Donderdag 8
Nov. 1894.
No. 4404.
39e Jaargang.
EEN DUEL.
Binnenland.
rr
Uitgave
Firma A. H. VAN CLEEFF
te Amersfoort.
Verschijnt Maandag- en Dcnulerdagnmniddag met gratis Zimilagsblad. Abonnement per 3 maanden/1,-Franco
per poat ƒ1.15. Abonnement alleen op het Zondagsblad voor Amersfoort 40 et., voor binnenland 60 ct. per
*™"»den- Advertcntiën 1—6 regels 60 ct.; elke regel meer 10 ct. Groote lettere nnar plaatsruimte. Legale-,
omcieële- en onteigeningsadvert. per regel 15 et. Reclames per regel 25 ct. Afzonderlijke nummers 10 cent.
Dienstaanbiedingen en aanvragen, uitsluitend voor- en betreffende den werkenden stand, van minstens 5 regels, in het
Zondagsblad, per regel 5 cent
Bij advertentiën van buiten dc stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
Bureau MUURHUIZEN
hoek Kortegracht, Wijk B. 60
Telephooiiuummer 19.
KENNISGEVING.
HI ITio.l UJ'J WliJTlK.
Dk ?E™m!ESTER kn WETHOUDERS
VAN AMERSFOORT,
Gezien de artt. 9 en 11 van het koninklijk
besluit d.d, 17 December 1861 (Staatsblad
No. 127) en de artt. 11 tot en met 14 dei-
we1 van den 19. Augustus 1801 (Staatsblad
Roepen de ingezetenen, die verlangen als
vrijwilligers bij de militie op te treden, bij
deze op, om zich daartoe bij hen ter Secre
tarie, op MAANDAG, den 19. NOVEMBER
aanstaande, van 's voormiddags 10 tot 1 uur
's namiddags aanlegeven, onder overlegging
van de navolgende'bewijsstukken;
a. Het getuigschrift vermeld in art. 41 dei-
wet, tot welks afgifte ter Secretarie zal worden
zitting gehouden op ZATERDAG,den 17. dezer
maand, van 's voormiddags 10 tot 1 uur des
namiddags;
b. Het bewijs van aan «Ie verplichtingen
ten aanzien van de Militie, voor zoover die
te vervullen waren, te hebben voldaan.
c. Het bewijs van ontslag en liet getuig
schrift, in art, 13 der wet vermeld, zoo de
persoon wien het geldt, bij de zeemacht, bij
fiet leger hier te lande, of bij liet. krijgsvolk
in 's rijks overzeesche bezittingen heeft ge
diend
d. Wat een minderjarige aangaat een be
wijs, van toestemming van tien vader,denioeder
of den voogd.
Om vrijwilliger bij de milittete zijn, moet
inen ongehuwd of kinderloos weduwnaar en
ingezeten wezen, voorts lichamelijk voor
uen dienst geschikt, ten minste 4.5(i Meter
lang, op den 1. Januari van liet, jaar der
optreding als vrijwilliger het 20ste jaar inge
treden en het 35ste jaar niet volbracht heb
ben, tot op dit tijdstip der optreding aan
zijn verplichtingen ten aanzien van de militie
voor zoover die te vervullen waren, voldaan
en een goed zedelijk gedrag geleid hebben.
Het bezit van die vereischten,met uitzon
dering van de lichamelijke geschiktheid en
vun de gevorderde lengte, wordt bewezen door
een, hierboven bij letter a bedoeld, getuig
schrift vanden Burgemeester der woonplaats.
Hij, die voor de militie is ingeschreven,
wordt slechts als vrijwilliger toegelaten voor
de gemeente in welke hij ingeschreven is,
tenzij hij geene verplichtingen ten aanzien
van de militie meer te vervullen hebbe.
Hij, die bij de zeemaent. bij het leger hier
te lande, of bij liet krijgsvolk in 's rijks
overzeesche bezittingen heelt gediend, wordt
Feuilleton.
Naar het llaliaansch.
„Als je nog langer volhoudt, alles te looche
nen, ga ik naar Celentani, ik zal waarschijnlijk
Ruggero te huis treifcii en zonder cenigen twijfel
zal zijn moeder
„Maar, mama! Nu naar Celentani te gaan,
tegen middernacht
„Er. waarom niet? Ik moet uit dezen toestand
van pijnigende onzekerheid geraken!"
„Nu goed" zeido Alberto, die een besluit
genomen scheen te hebben „daar er geen
middel bestaat, om u gerust te stellen, zal ik
openhartig alles vertellen. Maar u belooft mij
te zullen zwijgen."
