Afdeeliug VIII. (Art. 8. 1 h. Woningwet), Hechtheid ran f uudamenten, muren, vloeren, trappen, zolderingen en dak. Art. 29. De fundamenten van eono woning moeten de navolgende breedte hebben a. Op den vasten bodem van gebouwen zonder verdieping van ten minste twee en een half maal; b. Op den vasten bodem van gebouwen met een of meer verdiepingen van ten minste drie maal de dikte van net onmiddellijk uit die fun damenten opgaand muurwerk. De onderkant der fundamenten moet ten minste 0.60 Meter onder den beganen grond zijn gelegen. De versnijdingen der fundamenten moeten plaats hebben ten minste om de twee lagen ter breedte van hoogstens steen, zoo mogelyk aan weerszijden. Alle muren moeten onder het trasraam min stens een halve steen verzwaren. Art. 30. De muren van woningen moeten de volgende dikte hebben: a. buitenmuren boven den beganen gro id ten minste 0.18 Meter; b. muren, dienende tot scheiding tusschen gebouwen (waarvan een tot woning dient) die elk afzonderlijk overkapt zijn, van ten minste 0.1S Meter; c. muren, dienende tot scheiding tusschen gebouwen (waarvan een tot woning dient) onder eene zelfde ovorkapping van ten minste 0.09 Meter dikte, opgaande tot de dakbedekking bij oene lengte van 10 Meter of minder en bij grootere lengie van ten minste 0.18 tot den zolder en van 0.09 van den zolder tot de dakbedekking d. muren, dienende tot scheiding tusschen gebouwen (waarvan een tot woning dient, met éen of meer verdiepingen onder een zelfde overkapping van ten minste 0.18 Meter e. grondkeerende muren van ten minste 0.22 Meter f. balkdrugende muren van ten minste 0.09 Meter. De bepaling betreffende de dikte der muren is niet van toepassing op muren, die van een ander materiaal dan van steen worden gebouwd. In dit geval kunnen Burgemeester en Wet houders nadere eischen stellen. Voor kleine woningen kunnen Burgemeester en Wethouders dispensatie verleenen en alsdan nadere eiBchen stellen. Art. 31. De muren in het vorig artikel bedoeld, mogen niet door beklampiug, op welke wijze ook, op de vereischte dikte worden gebracht, Doch door het aanbrengen van nissen verzwakt worden tot beneden de voorgeschreven maten. Art. 32. Elke bintlaag moet behoorlyk om het andere bint met ankerB en ter plaatse waar de binten gestrikt worden of tegen elkander komen met koppelijzers bevestigd worden. Élk balkeinde moet ten minste tot op >/j van de dikte der muren zijn ingemetseld. De onderlinge afstand en de zwaarte van bal ken moet in evenredigheid zijn tot de daarop komende belasting en den afstand der draag punten, een en ander ter beoordeeling van Bur gemeester en Wethouders, die dauromtrent echter de normale eischen zullen moeten stelleu. Art. 33. De hechtheid van trappen, vloeren en zolde ringen in woningen moet in evenredigheid zijn met het verkeer, waarvoor zij bestemd zijn, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders. Art. 34. Daken van woningen, met pannen gedekt, mogen niet steiler dan onder een boek van 60 graden op den horizon worden samengesteld. Daken van woningen moeten wind-, sneeuw en waterdicht zijn. Wanneer onder het dak zolderwoonvertrekken aanwezig zijn, moet het gedeelte van het dak, dat boven aie vertrekken is gelegen, met hout beschoten zijn. Afdeeling IX. (Art. 3. 1 i. Woningwet). Verwijdering van rook, water en vuil. Art. 35. Een der woonvertrekken moet voorzien zijn van eene behoorlijke stookplaats. Ook petro leumkachels worden als voldoende stookplaats aangemerkt. Met uitzondering der laatstgenoem de moet iedere stookplaats voorzien zijn van een behoorlijk afvoerkanaal voor rook, voldoende aan de bepalingen van de artikelen 22 tot 24. De vereischte stookplaats moet zich bevinden in een vertrek dat de afmetingen heeft van het grootste der in artikel 11 gevorderde woon vertrekken. Art. 36. In elke woning moet ten minste éen gootsteen zijn, aansluitende aan metalen of steenen af- wateringsbuizeri, welke het huishoudwater af leiden naar slooten, weteringen of riolen, door een waterdichten zinkput van minstens 33X33 c.M- en ter diepte van ten minste 0.36 Meter onder den