Maandag 28
Maart 1898.
No. 4757.
47e Jaargang.
JONG ZIJN.
STIJFKOPJE.
3)-
Binnenland.
PHOENIX-BROÜWERIJ.
H. MEURSING Co.
AMERSFOORT.
Specialiteit in Exportbier naar de Tropen.
Uitgave
Firma A. H. VAN CLEEFF
te Amersfoort.
Verschijnt Maandag- en Donderdagavond. Abonnement per 3 maanden f\.franco per
post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cenl^ elke regel meer 10 cent. Groote letters naar
plaatsruimte. Legale*, oflieieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Afzonderlijke
nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
Bureau
KORTEGRACHT 56
Telephoon 19.
KENNISGEVINGEN,
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
Gemeente AMERSFOORT.
Gelet op art. 81 al. 3. der Wet van den 17
Augustus 1878 (Staatsblad 127), zooals die is
gewijzigd bij de Wet van 8 December 1889
(Staatsblad 175).
Brengen ter kennis der ingezetenen dat de
lijst aanwijzende de kinderen die op 1 Januari
1898 in deze gemeente woonden en geen onder
wijs ontvingen voor een ieder ter Secretarie ter
lezing is nedergelegd.
Amersfoort, 2"> Maart 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCHIM M ELPENNI NOK'.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van AMERSFOORT.
Gelet op art. 264 der Gemeentewet, gewijzigd
bij de Wet van 28 Junni 1881 (Staatsblad No. 102),
Doen te weten, dat het primitief kohier der
plaatselijke directe belasting (Inkomsten Belasting'
over hot dienstjaar 1898, goedgekeurd door Ge
deputeerde Staten van Utrecht, in afschrift ge
durende vijf maanden op de Secretarie dor ge
meente voor eenieder ter lezing ligt.
Amersfoort, 20 Maart 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
De Burgemeester.
F. I). SCHIMMELPENNIN'CK.
Dt> Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van Amersfoort,
Gelet op art. 264 der Gemeentewet, gewijzigd
bij de Wet van 28 Juni 18S1 (Staatsblad No. 102),
Doen te weten, dat het 3e aanvullings kohier
der plaatselijke directe belasting (Inkomsten belas
ting over het dienstjaar 1898, goedgekeurd door
Gedeputeerde Staten van Utrecht, in afschrift
gedurende vijf maanden op de Secretarie der ge
meente voor eenieder ter lezing ligt.
Amersfoort, 26 Maart 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester.
F. D SCI 11M M EL PEN NIN OK
De Secretaris.
W. L. SCHELTUS.
Het woord »Jong" wekt heerlijke voorstel
lingen in ons op. Als de man, die ver over
de middaghoogte des levens gekomen is. terug
denkt aan den tijd, toen hij jong was, dan
denkt hij aan kracht, aan vuur, aan bruisen-e
geestdriftdan denkt hij aan gouden idea :n(
aan het staren in een rooskleurig verschiet-
Feuilleton.
dan denkt hij zich/.elven, zooals hij d n
berg des levens opging vol levensmoed n
vol boute fantasieën, vol plannen voor de
toekomst; dan denkt bij aan onvermoeidheid,
aan eer: tintelend oog en een krachtige hand
dan ziet hij zichzelven terug als een die
alles durfde, die alles droomde, die alles trot
seerde, die alles van de toekomst verwachtte.
Jong zijn, is niet slechts de tijd van on
bezorgdheid, dat is ook de tijd van hoop en
moed en veerkracht.
Wel hem, die ook met grijze haren en na
een zeer aanzienlijk deel van 's levens strijd j
te hebben medegemaakt, jong is gebleven, j
Gebleven, altijd? Dat kan niet. Daar zullen 1
in ieder ernstig menscbenleven oogenblikken
komen, waarin men zich oud, gebogen, zuch
tend onder den last der jaren en van de smar
telijke levensondervindingen voelt. Maar wel
hem, die tocli zóo veerkrachtig is, dat hij
telkens tot zijn ziel kan zeggen»mijti ziel,
wat buigt ge u neder en wiens doorgaande I
stemming, wiens door de stormen des levens
steeds heenbrekende levensrichting bet is. in
den besten, den edeisten zin des woords
«jong" te zijn.