„Alles wat je wilt spreek
„Gij hebt liet geradener is sprake van een
duel."
Mevrouw Iirsilia slaakte een kreet van schrik.
„Niet ik zal duelleeron, maar Ruggero Celen
tani; ik ben slechts zijn secondant."
„Ik geloof je niet
„Maar mama heb ik u dan ooit voorgelogen t
„Nooit, maar heden beproef je het voor het
„Ik wilde u die onaangename geschiedenis,
besparen. U ziét, nu verklaart zich alles. Mijn
ontroering, die van Ruggero, zijn komen en gaan
niet als vrij[williger hij de militie toegelaten,
tenzij hij bij liet verlaten van den dienst be
halve een bewijs van ontslag van den bevelheb
ber onder wien hij laatstelijk heeft gediend,
een getuigschrift hebbe ontvangen, inhoudende
dat hij zich gedurende zijnen diensttijd goed
heeft gedragen. Hij kan, heeft hij dit ont
vangen, totdat, zijn 40ste jaar volbracht is,
als vrijwilliger bij de militie worden toege
laten.
De vrijwilligers strekken in mindering van
het aandeel in de lichting te dragen dooi
de gemeente, voor welke zij optreden.
Amersfoort, den 6 November 1894.
De Burgemeester,
F. D. SCIIIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. .- CHELTI'S.
Weder bracht het Nieuws van den Dag
een telegram uit Batavia, dat bezorgdheid
wekt omtrent den toestand op Lombok. Het
luidt als volgt
De gemeenschap inet Ampenan is door
het slechte weder verbroken. Er vallen hevige
regens.
Er is staatkundige aanraking ontstaan tus-
sclien den ouden Radja en Generaal Vetter.
Wel is het bericht nog niet weerlegd, doch
het Nieuws heeft getoond met betrekking
tot Lombok zoo goed ingelicht te worden,
dat aan de waarheid niet te twijfelen valt.
Mr. Bergsma schreef in Nederland-Lombok,
dat de soldaten die in Indie gesneuveld zijn,
niet tevergeefs hebben geleefd.
Moge het eind der expeditie, op zijn ver
antwoordelijkheid ondernomen, deze uitspraak
wettigen.
Mag men het Soer. Hbld. gelooven, dan
zou deze expeditie aan het licht gebracht
hebben, dat er bij de organisatie onzer oor
logsmagazijnen letterlijk niets in den baak
is. dat de onontheerlijkste oorlogsmaterialen
voor een goed deel alleen maar op papier
en niet in werkelijkheid aanwezig zijn, en
dat de personen, die in deze inrichtingen de
lakens Ilebben uit te deelen. niet voor hun
taak berekend zijn. Het blad zegt
„De ernstigste gebreken zijn aan liet licht geko
men. Gelijk in 1870 in Frankrijk, was op het papier
alles in orde: geen scliroovetlraaier of oliellesclije
ontbrak. En in de werkelijkheid konden zelf geen
250 stel wapens in 24 uren in liet groote oorlogs
magazijn te Suerabaja worden gereed gemaakt, zijn
tal van soldaten naar liet oorlogsterrein gezonden
met ongehruineerde geweren, ongebruiueerde kup-
messehceden, met geleende en bijeengescharrelde
equipementstukken. De magazijnmeester wist en
kon nog minder; officieren wier taak het niet was,
moesten zelfzorgen voorde bewapening en uitrusting
van hun naar het oorlogsterrein gedirigeerde sol
daten."
Iemand die Indië door en door kent, geeft in
het Handelsblad antwoord op de vraag wie
de aanleggers van het verraad op Lombok zijn.
Zijn antwoord werpt een nieuw licht op de
gebeurtenissen en verklaart veel, wat nog
niel begrepen werd. Hij schrijft:
liet antwoord is reeds gegeven in een
der eerste telegrammende poenggawa's
Dezen waren het, wier belangen ernstig be
dreigd werden door onze tusschenkomst.
Met het door ons ontworpen en door den
Vorst aangenomen contract zou feitelijk hun
rijk uit zijn. Zij hebben, buiten medewer
king van den Vorst of' van Guesti Djilantik,
het complot gesmeed en ten uitvoer gelegd.
Deze opvatting van den loop der zaken
vindt steun in liet officieel verslag (Javasche
Courant van 21 September)»In den
namiddag van den zelfden dag (18 Sept.)
j werden door het volk van Soerabaja (gelegen
bij Batoe Klian) vier hoofden aangebracht,
welke, volgens den begeleidenden lontarbrief
I en daarmede overeenstemmende, geloofwaar-
dige verklaringen van in het hoofdkwartier
aanwezige Sasaks, moeten hebben toebehoord
aan vier Balische poenggawa's, waaronder
zekere Goesti Ketoet Goessa, die. luidens be-
j trouwbare berichten, moet worden aange-
i merkt als een hoofdaanlegger van het dooi
de Baliërs gepleegd verraad."