uitlaat. De uitlaat moet voorzien zijn van een ijzeren rooster, waarvan de openingen niet wijder zijn dan 1. c-M- De in het eerste lid bedoelde riolen moeten van voldoende capaciteit zijn. De zinkput moet van een deksel voorzien zijn en geregeld worden geledigd. Burgemeester en Wethouders kunnen in bij zondere gevallen ton opzichte dezer afleidingen nadere eischen stellen. Art. 37. Wanneer het dak eener woning buiten de kom der Gemeente niet voorzien is van een dakgoot en afvoerbuizen, voldoende ter opvan- giug cn afleiding van al het op het dak vallende hemelwater, moet de benedenzijde van het dak minstens 0.25 Meter verder uitsteken dan de opgaande gevelmuur en moet de aangrenzende begane buitengrond over eene breedte van min stens 0.50 Meter van het gebouw gemeten, af waterend worden bestraat. Binnen de bebouwde kom der Gemeente moet iedere woning voorzien zyn van een dakgoot en afvoerbuizen, voldoende ter opvanging en aflei ding van al op het dak komende hemelwater. Art. 38. De ontlasting van een privaat moet plaats vinden iof in een waterdichte ijzeren of houten ton, voorzien van een goed sluitend deksel b. of langs rioleering in een waterdichten ver gaarbak, welke; Ie- van metaal, steen of cement moet zijn en ten minste 1 M5. inhoud moet hebben per daarop aangesloten woning 2e. gesloten moet zijn met metalen of steenen deksel op zoodanige wyze dat daaruit geene dampen kunnen opstijgen; 3e. met aarde tot eeoe hoogte van ten minste 0.25 Meter overdekt moet zijn en telkens na het ledigen weder overdekt moet worden 4e. geheel noch gedeeltelijk onder eene woning mag liggen; 5e. geene fundamenten mag hebben, welke dienen tot fundament van andere muren 6e. op een afstand van ten minste 4 Meter van regenbakken moet liggen; 7e. gelegen moeten zijn op eene, met het oog op de ter plaatse bestaande middelen tot lediging gemakkelijk te bereiken plaats, zulks ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, Burgemeester en Wethouders kunnen ten op zichte van deze ontlasting in elk bijzonder ge val nadere eischen vaststellen. Afdeeling X. (Art. 3. 1 j. Woningwet). Toevoer van licht en lacht. Art. 39. De twee in artikel 13 geëischte woonvertrek ken moeten ieder voorzien zijn van een of meer lichtramen van ongekleurd glas, rechtstreeks in de buitenlucht uitkomende en waardoor de luchtinval kan plaats vinden zonder belemme ring, door hetzij binnens- hetzij buitenshuis aan gebrachte constructies, welke te zamen eene oppervlakte moeten hebben, minstens gelijk aan Vj van het vloeroppervlak van het te verlichten vertrek. Of een constructie buitens- of binnenshuis als belemmerend is te beschouwen, wordt voor ieder geval beoordeeld door Burgemeester en Wethou ders, die tevens in dat geval kunnen uitmaken voor ieder raamoppervlak, dat dit voor een gedeelte van dat oppervlak zal gelden. De in het eerste lid bedoelde lichtramen, of een gedeelte daarvan, moeten zoodanig geopend kunnen worden, dat de gezamelijke opening van het vloeroppervlak bedraagt. HOOFDSTUK III. Geheele of gedeeltelijke vernieuwing van woningen. Art. 40. De bepalingen van Hoofdstuk II zijn van toe passing bij geheele of gedeeltelijke vernieuwing van woningen, met dien verstande, dat bij ge deeltelijke vernieuwing alleen die bepalingen van toepassing zijn, die voor het te vernieuwen ge deelte zelve geschreven zijn, Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstel ling verleenen van het voldoen aan een of meer dezer voorschriften. In dit geval kunnen zij nadere eischen stellen. HOOFDSTUK IV. In gebrnikneiuing van woningen. Art. 41. Een gebouw of gedeelte van een gebouw, laatste lijk niet als woning gebezigd, hetzij omdat het nog niet was opgericht of vernieuwd, hetzij om dat het vroeger voor andere doeleinden werd gebezigd en nu van bestemming verandert, mag alleen dan als woning worden in gebruik ge nomen, wanneer voldaan is aan de bepalingen van Hoofdstuk II dezer Verordening en aan door Burgemeester en Wethouders, krachtens die be palingen, eventueele gestelde nadere eischen. