Zaterdag 24 Maart 1906. No. 7175. 55e Jaargang Feuilleton. Leemen voeten. AMEHSFOOHTSDHE COURANT. firma a. h. van cleeff te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag- Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonuement per 3 maanden ƒ1. iranco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Legale- officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reolames 15 regels 1.25; elke regel meer ƒ0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9. Postbus 9. Telephoon 19. Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. Zij, die ziek met ingang van 1 APRIL op dit blad abonneeren, ontvangen de tot dien datuin verschijnende nummers KOSTELOOS. K B N N I 8C8VI NOEN. De BURGEMEESTER vnu AMERSFOORT, Gezien artikel 41 der Gemeentewet, Brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de Raad dezer Gemeeute zal vergaderen op Dinsdag, den 27 Maart aanstaande des namiddags te l1/] ure. Amersfoort, 22 Maart 1906. De Burgemeester voornoemd, WUIJTIER8. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT, Gelet op art. 37 der Drankwet. Brsngen ter openbare kennis, le. dal bij hen is iogediend een verzoekschrift om verlof tot verkoop van alcoholhoudendeu drank, anderen dan sterkendrank, voor gebruik ter plaatse van verkoop, door HENDRIK BILDERBEEK in de beneden- en boven koffiekamer benevens den tuin van het perceel Arnhemsche weg No. 122 al bier. 2e. dat biDiieu twee weken na deze bekendmaking ieder tegen het verleeneu van het verlof schriftelijke bezwaren by Burgemeester en Wethouders kan in brengen, Amersfoort, 22 Maart 1906. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, De Secretaris, WUIJTIERS. J. G. STENFERT KROESE. Koslelooze Inenting. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT, Gelet op artikel 18 der Wet van 4 December 1872 (Staatsblad No. 134); brengen ter kennis van belangbebbeudec, dat voor een ieder de gelegenheid tot kostelooze inenting wordt gegeven op den eersten en tweeden Maandag van de maaden Januari, April, Juli en October, telkens des namiddags te drie ure, in de dasrtoe bestemde lokaliteit van het voormalig schoolgebouw wyk A, Koestraat no. 9. Gedaan te Amersfoort, 22 Maart 1906. Burgemeester en Wethouders van Amersfoort, De Burgemeester, WUIJTIEBS. De Secretaris, J. G. 8TENFERT KROESS. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT brengt ter kennis van de ingezetenen dezer Gemeente dat b et door den Directeur van 's Rijks directe belastingen, bdz te Utrecht executoor verklaard kohier No 2 van de Personesle Belasting over het dienstjaar 1906 aan den Ontvanger van 'sRyka directe belastingen alhier is ter hand ge steld aaa wien ieder verplicht is, zijnen aanslag op den bij de wet bepaalden voet te voldoen. Gedaan en op de daarvoor gebruikelijke plaatsen aangeplakt te Amersfoort den 24. Maart 1906. De Burgemeester voornoemd, WUIJTIERS. 8.) In de kerk, toen de mooie bruid bij het verw" len der riogeD probeerde een braaf gelaat te toonen in plaats van de tevredenheid dat ze nu overwonnen bad, drukte neef Paul den arm van Ester vast tegen sich aan. Hy kreeg meer hoop, daar ze hem liet begaan. Ze merkte het zelfs ni«t. Ze zag niet de opgedirkte menigte met den trek van verveling op het gelaat, niet de twee kinderen in bun onmogelijke page-pakjeB zy keek recht voor zich uit, over den grooton ruiker berfstviooltjes heen, die baar begeleider haar gegeven had, naar de bont gekleurde kerkrameu, waardoor het schitterende zonlicht naar binnen viel. Aan tafel was ze stiller dan auders. Het diner in den Palmengarien was natuurlijk