volksleger, dat men lieeft een lichaam, dat
weet te zijn geboren uit het volk en dat alles
bevat wat tot de Nederlanasche natie behoort.
En dit kan alleen als men de gelegenheid opent
voor aanhoudend contact, als het leger steeds
voeling blijft houden met het volk en dus het
verblijf in de kazerne wordt beperkt tot het
strikt en strikt noodige.
Ook hier geeft de Geschiedenis ons een kost
bare les.
In den glorietijd der Romeineche Republiek
vindt men het volksleger; elke burger was
soldaat en iedere soldaat, burger. Maar by de
verwording tot Romeinsch Keizerrijk verwordt
het leger tot een bende van beroepssoldaten,
nog later van gepreste gevangen en van slaven
in dien tijd vindt men de zware contracteniu
dien tijd vindt men het brandmerken der recruten.
Men vindt het zelfde terug in het Fransche
leger, waar de desertie moest bedwongen door
de uniform, die al voyanter en met meer opschik
werd gemaakt om menschen te trekken voor
het beroep. Wie in het leger dient om zijn
burgerplicnt le vervullen, kan zeer goed volstaan
met een eenvoudig herkcnningsleeken, ovenals
dit na de Fransche revolutie tijdens de coalitie-
oorlogen het geval is geweest, toen het zelfde
Fransche leger een hoogst eenvoudige uitrusting
had, welke na de beveiliging der grenzen en in
verband met de veroveringsplannen van den
Keizer weer werd vervangen door een schitte
rende uniform als kunstmiddel om soldaten te
krijgen. Bekend is, dat Murat voor het veld
tochtje in Pruisen alleen voor de hoedversiering
27 000 franc aan pluimen uitgafbekend is ook,
dat Napoleon onnoodig kostbare bonten mantels,
beerenmutsen en schabaks deed gebruiken en
veldslagen deed leveren in groote tenue bekend
is de tamboer-majoor die, met zijn berenmuts
op 250 M. mat.
Dit moge een glimlach wekken, doch in ons
leger vinden we nog veel hiervan terug, allerlei
zaken en eigenaardigheden die een eeuw geleden
noodzakelijk waren, doch thans overbodig on in
een volksleger zelfs niet mogelijk zijn.
Nog staat in de „Inwendige dienst" dat de
mindere met zachtheid en vaderlijkheid moet
worden bejegend; alsof dit niet vanzelf spreekt.
Begrippen als daar zijn militaire eer en zucht
naar roem, siergewaden, enz, moesten een eeuw
geleden nog bestaan om het leger voltallig te
houden. Angstig was de controle welke men
wel moest oefenen uit wantrouwen tegenover
hen die waren aangeworven; de eene helft diende
om do andere te bewaken; er waren wachten aan
alle uitgangen eener stad en in 't midden der
stad was een wacht, die patrouilles uitzond
omdat de politie niets te zeggen bad over
militairen, die toch schepselen van gansch andere
makelij en van veel hoogere soort waren dan
de burgers.
Thans is er geen sprake tneer van desertie en
nog zyn er de zelfde wachten; nog worden
patrouilles uitgezonden, die het leven van menig
onderofficier verbitteren.
In de grootste burgerlijke ziekenhuizen kan
men volstaan met éen portier; aan menig militair
hospitaal wordt een wacht betrokken, waar
kader en manschappen hun tijd verlummelen
en staf afgeloopen.
Dit is inderdaad de beteekenis der gar-
nizoenswachten en hoe men thans nog Jaaraan
vasthoudt, beeft bewezen het afschaffen van het
onnoozele Kamerwacbjte, dat wachtdienst deed
daur, waar niets te bewuken viel.
Ecu tweede symptoom van angst voor desertie,
welke het noouig maakte dat allen dicht bij
elkaar marcheerden, geflankeerd door meer
betrouwbaren en gevolgd door het opsluitend
gelid, dat in den tijd van Frederik den Groote
zelfs het recht had den man dood te schieten,
die twee pas achterbleef, vinden we heden ten
dage nóg terug. Nog wordt de troep omlijst,
geëncadreerd; nóg is er een opsluitend gelid,
zij 't dan ook zonder stok; nog worden maanden
vermorst om le leeren excerceeren opdat alles
met angstvallige nauwgezetheid geschiede, zoo
dicht mogelijk aaneengesloten zoodat niet éen
man kan wegloopen. Maanden gaun verloren
om te onderwijzen het gelijkliinig beweeg en
nog staan doarbij de menschen volgens de grootte
opdat ii en alles slipt kunne oontroleeren.