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verleenen van een of meer der bepalingen in de vorige zinsnede bedoeld. In dit geval kunnen zij nadere eischen stellen. Wanneer eene woning wordt gesplitst in twee of meer woningen, wordt het in gébruik nemen van ieder der aldus verkregen woningen be schouwd als bet tot woning in gebruik nemen van een gebouw, laatstelijk niet als woning gebe zigd. Eene nieuw gebouwde of geheel vernieuwde woning mag niet in gebruik genomen of gegeven worden dan na bekomen schriftelijk bewijs van voltooiing van Burgemeester en Wethouders. Dit bewijs wordt, wanneer de bouw overeen komstig de Verordening heeft plaats gehad, door Burgemeester en Wethouders afgegeven binnen 14 dagen nadat door of namens den belangheb bende aangifte ia geduan, dat de woning onder dak en glas- en waterdicht is. HOOFDSTUK V. Bepalingen betreffende bestaande woningen. Inleidende bepaliugen. Art 42. De bepalingen, in dit Hoofdstuk vervat, gelden alleen voor op het tijdstip van bet in werking treden dezer Verordening bestaande woningen. Art. 43. De eigenaar van eene bestaande woning is verplicht zorg te dragen, dat die woning voldoet aan de eischen door of krachtens de bepalingen van dit Hoofdstuk gesteld a. binnen drie maanden na aanscb rij ving van Burgemeester en Wethouders, b. in ieder geval binnen den tyd van óen jaar na het in werking treden dezer Ver ordening. Afdeeling I. Beschikbaarheid tan drinkwater. Art. 44. Ten opzichte van de middelen van watervoor ziening bij bestaande woningen gelden de be palingen der te, 2e en 3e zinsnede van art. 18, met dien verstande, dat de in de 2e zinsnede bepaalde afstand van bestaande woningen wordt bepaald op 60 Meter. Afdeeling II. Voorkoming van brandgevaar. Art. 45. De bepalingen van art. 22, le zinsnede, 23, le en 3e zinsneden, en 24 gelden mede voor bestaande woningen. Burgemeester en Wethou ders kunnen dispensatie verleenen van het na leven dezer bepaling en in dat geval nadere eischen stellen. Van het vernieuwen of herstellen van schoor- steenen wordt kennis gegeven aan Burgemeester en Wethouders. Afdeeling III. Voorkoming van voohtgheld. Art. 46. Wanneer de vloeren van bestaande woningen in merkbare mate sporen van vochtigheid ver- toonen, moeten zoodanige maatregelen worden genomen, dat in dien toestand eene afdoende verbetering komt. Artikel 47. De daken en muren van bestaande woningen mogen geen water doorlaten. Afdeeling IV. Hechtheid van fundamenten, muren, vloeren, trappen, zolderingen en dak. Art. 48. De fundamenten, muren, vloeren, trappen, zolderingen en daken van bestaande woningen moeten zich in zoodanigen staat bevinden, dat zy noch voor de bewoners, noch voor de om geving, hetzij door bouwvalligheid, slechte hoe danigheid van de gebruikte materialen of anderszins, gevaar kunnen opleveren voor het leven of de gezondheid, een en ander ter be oordeeling van Burgemeester en Wethouders. Afdeeling V. Verwijdering van rook, water en vuil. Art. 49. Minstens éen der woonvertrekken van eene woning moet voorzien zijn van eene behoorlijke stookplaats. Ook een petroleumkachel wordt als zoodanig aangemerkt, Elke stookplaats, met uitzondering van petroleumkachels, zal een be hoorlijk afvoerkanaal voor rook naar buiten moeten hebben. Elke woning moet over eene voldoende gelegenheid tot afvoer van buiswater beschikken, ter beoordeelin-; van Burgemeester en Wethouders. De afvoer van hemelwater moet zoodanig ge- Bchieden, dat het op het dak vallende water niet steedi behoeft te loopen langs de opgaande gevelmuren. Voorts moeten bestaande woningen voldoen aan het bepaalde in artikel 38 a en b sub le, 2e en 3e. Burgemeester en Wethouders kunnen van het in dit artikel bepaalde vrijstelling verleenen. In dit geval kunnen zij nadere eischen stellen. Afdeeling VI. Toevoer van licht en lueht. Art. 50. De eischen in artikel 39 dezer Verordening gesteld, zijn ook van toepassing op bestaande woningen, met dien verstande, dat het licht- oppervlak minstens '/u en het luchtoppervlak minstens van het vloeroppervlak moet bedragen. Het in het vorige lid bepaalde geldt, indien in woningen met meer dan éen