prachtig. Paul dronk ziob met den wyn moed in voor den laatsten aanloop. Hy beminde zyn nichtje werkelijk en hy was nog te jong om eenige gevolgtrekking uit haar minzaamheid te maken zooals meneer Teichert deed, die tegenover hem zat. Als Ester maar gewild had. Ze keek hem zoo vriendelijk aan. „J\j zoudt er nog veel aardiger uitzien met krans en sluier dan Ella. Wil jn dan als een betooverde prinses daar op je heide bi heimeer blyven zitten?" „Aio -at moei ja!" „Ester, je bent eon fatalist." Opleiding en aanvoering. Overste jhr. G. Graafland, ridder M. W. O. derde klasse en gepensionneerd luitenant-kolonel der marechaussee van het O. I. leger, besprak Woensdagavond bovengenoemd onderwerp in een zeer druk bezochte vergadering der plaatselijke afdeeling van „Ons Belang", vereeniging van onderofficieren en militaire geëmployeerden van dien rang behoorende tot de landmacht, welke bijeenkomst óok werd bijgewoond door eenige officieren. Een uitnemend verhaler, hart en ziel militair, met een faux-air van generaal De Petit en geheel in diens trant sprekend, boeiend en pakkend, gemoedelijk en voor iedereen bevattelijk. Spr. zeide ongeveer: Kr zijn groepen menschen die bet geweld dienen en daardoor bijval oogsten en door de maat schappij ontvangen worden met den geestdrift dien ze verdienen en waardig zyn in tijden van gevaar en het heilig moeten. Zijn die tijden voorbij, dan luwt ook die waardeering en scheldt men het leger voor moordenaars, terwijl de kern van het vak is zelfverloochening, opoffering en niet te moorden, doch vermoord te worden. Een vreemd begin, doch een zeer juist en zeer treffend, omdat spr. het ten volle heeft geleerd in zijn carrière. Als het g.biedend noodig is, moeten we den vijand nadeel toebrengen, doch als 't maar even kan, hem slechts verdrijven uit zijn stellingen, zorgen dat we vooruit kom-n, mits naar de regels van het vak en zóo, dat we niet behoeven te blozen en later aanspraak kunnen maken op aller achting, bijna zelfs erkentelijkheid, en dus onzen harden plicht doen op de meest onbloedige wijze. Spr. kon niet aanstonds vinden een treffend voorbeeld om te schetsen hoe hoogst moeilijk dat deel der taak is, doch verzekerde uit eigen ervaring dat bet een besliste waarheid iB, dat menig onbloedig gevecht is geleverd, waarbij de aanvoeder grooter angst en zwaarder zielestrijd doorstond dan op andere tijden in een zooge naamd dichten kogelregen. Doch spr. zou het hebben over opleiding en aanvoering, meer in 't bijzonder bij het Indische leger waarbij spr. de eer had te dienen, vooral omdat hij niet genoeg is i igeleefd en ingewerkt in het Nederlandsehe lege. om zijn ervaringen pasklaar te kunnen maken aan de belangen zijner hoorders. Trouwens het Indische leger is even gced van ons land als zyn vloot; de be langen des lands 9taan daar echter op hooger spel dan hier en het leger heeft er een door loopend zeer moeilijke actieve taak. De gehoorzaamheid is de zelfde in Indië als hier èn als in de burger-maatschappij de tucht is de zelfde; het gezag, het zelfde; de offervaardig heid precies de zelfde. Veel te veel wordt in het dagelijksch leven een dikke en hooggekleurde grens getrokken tusschen Indië en Nederlandde reeds zoo breede Oceaan wordt nog breeder gemaaktveel te groot wordt gedacht de klove, welke de be- largen scheidt van wie hier en wie in Indië Hij had al le veel wyn gedronken om nu nog een ernstige poging te wagen. Maar den anderen ochtend voelde hy zich daarover bijna ongelukkig. Toen het maal afgeloopen was, verdween het bruids paar. De heeren maakten eenige