Zulke vrees- en d'wangtucht was vroeger noo
dig opdat de man zich steeds herinnerde, dat
hij de mindere is die ste ds heeft te gehoor
zamen, aan welk bevei ook. Maar nog vinden
we die vrees- en dwangtucht terug. Nog worden
tal van zaken gevorderd, die zonder eenigeu zin
zijn, maar toch in 't leven worden gehouden uit
pure traditie.
De pink behoort niet op de naad van den
broek omdat dit ergens goecf voor is, maar omdat
het bevolen wordt, heet hei. Onlang? nog werd
bepaald, dat de linkerhand niet ter hoogte van
den rechterschouder, doch ter hoogte van de
derde knoop moet worden gebracht.
Doch dergelijke plaagbevelen bevorderen niet
de blijmoedige plichtsbeiraohting en zijn boven
dien in lijnrechten strijd met de beprippen van
den modernen oorlog. Het gevechtsveld en de
vuurwapenen zijn thans gansch anders dan in
den tijd van Wallenstein's Imager. Thans moet
elk individu desnoodu zijn eigen generaal zijn
nu de meerdere soms een mijl van hem af ver
dekt ligt opgesteld. Nu moet elke meerdere zich
afvragen zal ik gehoorzaamd worden 7 Want
ieder meerdere heeft wel eens gehoord de zoo
genaamde grup, als er met losse patronen wordt
geoefend „aanleggen op kapitein A of luitenant
B". Schijnbaar is dit een giap, doch in werke
lijkheid het gevolg van den vrees- en dwang
tucht, van de treurige sleur van het exerceeren,
het moeten „klappen", een tuchtkweeking die
maakt, dat menige compagnie die zoo goed ge
sloten kan exerceeren het even treurig zal af
leggen als het Kngelsche leger tegen de onge
schoolde Boeren in Natal.
Al deze dingen werken de opleiding voor het
gevechtsveld tegen. Dat wordt reeds bewezen als
men den milicien enkele weken nadat hij inde
kazerne is gekomen, brengt op het terrein waar
hij reeds niet meer oogen en ooren gebruikt,
doch al is geworden de automaat, die wacht op
het bevel van zijn meerderen.
Hoe slaafs deze dingen Boms worden doorge
voerd, ie in dit garnizoen, te Amersfoort zelf,
gebleken.
Een oud-generaal maakte steeds op de minst
vriendelijke wijze aanmerkingen als de troep
niet precies volgens de grootte stond en de hakken
niet zoo op een lyn 6tonden, dat men er een
touwtie recht achter kon leggen. Ieder sidderde
voor hem, van den minsten gioeps-commundaut
tot den hoogsten bevelvoerende. Het geviel,
dat die generaal eens wilde nagaan de ontwik
keling op de Korpsscbool. Aan den luitenant,
met bet toezicht op het onderwas belaui, vroeg
hij hoe de leerlingen waren ingedeeld in klassen,
ol waren suamgevoegd zij die wat algebra kenden
en zij die komlen rekenen en de analphabelen.
Hoe hebt u ze ingedesld „Wel, volgens de
grootte, generaal" werd in allen ernst geantwoord.
Welk een aanwijzing ervoor hoe doordeeBemd
nog is het verleden in ons leger. Doch welke
ernstige gevolgen kan dit hebben als 't ernst
wordt en naar de grenzen wordt gegaan. A!
deze gekunstelheid is uit den booze en terecht
werd in bet jongste nummer van „Ons Belang"
gewezen op dergelijke „ouzinnigheden".
Op scnier elke bladzijde van het Reglement
op uen Inwendigen dienst komen tal van zaken
voor, die geen enkele reden van bestaan meer
hebben, evenveel erfstukken uit het leger van
vroegere tijden. Nog altijd vieren sleur en
traditie hoogtij en het spreekt dan ook vanzelf,
dat zij die den legerdienst kozen als vak voor
heel hun leven heel onwillig zijn ook maar iets
prijs te geven van wat de critiek noemt en
bewijst te ziju overbodig. De beroepsofficieren
en de boroepsminderen houden krampachtig
vast aan het schijn-wezen en truchten dit kramp
achtig in 't leven te houden. Zelfs elke veran-
d.ring in de kleeding bescnouwen zij als een
aanslag op hun bestaan.
Wat vond niet de instelling van het militie-
kader een reusachtigen tegenstand. De vrijwil
lige korporaal keek even laag neer op zijn collega
uit de militie als indertijd de vrijwillige soldaat
en de plaatsvervanger op een onnutten milicien,
maar thans; staan toch de miliciens ver
boven de vrijwillige soldaten; nu heeft men
zelfs reeds militie-officieren en zoo gaan wc vast
en zeker naar een stip in de verte, we weten
niet langs hoeveel slingerpaden nog, doch we
gaan naar een toekomstig volksleger.