vertrek éen woonvertrek aan de gestelde eischen voldoet, niet voor de verdere vertrekken, mits deze vol doende gemeenschap hebben met de buitenlucht door een koker of rooster. HOOFDSTUK VI. Voorschriften nopens behoorlijko bewoning. Art. 51. Indien eene woning besmet is met ongedierte, gelasten Burgemeester en Wethouders den hoofd bewoner binnen een door hen te bepalen tijd bet huis te doen zuiveren. Degene, wien dit gelast wordt, is verdicht daaraan binnen den gestelden tijd te voldoen. Art. 52. Het is verboden als hoofdbewoner eene woning te bewonen, tenzij daarvan, behoudens het be paalde in artikel 2 sub 3 der Woningwet, de in houd der ruimte, waarin zich eene slaapgelegen heid bevindt, zoo groot zij, dat voor elke persoon die daar nachtverblijf houdt, eene inhoudsruimte van 10 M'. aanwezig is, na aftrek van alle be timmering. Bij de berekening van den inhoud der ruimte waarin zich eene slaapgelegenheid bevindt, worden medegeteld alle naburige rnimteD, waarmede de slaapgelegenheid des nachts in onmiddellijke ver binding Btaat. De inhoud eener ruimte, als winkel of werk plaats gebezigd, komt niet in aanmerking, zoo in die ruimte levensmiddelen worden verkocht of daarin het beroep van uitdrager wordt uit geoefend en in andere gevallen slechts voor de helft. Twee kinderen beneden den leeftyd van 10 jaren tellen bij de toepassing van het le lid slechte voor éen persoonkinderen beneden den leeftijd van éen jaar tellen niet mede. Art. 53. Wanneer door den hoofdbewoner eener woning eene voortdurende verontreiniging wordt, veroor zaakt of toegelateu van eenige binnen zijne wo ning gelegen ruimte, gelasten Burgemeester en Wethouders dien hoofdbewoner die ruimte te reinigen of te doen reinigen binnen eon door hen te bepalen tijd. Óegene wien dit gelast wordt, is verplicht daaraan binnen den gestelden tijd te voldoen. Art. 53a. De hoofdbewoner eener woning is verplioht zorg te dragen, dat de voor de woning dienende zink- of beerputten geregeld behoorlyk worden geledigd en de afvoerleiding voor huis- of hemel water of voor faecaliën geregeld op behoorlijke wijze worde schoongemaakt. Art. 54. Het iB verboden als hoofdbewoner eener woning merkelijk luchtbederf in eenige binnen zijne woning gelegen ruimte te veroorzaken of toe te laten door het houden van dieren. HOOFDSTUK VII. Strafbepalingen. Art. 55 Degene onder wiens leiding eenig werk geschiedt, in strijd met een der voorschriften van de ar tikelen 1 tot en met 41 dezer Verordening of met eenige krachtens die artikelen geBtelde voor waarde of naderen eisch, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geld boete van ten hoogste f300. Art. 56. Bij overtreding van de artikelen 2, 3 en 5 en wanneer een eigenarr eene woning doet bewonen of de hoofdbewoner eene woning in gebruik neeemt in strijd met artikel 41 der Verordening worden de eigenaar of de hoofdbewoner gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste f200- Art. 57. Bij overtreding van artikel 43 wordt de eige naar gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste foOO. Art. 58. Bij overtreding van de artikelen 51,53,53a en 54 wordt de hoofdbewoner gestraft met hech tenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste f 300. Art. 59. Overtreding van artikel 5 der algemeene be- Ealingen wordt gestraft met hechtenis van ten oogste zes dagen of geldboete van ten hoogste f25.—. Slotbepalingen. Art. 60. Woningen, waarvan de bouw op het tijdstip van het in werking treden dezer Verordening was aangevangen, worden voor hare toepassing beschouwd als op dat tijdstip bestaande. Deze Verordening kan worden aangehaald onder den naam van „Bouwverordening." Aldus vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht, den 26 April 1906, F. D. SCHIMMELPENNINCK, Voorzitter, L. J. RIETBERG, Griffier. En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 30 Juni 1906 's middags te 12 uur. De Burgemeester en WethouderB voornoemd WUIJTIERS. De Secretaris, J. G. STENFERT KROESE. Snelpersdruk Firma A. II. van CLEEFF, Amersfoort.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 6