grapjes, niet al te zachtde domes giegelden, en do getrouwde dames fluisterden onder elkaar. Hedda bleef in de naby beid van Ester, maar deze zag wel, dat haar nichtje telkens aan de wrat dacht, als zy don zakdoek opnam, die pacba-Teichert baar toewierp. Zy gevoelde zich ongelukkig en verstoord. Een mooie droom was vernietigd. Zy verlangde naar grootmoeder en juffrouw Friiokel en Peters- walde. Zij was bly, toen zy het teestkleed kon uit trek keu en naar bed kon gaan. Hoe graag zou zy nu het kamertje voor zich alleen gehad hebbeu Nu moest ze eerst nog hooren hoe „by" maar niet dokter Heltners tamelijk duidelyk geweest was en dat tante met bijzonder voel nadruk aan Hedda gevraagd had, nog een tijdje te Frankfort te blyven, zoodat Ester alleen naar Berlyn zou moeleu en toe i werd bet eindelijk stil naast haar. Ester weende, weende als een kind en onder deze stormachtige tranen, leed zy als een vrouw, die ge kwetst is in haar gevoel. Was dat het groote wonder? Het was voor Hendrik Weller altijd een heerlijk oogenblik, wanneer hij zjjn pupil van het station ging halen. Het Friedericbstrasse-station met zijn gedrang, zyn stroom van menschen, het schrille ge fluit vau de steeds aaukomeuds en vertrekkende treinen van het stads- en het internationale verkeer is een alles behalve aangename verblijfplaats, vooral niet wauneer de stoom van de locomotieven door de droevige Octoberlucht naar beneden wordtgediukt en als een grauwe sluier voor de bogen der behapping wonen. Te dikwijls wordt vergeten, dat Neder landsehe officieren daar bevel voeren en het gros der onderofficieren uit Nederland komt en dat Indië wordt geregeerd en bestuurd onder Neder landsehe wetten en voorschriften en er wordt gevochten en gewerkt voor Nederlandsehe be langen. Met opzet heeft spr. geen gewag gemaakt van de Nederlandsehe soldaten in hot Indische leger, niet omdat ze minderwaardig zijn, doch omdat ze zóo in de minderheid zijn; immers 85 pet van het Indische leger zijn inlanders en vooral in bet gevecht zijn de Europeanen t« tellen, omdat ze te duur ziin. Dit is de eerste fout in de appreciatie van het Indische leger; een tweede fout is, dat men hier niet begrijpt voor welke moeilijkheden het staat en tegenover welken vijand. Het Incische leger heeft geen kunstmiddelen noodig cm aanspraak te maken op erkenning in Nederland. Pénible is 't echter te hooren „nou ja, 'n guerilla-gevechtje" vooral voor hem die we» t welk een som van volharding, kracht, intellect, enz. noodig is om een guerilla te voeren. Vergeten wordt maar al te veel, dat we al meer dan dertig jaren strijden tegen een volk, of liever dat er een Staat is met een goede Marine, twee legers met apart geschoolde offi cierskorpsen, een rijke Staat, die ettelijke vloten ter zee kan zenden en zijn leger overal kan aproviandeeren, die eigen kruithuizen en zelis eigen kruitmolens heeft, die goed georganiseerd is en den strijdt aanbindt met een volk dat geen krant en geen kroegen kent, dat zelden bij elkaar komt, geen tuighuizen en geen maga zijnen bezit en in den steek gelaten is dooi zijn beste vrienden en ondanks een 30-jarigen oorlog nög niet onderworpen is. Om eenigsz.ns de oorzaak te doorgronden van een zóo langdurigen strijd en te begrijpen hoe dat volk nog steeds het durft opnemen tegen gehaten „blanda" tij herinnerd, dat Atjeh is een gewest, dat grooter is dan Pruisen en de bevolking het ons nog zeer lastig maakt en hoopt, dat we het nog eens zullen opgeven. Spr. herinnerde aan de dagen van ontroering toen menig Hollander eieren kon gaar koken in zyn pantalon