Reeds is bet gelukt, den onzalingen parade
pas, een erfstukje van Frederik den Groote, weer
kwijt te raken; doch wat heeft die tal van
bladen van strafregisters en nog oneindig meer
onaangenaamheden op zyn geweten.
Waar nu do reactie zich doet voelen, spreekt
het vanzelf, dat men kunstmatig in het leven
tracht te houden wat buitenstaanden aanwijzen
als onnut en daarom dan ook doet men het
voorkomen alsof de oefentijd niet te verkorten
is en den grootsten tegenstand vindt men natuur
lijk bij de berodsn wapens, hoofdzakelijk bij de
cavalerie, nog altijd het wapen met de mooiste
uniform. De heele kwestie der voltallig making,
de aard van het geding in 't algemeen, de purade-
cultuur, is onlogisch voor ons handjevol huzaren
waarvan we toch niets andere kuunen verwachten
dan kond schapsdienst aan de grens we mogen
reeds blij zijn als zjj dien dienst behoorlijk ver
richten. Maar toch moest Minister Staal heengaan
toen hij had voorgesteld den oefentijd voor de
cavalerie terug te breugen van 24 tot ]8 maanden,
want het gold bier te breken met de traditiën
van het wapen, dat steeds zich als iets aparts
beschouwt en begreep dat er geen tijd meer zou
zijn voor onnutte kunstenmakerij. De daad van
Minister Staal moest wel schipbreuk lijden na
het oogenblik waarop hoofdofficieren der cavalerie
zich gingen verzetten en in hun verzet steun
vonden bij de conservatie elementen in de Eerste
Kamer.
In de Tweede Kamer staat men niet zóo ver
van het vols om niet te kunnen begrijpen, dat
er nog veel ta veel is in de kazerne dat is onnut
en verlummelen van tijd vandaar dan ook, dat
zelfs de meest conservatieve elementen in de
Tweede Kamer o I zoo blij waren, dat Minister
S'aal zijn hervormingsplan indiende. Doch „de
hooge vergadering", de Eerste Kamer, stond
buiten het volk en had niet de gedachte, dat
ondaden worden gewroken op de eigen partij.
Zóo gebeurde het, dat men ging spreken van
het vaderland in gevaar brengen er, zelfs werd
gereageerd op de Millitiewet en dat werd gezegd,
dat de voorslellen-Staal waren in strijd met de
Grondwet. Kortom het ontwerp werd niet goed
gekeurd door do Eerste Kamer.
Toen was er slechts éen weg open voor een
Regeering, die zich zelve respecteert; zy diende
haar ontsiag in, een maatregel die allen moeten
goedkeureu welke waardigheid als eisch stellen
in een Regeering. Toch is die maatregel afge
keurd meer nog, mr. Van Houten deed het in
een interpellatie voorkomen, dat het niet zoo
erg was en een ander lid van „deze hooge ver
gadering", de heer Van Nispen tot Zevenaar,
deed in zijn propaganda-boekje desgelijks.
Het voorstel-Staal was er een, dat het volk
begeerdedoor het te verwerpen, deed men on-
die.ist aan eigen partij.
De Regeering heeft echter getoond, krachtig
en doelbewust te volharden. Kon een Eerste
Kamer saamgesteld, die de kracht en zelfbewust
heid der Regeering wilde steunen, dan konden
daden gedaan opzichtens blijvend gedeelte, kies
rechthervorming, enzoovoort.
Helaas is Zuid-Holland niet omgegaan. Wat
de toekomst zal brengen, weet niemand, doch
er is alle hoop en vertrouwen, dat de Regeering
even ferm en doelbewust zal voortgaan als tot
dusver. Het doel moet dan ook ^jn, te doen
wat in onze macht is om in de Eerste Kamer
de vrijzinnige beginselen hoog te houden. Als
ieder zijn plicht doet bij de stembus, kan een
goede daad gedaan.
Nadat een kwartier was gepauseerd, Vroeg
luitenant G. Menken het woord voor debat.
Bpr. had niet do bedoeling, in te gaan op elk
punt door kapitein Thomson aangevoerd, doch
verzocht enkele vragen te mogen stellen.
8pr. aal dr. Kuyper niet verdedigen, doch daz«
is z. i. wel iowat bespottelijk voorgesteld- l)r.
