Donderdag 17
1906.
No. 7198.
55e Jaargang
Feuilleton.
Binnenland.
Leemen voeten.
FIRMA A. H. VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag- Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden ƒ1.
iranco per post f 1.45. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale-
officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reclames 1—5 regels/" 1.25; elke regel
meer 0.25. Groote lettere naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT9
Postbus 9. Telephoon 19.
GELUK.
Wanneer ik de menschen om me heen
naga in al hun- doen en laten, lykt het me,
alsof het niet waar is wat de dichter zegt
«Elk zoekt geluk, maar talloos zijn de paden,
waarlangs wij zoekend grafwaarts gaan",
't Komt mij meer voor, dat velen hun onge
luk zoeken, zich opzettelijk het grootste
genoegen ontzeggen, namelijk hun eigen baas,
zooveel het kan de schepper van eigen geluk
te zijn. De noodlottige waarheid, dat de mensch
bet product is van geboorte en levensom
standigheden, schijnt de overhand te hebben
op het heerlijke gevoel van eigen kracht, dat
sterk maakt en moed geeft om den moeilijksten
strijd aan te binden.
Als 't er op aankomt, een positie in de
maatschappij te veroveren, worden moeite,
kosten noch krachten gespaard en ziet men
soms 't onmogelijke geschieden me blokken
en inpompen komt zelfs de onbevattelijke
door een moeilijk examen. Het gelat dan
iets te zijn of te beeten. Maar zoodra 't
honger belang op 't spel staat, de inrichting
van zijn leven voor eigen geluk, is het of er
geen inspanning noodig of mogelijk wordt
geacht; de meesten laten zich leven en zijn
wat het million, de gewoonten met haar steeds
blindende, soms bespottelijke eischen van
zoogenaamd fatsoen, de omstundighedeu in
'tkort, van hen maken.
De groote moeite die 'tkost om zich een
positie in de tegenwoordige wereld te ver
overen, heeft de aandacht allermeest gevestigd
op dit belangrijk vraagstuk, voor sommigen
trouwens bijna een levenskwestie. Er wordt
in de wereld en dit is een slecht teeken
meer gevraagd naar wat men is, dan w i e
meu is, en toch voor ons geluk beslist
bijna uitstekend het laatste. Wat is een
ambtenaar, een koopman, een fabrikant; maar
w i e is een mensch, een persoon, een karakter.
En karakters regeeien de wereld. Wie zyt
ge wil zeggenh o e zyt ge Wat zijt ge?
beteekentwelkebet rekking bekleedt
ge, wat doet ge voor den kostNaast
wat moet men trachten een w i e te zijn.
Maar de maatschappij van thans, materialis
tisch in merg en been en daardoor overstelpt
met de zorg voor de stoffelijke positie barer
leden, schijnt geen oog te hebben voor 't
hoogste belang en de grootste behoefte van
den raenschelijken geest. De genode op
voeding is op dit stoffelijk doel gericht.
Wanneer iemand maar wat is, schijnt hij
te meenen zijn doel, zijn bestemming bereikt
te hebben. Hij leeft dan voor zijn positie, ja
spant zich vaak in om zijn staat nog hooger
op te voeren ten koste van vrijen tijd, kalmte,
rust, zielevrede, en perst zich in een keurslijf
van vormen, voorgeschreven aan 't enge
kringetje, waarin hy zich met zijn standge-
nooten beweegt. Maar »'t Geluk is veil voor
zweet noch zorgen; 't ontvlucht hem, die
naar hooger staat".
De vrucht van dit inspannend materieel
leven is onvoldaanheid. Dit kan niet anders,
omdat niet bevredigd wordt de grootste be
hoefte van den geest: zelfvolmaking. In allerlei
genietingen, concerten, schouwburg, opera,
partijen, café, sociëteit, prikkelende lectuur,
in allerlei nuttigheidsgedoe voor anderen,
wordt afleiding gezocht en gevondenmaar
al deze bezigheden stilleu niet den dorst naar
zielevrede, die slechts door rustig zelfbe-
schouwen kan worden verkregen. Duch 't
gejaagde leven laat daarvoor geen tij I.