Wel hem, die liet woord van een dergrootste I
denkers onzer eeuw overneemt, die dit woord,
ontglippe 't hem ook somtijds toch tel
kens met beide handen weer aangrijpt en in
zich opneemt, bel woord »ik heb mij zeiven
gezworen, altijd jong te blijven."
Dat is dan »jong" in zijn edelste beteekenis.
Maar het woord »jong" kan ook op een
heel anderen toon uitgesproken worden, het
kan ook voorstellingen in ons oproepen,
waarbij we modelijdend de schouders op-
balen het kan tot ons spreken van toestan
den, waaraan wij nu eenmaal niet kunnen
ontkomen, omdat liet vaststaat, dat alles zijn
tijd beeft, maar waaraan we goed doen ons
maar zoo spoedig mogelijk te ontworstelen.
Immers, jong zijn, Kan óok beteekenen
onrijp wezen, onbeteekenend, onbeduidend
jong zijn, kan ook beteekenen als een vlinder
door 't leven dartelen, zonder oog voor's levens
ernst, zonder oog voor zijn waarde, zonder
oog voor zijn hooge beteekenis, zonder oog
Zij wierp een vluchtigen, schuwen blik op den
jongen man, die vlijtig roeiend achter in de boot
zat en de wollen muts diep in de oogen had
getrokken. Hij keek ter zijde in de zee en scheen
in gedachten verdiept. De pastoor zag haar blik
en schoof dichter bij.
U hebt mijn vader niet gekend, fluis
terde ze. en haar oogen keken donker.
Je vader Hij stierf immers, geloof ik,
toen jij nauwelijks acht jaar was Wat heeft
je vader, wiens ziel hoop ik in den Hemel is,
met je koppigheid te maken
U hebt hem niet gekend, padre, u weet
dus ook niet, dat bij alleen de schuld draagt
van moeder's ziekte.
Hoe dat zoo
Omdat hij haar mishandeld, geslagen en
getrapt heeft. Ik herinner mij de nachten nog,
dat hij woedend naar huis kwam. Zij sprak hem
nooit tegen en deed alles, wat hij wilde Hij
sloeg haar echter zóo, dat het hart mij brak.
Ik trok de dekens dan over het hoofd en deed
alsof ik sliep, maar ik weende den geheelen
•nacht; en wanneer hij daar dan op grond zag
liggen, veranderde hij plotseling en kuste haar
zóo hartstochtelijk, dat zij uitriep, dat hij haar
voor zijn doel. Achter zijn jonkheid kan men
zich verschuilen om te beuzelenaan zijn
jonkheid kan men 't zeer twijfelachtige voor
recht van lichtzinnigheid en kinderachtigheid
ontleenen.
Er zijn er helaas! die met een volharding,
een betere zaak waard, die jonkheid weten
te rekken en nog eens te rekken en die
ons verbazen en ergeren, zooals ze rnet een
stalen vooiiic >fd zich zelf maar steeds onder
de onmondigen rangschikken, die zich heel
kalm aan 's levens ernst onttrekken. Zij, I
die jong den strijd des levens hebben aan i
te binden, die vroeg voor zichzelven j
misschien wel voor anderen er bij heb- 1
ben te zorgen, zij op wier nog jeugdige j
schouders een levenstaak wordt gelogd, j
loopen dit gevaar niet. Het is een gevaar voor
ben, die 't te goed. te gemakkelijk in deze
wereld hebben. Want een waarheid blijft
bet woord van den wijzen Koning, dat het j
sterke beenen zijn, die de weelde dragen.
Vroeg zich een man te gevoelen, van wien
een mannelijk streven geëischt wordt, op I
wien manlijke plichten rusten, dat is wel
een groot geluk, dut is wel de beste keus,
als men in den opgang des levens is.
