op Woensdag 16 Mei 1894,
is benoemd mr. A. van Naamen van
Eenmes, lid van die Kamer.
De audientiën van de Ministers zijn,
bjjiia onveranderd, vastgesteld als volgt
Justitie Dinsdags 1J uur.
Financiën Donderdags 12 uur.
Oorlog Donderdags 1 uur.
Marine Vrijdags 11 uur.
Koloniën Vrijdags 1 uur.
Binnenl. Zaken Zaterdags 12 uur.
Waterstaat Zaterdags 1 uur.
De aanvullingsverkiezingen te Utrecht
en te Alkmaar zullen plaats hebben op
5 Juni.
Tevens is bepaald, dat de stembrieQes
ter verkiezing van leden der Provinciale
Staten in het hoofdkiesdistrict Dokkum
op 15 Mei e. k. en, in geval van herstem
ming, 'op 29 Mei d. a. v. in te leveren,
zullen worden geopend respectievelijk op
17 en 31 Mei.
Het voorstel wordt gedaan om te
Alkmaar den oud-Minister van Fiuanciën
Pierson te verkiezen tot lid van de
Tweede Kamer.
„Nu de heer Pie son niet de gelegen
heid heeft als Minister de voor hem
aangewezen en vol moed aanvaarde taak
geheel af te werken, ishetten minste in zeer
veel opzichten gewenscht en billijk enpi-ac-
tisch, dat hij als lid zitting neme in een
Kamer, waarin de door hem tot stand
gebrachte regeling zeker menigmaal ter
spraak zullen komen, omdat een aller
eerste eisch is, dat het Personeel nog
worde herzien," aldu3 wordt er gezegd.
W. F. A. GROENHUIZEN,
Havik, hoek LavmdeUlraat,
HORLOGE- en INSTRUMENTMAKER.
In een hoofdartikel over het nieuwe
kabinet had de Arnhemsche Ct. gezegd:
„Eene formule voor uitbreiding van
kiesrecht kunnen wij uit de namen dezer
kieswetmannen niet lezen."
Een inzender komt daartegen op, op de
volgende lakonieke wijze.
Hij zegt: Wanneer men de namen on
der elkaar plaatst, krijgt men wel zoo
iets van dien aard.
Van der Ka A ij
Röelli
SprentW er van Eyk
Van dEr Wijck
Bergs .VI a
Schn Eider
Van der SlEjjden
Van Houte.U
Van dEr Kaay
Sprenger van EycK
SchneBder
RöEU
BergS ma
Van der *Vijck
Van der SlEijden
Van HouTen.
De redactie teekent hierbij aan
Het papier is geduldig, maar de lettere
zijn het ook. Als men nog eens de namen
der Ministers laat volgen, kan men den
wensch er in lezen
Van der Kaay
ROëll
Bergs Ilia
Van der SlEijden
Sprenger
Schneider
Van dEr Wijck
Van HouTen.
Kolonel A. L. W. Seijfardt, afgetreden
Minister van Oorlog, is voornemens niet
weder in actie ven dienst te treden, doch
zal ontslag vragen uit den militairen
dienst.
Bij de terughaling van de biljetten der
Bedrijfsbelasting, bestemd voor personen,
van wie men vermoeden kan, dat zij bjj
de invulling der hun uitgereikte biljetten
de hulp van den beschrijver zouden kunnen
noodig hebben, kan de voorlichting of
hulp van den ontvanger of zijn gemach-
„Alleen waaneer ik haar in mijn tegenwoor
digheid in den echt zie verbonden worden door
een Grieksch priester, dien ik ken."
„Gij weet, wat u dan te wachten staat
„Ik geef niet om mijzelf."
Dit zijn eenige staaltjes van de vrageD en ant
woorden, die ons halfgesproken, half geschreven
onderhoud vormden. Telkens en telkens weder
moest ik hem ragen, of hij wilde toegeven en
het document teek enen. Maar weldra kwam er
een gelukkige gedochte bij mij op. Ik begon bij
elke vraag, die ik hem stelde, eenige woorden van
mijzelf te voegen in het begin onschuldig,
om te zien, of de beide mannen er iets van be
merkten, en toen ik zag, dat zij dat niet deden,
begon ik een gevaarlijker spel te spelen. Ons
onderhoud was nu ongeveer als volgt:
„Ge doet uzelf geen goed door deze hard
nekkigheid. Wie zijt gijl"
„Daar stoor ik mij niet aan. Ik ben pat te
Londen gekomen
„Ge zult uw lot aan uzelf te wijten hebben.
Hoe lang zijt gij hier
„Het zij zoo. Drie toeken."
„De bezitting kan toch nooit de uwe worden.
Wat scheelt ui"
„Maar zij zal ook niet in het bezit van die twee
schurken komen. Zij laten mij verhongeren."
„Als ge teekent, zijt ge vrij. Wat is dit voor een
huis
„Ik zal nooit teekenen. Dat toeet ik niet."
„Ge bewijst haar volstrekt geen dienst. Hoe ie
uw naam
„Laat zij zelf mij dat dan zeggen. Kratidet."
„Ge zult haar zien, indien ge teekent. Waar
komt gij vatulaanl"
„Dan zal ik haar nooit zien. Kan Athene."
Nog vijf minuten, mijnheer Holmes, en ik sou
de heele geschiedenis te weten zijn gekomen. De
eerstvolgende vraag zou wellicht reeds alles aan
het licht hebben gebracht, doch op dit oogen
blik ging de deur open en trad er een vrouw
in de kamer. Ik kon naar niet duidelijk genoeg
zien om meer te onderscheiden dan dat zij lang
en bevallig was, zwart haar had en in een soort
van witten ochtendjapon was gekleed.
„Harold," zeide zij, in gebroken Engelsch „ik
kon het niet langer uithouden. Het is daar zoo
eenzaam, met niets anders dan o, mijn God,
het is Paul!"
Deze laatste woorden werden in het Grieksch
gezegd, en op hetzelfde oogenblik scheurde de
man, met een wanhopige inspanning, den pleister
van zijn mond, riep„Sophie, Sophieen snelde
in haar armen. Hun omhelzing duurde slechts
éen oogenblik, want de jongste van de twee
mannen greep de vrouw beet en duwde haar de
kamer uit, terwiil de ander zijn uitgeteerd slacht
offer overweldigde en hem «oor de andere deur
naar buiten sleepte. Een oogenblik was ik alleen
in de kamer, en ik sprong op, met de flauwe
hoop, dat ik op de eene of andere wijze een spoor
zou hunnen ontdekken, om na te gaan wat dit voor
huis was, waarin ik mij bevond.
Gelukkig deed ik niets, want toen ik opkeek,
zag ik den oudste van de twee mannen in de
deur staan, den blik op mij gericht.
Wordt vervolgd,)