Tot deze onvoldane menschen, slaven van
verkeerde gewoonten, te zeggen de mensch
is de smid van zijn eigen geluk, richt uw
leven in zooals ge dat zelf wenscht is
kloppen aan een doovemans deur. Zij kunnen
niet anders; zij leven eenmaal in hun kring
zij zouden zonderling schijnen, als ze afweken
van de door sleur geheiligde gewoontenzij
zouden zich oumogelijk maken. Doch de
meeste van die schijnmenschen begrijpen u
zelfs niet. Hoeï Zich afscheiden uit hun
prettigen kring, minder genieten, neen
ze vinden het juist zoo pleizierig in hun
coterie dat er zooveel pretjes zijnze zouden
niet kunnen leven zonder al die vermaken.
En ofschoon ze een gevoel van onvoldaanheid
met zich meedragen, zien ze niet in, dat
juist de overdaad van genot hen tegenstaat:
't zal misschien lichamelijke zwakte zijn, die
hen soms onpleizierig stemt, maar dat hun
ziel ziek zou zijn, die gedachte komt zelfs
niet bij hen op. Deze menschen zijn geheel
afhankelijk van hun milieu. Niet zij leven,
maar hun omgeving't geen buiten hen
is, doet hen leven.
De mensch moet zich-zelf zijn; dan alleen
is er kans op geluk. Hij kan niet buiten
zich-zelven voldoening vinden vnni,zi<,h-z<d<,pn
Hij moet trachten zijn innerlijk te leeren
kennen, ten einde te weten wat bij noodig
heeft. Dit eischt tijd, rust, kalmte. Wie zijn
eigen leven wil leven, moet eerst zijn wezen,
z'n iunerlyk zijn hebben doorgrond. Hij moet
tot zicbzelven inkeeren. Eenige oogenblikken
van den dag althans moet ieder wijden aan
zelfbeschouwing, en daarin, In overeenstem
ming met zijn wezenlijke behoeften en nei
gingen, zijn leven inrichten.
't Verkeerde in zich uitroeien, de goede
neigingen aankweeken, streven naar vol
making van eigen geest, steeds in dienst
van 't goede, 't karakter ontwikkelen, op
bouwen ziedaar elks onafwijsb re hoogste
levensplicht, 't schoonste levensdoel en de
eenige weg naar geluk.
En dit doel, 'tgeluk, is door ieder ge
zond mensch te bereiken, bij elk overeen
komstig zijn bijzonderen aanleg, volgens zijn
ingeboren karakter. Want «vij komen ter
wereld als wezens met bepaalde neigingen,
strevingen, begeerten, denkkrachtde hoofd
vormen van onze vermogens zijn in embryo
aanwezig. De een kan daarom nooit de ander
wordenmaar elk voor zich kan door eigen
wil veel of weinig, meer of minder worden
elk voor zich kan naar eigen verkiezing on
gelukkig, doch ook minder of meer gelukkig
worden. De krachtige plooit de omstandig
heden naar zijn wensch, bestrijdt en overwint
zijn hartstochten, laat de hem aangeboren
slechte neigingen niet tot ontwikkeling komen
en richt de aandacht van zijn geest uitsluitend
op voorstellingen en gedachten uit de wereld
van 't goede en 'tschoone.
Terecht noemt men bet een fatalistisch
geloof, 't welk aanneemt, dat zelfs een sterke
wil, een krachtig karakter 't leven niet kan
veranderenwant niets is zoo fataal als de
belijdenis vaD de noodlotsidee. Zij vervult
de ziel met moedeloosheid en doodt alle
geestkracht. Wie fatalist is, strijdt nietdoch
zonder strijd geen overwinning. Zonder
verzet tegen de omstandigheden des levens
blijven deze de baas; de fatalist is daarom,
wat bij gelooft te zijn: de speelbal van 't lot.