Wie reeds op jeugdigen leeftijd het denk
beeld »ik ben nog jong", in zijn kinderach
tige, zijn flauwe beteekenis, hooghartig van
zich slool, omdat hij vroeg voelt, dat hij wat
goeds, wat manlijks, wat van beteekenis te
doen heeft, omdat hij beseft, dat het leven
niet kinderachtig is. die heeft de meeste kans,
dat hij jong zal blijven in de edele beteeke
nis des woords, dat hij veel zal overhouden
van het streven, de veerkracht, die fierheid
zijner jonkheiddie heeft de meeste kans,
dat bij op later leeftijd ervaart, dat er niet
slechts voor het lichaam, neen juist, in hoo-
geren zin dan voor bet lichaam, iets is voor
het hart en den geest, hetwelk de menseheu
met groot recht roemen: een tweede jeugd,
een jeugd voor welke hij om de waarheid
te zeggen de eerste niet ruiten zou.
Dan is uit den smeltkroes des levens het
schuim verwijderd en het edele goud is ge
bleven. R. N.
Het zeer uitgebreide Voorloopig verslag
over bet Wetsontwerp tot invoering van
den Persoonlijken dienstplicht is Vrijdag ver- -
schenen.
Onze ruimte gedoogt niet, dat we de breede
beschouwingen overnemen, waartoe bet on
derzoek in de afdeelingen der Kamer heeft
aanleiding gegeven en waarvan het veslag
24 groote bladzijden druks bevat. Wij be
palen ons derhalve tot de mededeeling, dat
een vluchtige lezing van het stuk den aan-
vankelijken indruk bevestigt, dat het wets
ontwerp bij de groote meerderheid der Tweede
Kamer gunstig is ontvangen. Naast de ver
dediging, weike het ontwerp blijkbaar nage
noeg unaniem van liberale zijde beeft ge
vonden, mag ook als een goed voorteeken
voor het tot stand komen dezer hervorming
worden aangemerkt, dat onder hen, die de
afscheiding van de beslissing omtrent den
dienstplicht van de hervorming der levende
strijdkrachten betreurden, er ook waren die
verklaarden hierin toch geen voldoende reden
te zien om hun stem aan het ontwerp te
onthouden. Wie die leden waren, blijkt
voldoende uit Je volgende aanhaling uit het
Voorloopig verslag:
»>De afzonderlijke regeling van deafschaf-
liug der plaatsvervanging geheel voor de ver
antwoording der Regeering latende, konden
de laatstbedoelde leden in deze wijze van
handelen berusten, omdat zij, in aansluiting
aan de uiteenzetting, voorkomende in »Ons
Program", zich met het beginsel van per
soonlijken dienstplicht konden vereenigen.
Naar hun inzien was de afschaffing der dienst-
vervanging in geen geval tegen te houden,
omdat zij om redenen van militairen aard
noodig is, onverschillig welk stelsel van le
gervorming ook moge worden aangenomen".
Wat de persoonlijke dienstplicht beteekent,
kan men eenigszins nagaan uit de volgende
cijfers.
In 1897 werden 45 383 jongelieden voor
nog zou doen stikken. Moeder heeft mij ver
boden, er ooit een woord van te vertellen, maar
het greep haar zóo aan, dat zij nu in al de ja
ren, dat hij dood is, nog niet gezond is geweest
en indien zij vroeg sterven mocht, wat de Fe
mel verhoede, dan weet ik wel, wie haar gedood
heeft.
De priester schudde nadenkend het hoofd en
scheen besluiteloos, in hoeverre hij zijn biecht
kind gelijk zou geven. Eindelijk zeide hij
Vergeef hem, zooals je moeder hem ver-
tgeven heeft. Laat je gedachten niet bij die
zreurige herinneringen verwijlen, Laurella, er
zullen betere tijden voor je komen, die je alles
uilen doen vergeten.
Nooit vergeet ik dat, zeide zij huiverend,
en weet u, padre, daarom wil ik ongetrouwd
blijven om niet iemand aan onderdanig te moeten
wezen, die mij mishandelen en daarna liefkozen
zou. Als nu iemand ray slaan of kussen wil,
dan weet ik mij te weeren, maar mijn moeder
kon zich niet verdedigen, zich niet tegen de sla
gen en de kussen verweeren, omdat zij hem
liefhad, en ik wil niemand zóo liefhebben, dat
ik om hem ziek en ellendig zou worden.