en aan de hoogst treurige tijden toen onze mooiste bataljons in de sawahs veron gelukten en letterlijk in de pan werden gehakt, waarbij zelfs 11 pCt verliezen werden geleden aan onzen kant en den vijand geen noemenswaard nadeel werd toegebrachttoen de bataljons hun officieren in den steek lieten, de vaandels, die toen nog werden meegezeuld, met moeite werden gered en als de troep thuis kwam ze in geen weken bruikbaar was voor welke excursie ook, Nieuwe bataljons rukten uit en werden óok toe gesproken door de hoogste autoriteiten en ver ongelukten evenzeer. Spr. maakte óok mee de glorie-dagen onder generaal Van der Heijden, toen men amper het hoofd boven de versterking durfde uitsteken en slechts met een geleide van ten minste 12 man zich op de wegen kon wagen. Wel werd in het binnenland gedrongen, doch moesteen bezetting van zoo'n post, geheel afgesneden van de operatie basis, worden voorzien van vivres en munitie, blijft bannen. Maar Weller, die anders zoo'n fyn gevoel had voor iedere stemming in de natuur, keek zóo vroolyk naar den binnen komenden trein, als bracht deze de lente, toen by Ester uit baar compartiment hielp en de eerste schaduw viel op zyn vreugde, toen hy baar wat bleek en afgemat vond. Anders bekwam 8poorreizen haar altyd uitmuntend. Toen hy goed en wel met haar in een rijtuig zat en zoo naast haar naar do woning van de tante in Moabit reed gelukkig nog al een tamelyk eind kwam weer het heerlijke gevoel van haar voor zich alleen te hebben over hem, dat deze ritten nu al jaren kenmerkte. Weller haalde haar altyd af en bracht haar altijd weg. Tante Hedwig Ritter vond dit heel goed, waDt bij slot aa rekening kwam bet baar goedkoop uit. Eerst genoot Weller een beetje van het samen zijn. Hij bad haar zoo lang niet by zich gehad. Toen zij naar den Ryn ging, wa* hy voor zaken uit Berlyn, Een ding was hem duidelijk, het was niet de stra lende Ester Donatea, by wie al het licht uit haar binnenste kwam en bet matte, buitenste omhulsel verlichtte. Hy zou haar graag gevraagd hebben, of zy soms iets beleefd bad. Sedert dien dag, onder do Burnhambeuken kon hy die vrees niet van zich afzetten. In plaats hier van, zei hy ten slotte iets heel onverschilligs. „Ben je met reisgeld toegekomen, Estei „Ik kom er immers altyd mee toe, Henk" „Ja, maar ik dacht, dat je voor de bruiloft soms bijzondere uitgaven hadt gehad. Ik wil hopen, dat Ester Donates niet te zuinig is geweest, toen de anderen zich opsierden voor deu dans om het gouden kalf." Toen hy de bruiloft zóo noemde, bloosde zy. „Dus too tv dacht hjj, baar kleurverandering v«r- dan moesten dezen gebracht door een troep die driemaal sterker was dan zoo'n poit. Byna niemand denkt er thans meer aan, dat er een tijd was waarin men aan het Departement van Oorlog te Batavia geen raad meer wist en bataljons 2'/» maand liet reizen om de berri berri-lijders te vervangen en ondanks dat toch het garnizoen vau Atjeh niet op normaal peil kon houden. Toen was men in doodsangst voor hetgeen men thans een guerilk-tje noemt. Bespottelijk ia 't, thans na te gaan waarvoor het leger destijds stond. Ais een vlvres-transport naar een post ging en vuur kreeg van een dozijn Atjehers, dan ging de compagnie netjes naar huis terug. Dan kw.tru eindelijk een dwangarbei der melden, dat de post geheel was onbloot van van vivres en munitie en dan gingen twee com pagnieën op transport in plaats van éen; daD werd er gevochten volgens de regelen der kunst en de post werd geaproviandeerd. Doch vraag niet hoeveel dooden en gewouden dat kostU. en hoeveel zieken er waren. Immers