Omdat bij zich lijdzaam onderwerpt. Wie
strydt, kan verslagen worden maar wie den
stryd volhoudt, behaalt ten slotte de over
winning niet de omstandigheden dwingen
hem, maar hij dwingt de omstandigheden
zich te schikken en te plooien naar zijn wensch.
Zoo is het waar, dat voor den mensch van
karakter alle dingen kunnen meewerken ten
goede.
C. G.
Uit ,.De Hollandsche Lelie".
'tSchij it ook buiten onze landpalen bekend
te zijn, dat men ons Nederlanders wel noemt
sles Ciinois de l'Europe".
Tegen het eind dezer maand wordt te
's-Gravenhage verwacht een bijzonder ge
zantschap uit China, aan bet hoofd waarvan
geplaatst zijn Z.E. Touang Fong, onderkoning
van de provinciën Foo-Kien en Tsche-Kiang,
en Z.E. Fai-Houng-Tsehie, Minister van Eere-
dienst, en welke missie v arts bestaat uit een
talryk gevolg van aanzienlijke personen.
Het buitengewoon gezantschap is bij bij
zonder besluit van Z. M. den Keizer van
China belast met het zich op de hoogte
stellen van de Staatshuishoudkundige instel
lingen van ons land.
Het gezantschap is voornemens een tiental
dagen te 's-Gravenhage te verblijven, van
waaruit het verschillende reizen in bet land
zal ondernemen om de voornaamste instellin
gen op verschillend gebied te bezoeken.
Waaruit weer blijkt de waarheid van het
i oudesoort zoekt soort.
81.)
„Ol ik u den volgenden zomer nog hier vind?"
vroeg de graaf aan Ester.
„U twijfelt daar altijd aan. Waarom tooh?"
„Kijk m<in waarde onderdanen hier maar eens aan,
van wie ik overigens geen kwaad wil spreken, en
dan uw man. Erg thuis schijnt hij hier nog niet
geworden te zijn."
Ester keek Breden aan als liet zij hem het ant
woord over. Maar bij zweeg, en de oude graat, die
heden geen rust had, klonk met hen.
„Dus tot weerziens, wannéér zoo'n oud man dat
ten minste mag zeggen" daarna zich tot don student
wendend, voegde hü er lachend bij„En voor jou,
m'n waarde Güntber, integendeel een pereat, als
ik je hier nog zou aautreffen. Ik heb zoo even mot
den rector gesprokenhet zal wel schikkeu,"
Na tafel werd er gedanst. De oude graaf en zijn
vrouw hielden daarvan. Misschien werden daardoor
in deze zaal vele herinneringen bü hen gewekt en
dan meenden zjj ook op die manier een beetje leven
in het gezelschap te brengen. Gravin Mechiild ging
dadelijk naast haar moeder zitten. Zij zou het in
tegenwoordigheid van baar ouders niet gewaagd heb-
beu, alleen mot de officieren te dansen on de andere
heeren een blauwtje te laten loopen. Zij haalde uit
een kostbare reticule een linnen servut en een schaartje
en begon pluksel te maken met een ijver, als drong
het kanongebulder reeds hier tot haar door. Zelfs geen
blik wierp zjj op de dansers. De mooie, trotscho
vrouw was een levend protest tegen baar omgeving.
Prinses Hildegard hield hartstochtelijk veel vau
dausen. Van onder de onverschillige, sleepeude
gratie, die zjj gewoonlijk toonde, kwam een vurig
temperament to voorschijn. Breden, die haar sleohta
los in de armen hield, ofschoon hij haar zeker rond-
voerde, voelde het onstuimig kloppen van haar hart.
„Genoeg", hijgde zij, toen zij in de nabijheid van
het balkon ophielden en snel ademuaieud tuut zij
naar buiten in den zwoelen nacht. Hij volgde baar.
Het was douker; geen ster drong door de wolken
been. Slechts onduidelijk kon men beneden de af
gesloten courts van de tennisplaats zien.
„Wat een herinneringen", fluisterde zij.
Zij had haar handschoenen uitgetrokken. Haar
smalle handjes rustten op de steenen leuning. De
lichtschijn, die uit de zaal viel, liet de ringen aan
haar vingers schitteren.