Hierdoor wordt ook de houding van den
Vorst tegenover kapitein Lindgreen en de
zijnen verklaard. Wanneer hij zelf de «ver
rader" ware geweest, zou hij zeker niet ge
handeld hebben zooals hij gedaan heeft;
want dan zou hij zijn haat teger. de onzen
wel op de colonne Lindgreen gekoeld hebben,
en 61' zijn woord niet gegeven hebben, of
zich niet daaraan gebonden hebben geacht
Het Nieuws uan den Dag verspreidde
hedenochtend het volgend telegram:
Mondjok, Ban kal, Tjoelik en Taman-radjah
(vier versterkingen ten Noordoosten van
Mataram) zijn door onze troepen genomen.
Wij leden daarbij geen verliezende vijand
kreeg verscheidene dooden.
De Telegraaf' seinde ons:
De laatste drie stellingen van den vijand
ten Noordoosten van Mataram, zijn veroverd,
zonder verlies onzerzijds,
l'it de aiileelingen der Tweede Kamer:
Aangedrongen werd op wettelijke maatre-
zijn pogingen om u niet te ontmoeten, en het
bezoek der beide heeren, die te voren hun kaartjes
stuurden en die de getuigen der tegenpartij
zijn
„Wie is de tegenpartij?"
„Ik ken hem niet, hij is pas sedert een paar
maanden hier."
„En de oorzaak van het duel? Waarschijnlijk
een geschil bij het spel, een strijd om deze of
gene vrouw?"
„Neen mama, vraag niet verder; de oorzaak
is niet zoo onbeteekenend
„Neen, ik kan met die halve mededeelingen
geen genoegen nemen."
Ik moet er van overtuigd zijn, dat gij u vol
komen bewust zijt van de eeuige verantwoorde
lijkheid, die gij op u naauit, met Celentani's
getuige te zijn."
„Wat?" riep Alberto, „Ruggero is mijn beste
vriend en ik zou hem bij deze gelegenheid mijn
steun weigeren?"
„Zeker niet, maar gij moet hem behulpzaam
zijn. den strijd to vermijden."
„Als dat mogelijk was!"
„Is dat dan niet mogelijk en zoo dikwijls
hoorde ik door jou het duel als een overblijfsel
van barbaarsehe tijden en als een dwaasheid
veroordeelen. Je weet toch, dat Ruggero, evenals
gij, do cenige zoon zijner moeder is, dat zij,
evenals ik, weduwe is en niet hem alles verliest,
wat. haar op de wereld is overgebleven!"
„Ik weet hot, mama, maar daaraan kan men
niet donken in sommige gevallen."
„Er bestaat niets op do wereld" viel de
moeder hem inde rede „waardoor eeneenige
zoon, zooals Ruggero, het recht zou hebben, zijn
leven op het spel te zetten
gelen ter verbetering van de huisvesting dei-
minvermogenden, o. a. door onbewoonbaar-
verklaring en slechting van ongezoude en
bouwvallige woningen.
Opnieuw werd gewezen op gebrek aan
geneesheeren ten plattelande, eu door som
migen werd op uitbreiding van staats en pro
vinciale hulp aangedrongen.
Men wenschte de voornemens van den Mi
nister omtrent de lijkverbranding te kennen.
Sommige leden waren voor vrijheid op dit
gebied; andere bestreden lijkverbranding met
het oog op ontdekking van misdrijven.
Wettelijke regeling van het toezicht op
levensmiddelen werd gewenscht.
Gevraagd werd of in 1895 het rapport om
trent de begrafenisfondsen kan worden ver
wacht en of de Minister dit onderwerp denkt
te regelen afzonderlijk, of in verband met de
levensverzekeringen.
Op wettelijke regeling van de Banken van
leening werd aangedrongen.
De vvensch werd herhaald, dat er eenig
Rereeringstoezicht op de ambachtsscholen zou
worden uitgeoefend.
In overweging werd gegeven om aan de ge
meentebesturen de bevoegdheid te schenken
hij verordening plaatselijken leerplicht in te
voeren.
Aanbevolen werd, zoeveel mogelijk ge-
pensionneerde officieren van het leger bij de
schutterij te benoemen.