ook bij esn cholera-epidemie sterven er slechts een paar aan die verschrikkelijke ziekte en de rest van angst. Dan moest een half ba talon er op uit en weldra zelfs een heel bataljon tot men ten leste geen troepen meer had en terugkeerde achter de ge- concenteerde stellingen, de verdiging overliet aan de artillerie, hetgeen een absolute onmogelijk heid is. Het heette, dat men in toepassing zou brengen het „retirer pour mieux sauter", doch nooit durfde men den sprong wagen. En terwijl het leger was geslonken tot 6000 man, zorgde men hier niet voor aanvulling, doch zonnen de knapste koppen naar de oorzaak der débacle en men kwam aandragen met de ver klaring, dat het boheer niet deugde, of met de verzekering dat de stoomboot-maatschappijen en de toko-houders er belang bij hadden, den oorlog sleepend te houden. Zelfs kwam er een met het schoone plan om de Atjeh- vallei onder water te zetten. Gelukkig maar, dat daar de zelfde moei lijkheden bestonden als hier, waar ook slechts een deel des lands kan geïnundeerd. Spr. zag het gewriemel en het zoeken naar de geneesmiddelen, doch niemand zocht naar de kwaal of trachtte vinden waar die zat. 'tGing als met den bartstochtelijken rooker, die nooit zal aankloppen bij een dokter die hem 't aller eerst het rooken verbiedt. Nederland wilde niet weten waar de kwaal zat en vroeg nooit: zou het leger wel goed zijn. 'fcWas immers „het dappere Indische leger" waarvan alle ychool-en andere boeKjes vol staan. Bijna 25 jaren moest het duren eer men heel zachtjes begon te fluisteren: het leger isheele- maal niet gereed voor het gevecht. Dat leger werd opgeleid voorja, dat wist niemand. Voor 't gevecht? Dat had nooit iemand gezien. Het werd opgeleid, zeer zekermaar niet voor het gevecht. Spr. was destijds leeraar aan de Militaire school en Bprak wel eens over die opleiding met kameraden in de Soos, die hem dan kwalijk namen, als hij daarover begon en wel eens zei: Ik volg jelui oefeningen wel eens en heb dan koerd uitleggende. „Wei maar gerust, Henk. Ik ben wel geen sier plant, maar voor muurbloempje heb ik toch dok geen talent." „Wie was je tafelbuur Zy reden over de Moltke-brug en hg keek, terwyl hy dit vroeg aandachtig naar bet vertier op het kanaal. „Neef Paul. Het was niets gezellig op de bruiloft. Ik ben bly, dat ze voorby is." De lentestemming kwam weer over hem. „Nu blyf je een beelen tijd te Berlyn, niet waar?" vroeg by. „Als Grootma zooveel geld kan missen, beel graag. Zou je denken dat bet mogelyk is, het pension by tame Ritter nog wat te varhoogen, zonder baar te krenken „Waarom 1 Heeft Hedda geklaagd Je betaalt net zooveel als by vreemden en de meisjes kunnen 's zo mers kosteloos naar Peterswalde gaan logeeren." „Waarvan ze echter, behalve de kleine Lo, nooit gebruik maLen." „Omdat bet hun le eenzaam is. Neen. Ester, in dat opzicht behoef je je werkelijk geen verwyten te doeu. Ik zou zoo graag willen, dat het er by my thuis auders uitzag en ik je by my kon nemen. Zooals het eohter nu ie, beu je voor tante Ritter een grooten finanoieelen steun en geen last." De ontvangst, die Ester dadolyk in de Paulstraat ten deel viel, scheen deze woorden te bevestigen. Het was eveneens een vaste regel, dat de voogd dezen eersten avond by de familie doorbracüt. He den aoheen dat tante Hedwig niet erg naar den zin te zyn. Allerlei kleine aanwijzingen werden gemaakt, van op banden zijnde veranderingen werd gesproken en de nadruk werd gelegd op Eeterz's vermoeid- huid, zoodat Weller vroeger dan andera afscheid nam. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1