„Herinneringen? Voor hoe lang?"
„Voor altijd", fluisterde zjj. Eu hij boog zich neer
en kuste hartstochtelijk de blanke handen.
Toen h\j voorbij Ester ging, die juist door een heer
naar baar plaats werd teruggebracht, hield zij bem
staande.
„Je ziet er bleek uit, Harry. Je moet niet meer
dansen."
Hij werd door medelijden voor zijn vrouw aange
grepen en dat deed bem goed op dit oogenblik en
verdreef ieder onbehaaglijk gevoel in hem.
„Ik dans vanavond ook niet meer."
Hij ging naar de heeren in de rookkamer.
Het was lief van hem, dat hij haar had toegegeven
maar éen keer zou ze toub graag net hem gedanst
hebben. Zjj had daar nog nimmer gelegenheid voor
gehad. Hjj had den modernen dans ook steeds
„onaesthetisch on dwaas gevonden, een genoegen
waarin zelfs de wilden boven de beschaafde volkeren
stonden". Waarom had hg haar niet ten dans ge
vraagd
Een uur daarna gingen zjj naast elkander voor het
laatst de trap af, het plein over, voorbjj de klaterende
fontein. Slaapdronken begon oen pauw te schreeuwen.
Beideu wisten zjj, dat er een afgesloten deel van hun
gemeenschappelijk leven achter ben lag.
Maar het werd toch niet weer zooals het geweest
wasde rust keerde niet terug. Buiten, in de natuur
ontbrak ze niet, in de bosscben en velden, tot op do
bergen, daar rustte men uit en de herfat bracht die
helderheid, die ver in 't verschiet wegschemert, de
zachte, zilveren draden, en op de weiden bloeiden de
bleeke herfstbloemen, waaronder er waren in vorm
gelijk aan crocussen, zoodat zjj in den ring van den
zomer het begin en het eiude schenen te verbinden.
Ja, in de natuur was rust. In het stadje was men
er ook a&n gewend, dat de grafelijke wagens, met de
Of is niet Chineesch het volgende
Door den Minister van Justitie is aau de
Procureurs-generaal een circulaire gezonden,
waarin wordt medegedeeld, dat voortaan de
kleine voorschotten der Rijksveldwachters
voor transporten jaarlijks zullen worden af
gedaan.
Daarop zal een uitzondering worden gemaakt
voor schadeloosstelling vanjeenigszins belang
rijk bedrag, waarvan het voldoen halfjaarlijks
zal plaats hebben.
Vroeger werden deze kosten per kwartaal
afgerekend en toeu reeds werd door de Ryks-
veldwacht geklaagd, dat zij zoolang hun voor
geschoten gelden moesten missen en verzoch
ten zij, dat daarin verandering mocht worden
gebracht.
Er is nu veranderd. Maar hoe?
bergen kotters, over het hobbelige plaveisel wegra-
teldeu, dat de wil te stofwolken van den straatweg
verdwenen in het groen der bosschen en dat het slot
na een grooten schoonmaak weerstil en zwjjgend stond,
op de pauwen en de fontein na, natuurlijk.
Aan de ronde stamtafel in de „Gouden Druif' be
sprak men nu tien maanden lang de groote gebeur
tenis, dezen keer misscnien nog een beetje ijveriger
dan anders en de vrouwen nameu ook een kopje
koffie meer en verlangden naar liet kransje met een
gebakje, want zekere vermoedens, die in den mond
der dames zeer bitter klonken, moesten nog eens,
terdege worden opgehaald. Anders was alles het
zelfde geblevenalleen meneer en mejuffrouw SchulJh
„née Veilchenbinder", zooals op juiïrouw Amanda's
visitekaartjes stond, liepen arm in arm over straat
en de jonge graaf, Esters vereerder op het fee.dook
plotseling in de omgeving van het witte huisje op. De
onrust zat in de Iwee menschen, die daar woonden,
en ze was zooveel le erger, omdat er gwen zichtbare
oorzaak voor was.