Ben je nu niet precies een kind, dat spreekt
als iemand, die niet weet, wat er op aarde ge
beurt? Zijn alle mannen dan zooals je arine va*
der was, zoodat zij elke luim en iederen harts
tocht den vrijen teugel laten en hun vrouwen
slecht behandelen? Heb je dan niet genoeg
rechtschapen mannen gezion in den omtrek en
vrouwen, die in vrede on eensgezindheid rnet
hun echtgenoot leven?
Van mijn vader wist ook niemand, hoe hij
voor moeder was, want zij zou liever duizend
maal gestorven zijn, dan iets te zeggen of te
klagenen dat alles, omdat zij hem liefhad.
Als het zóo is met de liefde, dat zij iemand de
lippen dichtsnoert, waar men om hulp zou wil
len roepen, en iemand weerloos maakt tegen
iets dat erger is dan de grootste vijand ons aan
kan doen, dan wil ik mijn hart nooit aan een
man geven.
Ik zeg je, dat je een kind bent en niet
weet. wat je zegt. Je hart zal je nogal vragen
of je beminnen wilt of niet; wanneer je tijd ge
komen is, dan helpt niets van dat alles, wat je
je nu in het hoofd zet. Weder na een pauze:
En die schilder, heb je hem óok gezegd, dat je
meende, dat hij je hard behandelen zou
Hij had jui^t zulke oogen als mijn vader,
als hij het weer goed maakte mot moeder en
haar in de armen nemen wilde om haar weder
goede woorden toe te voegen. Die oogen ken ik.
Zoó kijkt iemand, die het over zijn hart kan
krijgen, zijn vrouw te slaan, die hem nooit iets
misdaan neeft. Ik huiverde toen ik die oogen
weder zag.
Daarop zweeg zij koppig ook de pastoor zeide
niets meer. Hij trachtte zich eenige mooie spreu
ken te herinneren, die hij het mei3je zou kun
nen voorhouden, doch de tegenwoordigheid van
den jongen schipper, die tegen het einde der
biecht onrustiger geworden was, sloot hem den
mond.
Toen zij na een overtocht van twee uur in
de kleine haven van Capri aankwamen, droeg
Antonino den geestelijke uit het schuitje en
zette hem eerbiedig neer. Laurella wilde echter
niet wachten tot hij terug kwam om haar te
halen. Zij nam haar rokken bij elkaar, de mui
len in de rechter- en haar bundeltje in de lin
kerhand, en plaste haastig door het water naar
den kant.
Ik zal denkelijk lang op Capri blijven
vandaag, zeide de pastoor, en je behoeft niet op
mij te wachtenmisschien kom ik pas morgen
thuis, en als je thuis komt, Laurella, groet je
moeder dan. Ik kom je nog deze week opzoeken
Ga je nog vóór den nacht terug
Als er gelegenheid voor is, zeide het meisje,
dat zoogenaamd iets aan haar rok te verschik
ken bad.
Je weet, dat ik óok terug moet, zeide An
tonino zeer onverschillig, zooals hij meende. Ik
zal op je wachten tot het Ave Maria, als je dan
niet komt, is het mij óok goed.
Je moet komen, Laurella, begon de gees
telijke weer, je raoogt je moeder geen nacht
alleen laten; moet je ver weg zijn?
Naar Anacapri, in een wijnberg.
En ik moet naar Capri. God behoede je
kind, en jou mijn zoon.
Laurella kuste hem de hand met een „Goeden
dag", dat bestemd scbeen voor den priester en
Antonino Beiden. Antonino echter scheen het
niet te hooren. Hij nam de muts af voor den
padre en zag Laurelle niet aan.
Toen de twee reizigers hom echter den rug
toegekeerd hadden, keek hij slechts even naar
den priester, die over de groote kiezelsteenen
met moeite voortgingtoen vestigde hij zijn
blikken op het meisje, dat de helling aan den
rechterkant opging, terwijl zij de hand boven
de oogen hielu voor het scherpe zonlicht.
Wordt vervolgd