De stand der Rijksfinanciën, welke vele
leden der Tweede Kamer in de afdeeling
«onbevredigd, ja zorgwekkend" noemden,
heeft aanleiding gegeven tot het opperen
van een aantal middelen om er verbetering
in te brengen; zulks te meer, omdat de
regeling der gemeentelijke financiën spoedig
groote offers van de rijksschatkist zal vor
deren en een dringend noodige wijziging
der person eele belasting de opbrengst dier
hefliing zai doen verminderen.
Zooals men weet, hoopt de Minister van
Financiën door een andere heffing der in
voerrechten, welke reeds zoolang aan de orde
is, 17 ton te erlangen, maai- dit zal wel niet
voldoende zijn om liet evenwicht te herstellen.
Daarom werd in de eerste plaats de vraag
behandeld: «Wat te doen om te maken,
dat inde nieuw ingevoerde directe belastingen,
op het Verinogen en de Red rij tsin komsten,
werkelijk behuild wordt wat naai- de bedoe
ling des wetgevers verschuldigd is
Men wilde aannemen, dat de Vermogens
belasting allengs meer zal opbrengen naar
mate de administratie over vollediger gegevens
IV. F. A. GROENHUIZEN,
Havik, hoek Luvendelilriuit.
HORLOGE- eu INSTRUMENTMAKER.
„Ook niet, wanneer het een lasterlijke beleediging
geldt, zijn moeder aangedaan," vroeg Alberto
hartstochtelijk.
„Een beleediging?"
„Ja, gij dwingt mij, dingen te vertellen, die
ik liever verzwegen had. Ik zal u zeggen, wat
er gebeurd is; gij zult. dan zien, dat het duel
niet vermeden kan worden en gij zult. dan ook
zien" ging de jonge man, na een kleine pauze
voort „dat ik mij niet kon terugtrekken.
Ruggero duelleert, omdat een hem onbekende
gisteren in zijn tegenwoordigheid heeft gezegd,
dat de barones Celentani een minnaar heeft, die
niet de eerste is en ook niet de laatste zal zijn."
„Dat is schandelijk!"
„Zeker is het dat. Houdt gij het voor mogelijk,
dat iemand het wagen zou, iets dergelijks van
u tc vertellen?"
„En gij gelooft, dat het veroorloofd is, zoo
iets van mevrouw Elisa te zeggen?"
„Ik weet het niet, maar haar gedrag is niet
geheel en al onaantastbaar. U zelf spraakt dik
wijls met mjj over haar lichtzinnige manieren,
die aanleiding gaven tot allerlei praatjes. Maar,
moeder, wie zou nu op uw leven ook maar het
minste hebben aan tc merken?"
Mevrouw Ersilia antwoordde met haar schoone,
heldere stom rustig
„Hoe kan ik het zeggenalleen weet ik, dat
ik er altijd naar heb gestreefd, mijn plicht te
doen."
„Ik kan het wel zeggen, ik, die u in uw ge
heide schuldelooze leven heb bijgewoond, eiken
dag, elk uur. Ik weet, dat op uw leeftijd, met
uw schoonheid en uw rijkdom, andere vrouwen
allerlei verstrooiingen, feesten, vleiers gezocht
zouden hebben. Gij zijt een engel van zelfver
loochening, waart altijd te huis en wijddet aan
mij al de liefde, die gij uw gemaal niet meer
kondt geven."
„Alberto," viel zijn moeder hem in de rede,
„spreek niet van zelfverloocheningik zocht alleen
geluk en zielevrede, waar ze voor mij slechtste
vinden waren, en ik heb ze gevonden, ik bezweer
het u. Hoe veie vrouwen zouden al hun triomfen
gaarne geven om heden in mijn plaats te zijn,
om de liefde en de achting van een zoon te bezitten,
zooals gij zijtl"
Bij deze laatste woorden beefde haar stem eu
sprongen haar oogen vol tranen.
„Myn goede moeder!" riep Alberto, haar her
haaldelijk kussend en nog meer ontroerd dan
zijn moeder.
Zoo bleven zij een oogenblik in teedere om
arming, maar spoedig dacht de moeder weer aan
die andere moeder, welke misschien spoedig een
groote smart zou ondervinden, en zij zeide:
„En verder?"
„U hebt gelijk," antwoordde Alberto, zich met
de hand over het voorhoofd strijkend. „Mijn
verhaal is dadelijk uit. Toen Ruggero die
sehaamtelooze woorden over zijn moeder hoorde,
sprong hij van zijn stoel op en sloeg den bè-
leediger in 't aangezicht. U kunt begrijpen wat
daarop volgde een uitdaging. Maar, waar
achtig, Ruggero is niet met den strijd begonnen,
en niemand zal kunnen beweren, aat een man
van eer anders had kunnen handelen."
Wordt vervolgd).