Breden werd er hot eerst door aangegrepen. Hij
kon niet slapen, zooals hjj zei, en bjjgevolg kon hjj
in den voormiddag niet werken. Het eten smaakte
hem uiet, in de veranda tochtte het en in de kamers
was bedorven lucht. Op straat werd hij onaangenaam
getroffen door den ironiseben groet dtT heeren van
de stamtafelde laudwegeu daarentegen waren ver
velend en in de bosschen 3tonden te veel boomen. Op
zekeren dag viel het hem in, dat er in eeu huwelijk
niet alleen voor het uiterlijk, maar ook wat den
geest betreft volkomen waarheid moet zijn, en dat
hot laf was den deelgenoot te verschoouen ten koste
Van het eigen geweten. Dit stelde hem een beetje
gerust. Naar zijn meening had hjj zich nu lang ge
noeg alleen zitten kwellen voor dea spiegel van zijn
ziel.
Hij bekende Ester dus openlijk, dat hij heel veel
belang in de Drinscs had gesteld, eigenlijk nteerdan
zijn plicht hem wel toestond. Hg ontleedde wat hem
tot die voorname vrouw had aangetrokken, haar
zekerheid, haar verfijnden smaak, zelfs de zoo kalm
toegegeven zelfoverschatting. Ester hechtte er niet
gewicht uan en dat viel hem tegen.
Nu de critiek eenmaal in haar ontwaakt was, zou
ze hem willen zeggen: „Zulke dingen overwint men
xwjjgend, maar men gaat er niet in woelen". Maar
ze was te fijnvoelend om bem aan het oude gezeg
de te herinneren van de moeder van Goethe, dat
men den duivel ongezien naar binnen moet slikken.
„Zou jij öok den moed hebben om zoo openhartig
tegen mij to zijn", vroeg hij nu, terwijl hij haar
polsen omvatte. „Als de verzoeking eenmaal komt,
zal je dan oók komen en mjjn hulp vragen?"
Zij dacht eraan, dat bij haar hulp in den tjjd van
het gevaar al heel weinig gezocht had.
„Voor mij zal die verzoeking nooit komen, Harry",
zei zo eenvoudig.
Hij was beleedigd.
„Waarom Deug je, dat ik jou minder liofheb
„Zeker nietmaar je hebt mij anders lief. Ik kan
je dat zoo niet duidelijk maken, maar ik voel het
heel goed. Ik ben maar een heel eenvoudige natuur.
Jij bent mijn heele wereld, dat is zoo iets als als,
eenvoudig zooals het zonlicht. Bij jou heeft de liefde
allo kleuren van den regenboog en als de stralen
eenmaal gebroken zijn, kuunen zij nog eens en nog
eens afgeleid worden bet hindert niets, als zij maar
bij elkaar komen en weder het witte lioht vormen."
„Je wordt geestig."
„Spot maar! Er zal wel meer dan éen prinses
Hildegard komenik weel het. Dezen keer heb ik
het ook wel gezien. Dan is mijn manier van lief
te hebben eeu geluk, Harry. Kinderachtige jaloesie
zou mg sleobt staan. Ik geloof aan de zon, al valt
zjj ook toevallig op een prisma, zoodat ik het zuivere
licht niet kan zien."
„Ik bad het haar niet moeten zeggen", dacht hjj,
„zjj ia er niet geestelijk genoeg voor ontwikkeld. Ze
neemt de dingen zooals ze zjjn. Maar de dwaalwegen
van een mannenhart te doorloopeu, is haar uiet ge
geven. „Hoe kalm w.is ze niet te Wiesbaden, bjj mjjn
huldiging vau Ella Zoo zjjn di« eenvoudige naturen.
De eed voor het altaar is voor ben een toovermiddel
togen iedere verzoeking, en dat moet bjj anderen
óok zoo zjjn, donken zij. Zjj gevoelt zich waarachjjn-
Ijjk heel sterk. Dat men voortdurend kan veranderen,
begrjjpen zjj niet!"
(Wordt vervolgd.)