Kuyper heeft niet beweerd, zooale de inleider
zeide, dat het Rumeesche leger geschikt is voor
ons land. Spr- heeft het artikel niet bij zicb,
doch bezit wel een goed geheugen en daarom
herinnert hij zich, dat de hoofdzaak van het
betoog van dr. Kuyper neerkomt op de vraag:
Kan, waar Rumeniö een veel talrijker en beter
bezoldigd leger op de been houdt dan Nederland
en dit met veel geringer kosten, men hier niet
een en ander verbeteren en hier liefst een volks
leger maken. De beschouwing van dr. Kuyper
eindigt met de vraag aan do Hooge Regeering
om een onderzoek naar mogelijke bezuinigingen
in ons leger.
Het RuraeenBche leger is dus door dr. Kuyper
niet gesteld ten voorbeeld voor ons leger, doch
gegeven alB illustratie van zijn vraag om een
onderzoek naar verbetering en te gelijk bespa
ring van kosten.
Het Rumeensche leger zou volgens inleider
dienen om het volk te onderdrukken en in toom
te houden spr. wil dit niet tegenspreken doch wel
wil hij tegenspreken inl. bewering, dat het on
geschikt zou zijn voor zijn oorlogstaak. Daarbij
dient zeker een vrnagteeken gesteld, vooral als
we van jnl. zelf hooren, dat de discipline zóo
streng is, dat een zoon zijn vader doodschiet.
Dit gebeurt trouwens wel meer es dan nog wel
uit vrije verkiezing.
Het Rumeensche leger hoeft zooveel analpha-
beten heeft inl. gezegd omdat er in heel hot Rijk
slechts 9000 onderwijzers zijn op 20 000 kroegen.
Ook hier te lande is het met de herbergen maar
treurigte Groningen bijv. is éen herberg op
elke 325 man, doch op elke 10000 man slechts
éen predikant
Spr. gelooft, dat de ten boste gegeven vei halen
over fraaie uniformen en opduiteud gelid weinig
ter zake doenspr. meent, dat inl. is komen
aandragen met veel kleinigheden en dat hij
weinig heeft gezegd, ook al gebruikte hij veel
woorden
Als officier heeft het spr. zeer gehinderd wat
inl. zeide van de garnizoenswachten. Inl. heeft
den lachtlust opgewekt, doch heeft de kapitein
Thomson steedB een kwartje of 24 uur permis
sie gegeven als een man op wacht zijn plicht
niet deed Trouwens geen enkel officier, althans
het overgroote meerendeel hunner, is nieizoo vlug
in het straffen als inl. wel deed voorkomen.
Inl. heeft meer den lachtlust opgewekt dan
een degelijke uiteenzetting gegeven. Inl. gaf wel
aan wat in het leger kan gemist wat zoowel
burgers en rechterzijde als het meerendeel van
officieren en kader ook erkennen doch ver
zuimde mee te deelen, hoe deze dingen te ver
anderen. Het Kamerlid Thomson kan dit be-
werktn door er den Minister van Oorlog over te
spreken en de reglementen zoo tedoen wijzigen,dat
er geen gesloten exercities meer worden gehou
den. De officieren kunnen daaraan nieis ver
anderen en hebben slechts te gehoorzamen, te
meer waar in die reglementen staat „De Konin
gin beveelt".
De heer Thomson: Dat staat er niet meer in.
De heer M e n k e n Dan is dat gelukkigik
ben eerst sedert kort iu activiteit hersteld. Spr.
vervolgt, dat hij staande houdt, dat, waar een
deskundige als de heer Thomson een zoo hooge
positie inneemt, deze ons kan verlossen van de
exercitie in gesloten orde.
Inl. heeft echter geen woord gekikt van de
quaestie der soldijen en daarin zit veel meer
het zwaartepunt dan in de positie der linker
hand, want door de slechte soldijen verlaten
velen, zoo officieren als onderofficieren, het leger
als zij maar een eenigazins beter bezoldigde
burgerbetrekking kunnen krijgen.
De Vrijzinnig democraten, de geestverwanten
van inl., hebben steeds den mond vol over be
zuinigen en van het verminderen van den druk
op het volk. Dat is goed, dat is best; doch zij
praten wat minder en benoemen een commissie
van bezuiniging, die alle onnoodige uitgaven af
schaft en de uniformen verandert en de drie
soorten lcleedingstukken afschaft.. Nog eens, het
militaire Kamerlid Thomson kan hiervoor zeer
veel doen.
Inl. heeft gezegd, dat het militie-kader zoo uit
de hoogie behandeld is, doch daar was reden
voor; spr. was zelf vrijwillig onderofficier en
moest 27, jaar wachten eer hij werd aangesteld
als sergeant, terwijl een milicien-sergeant dadelijk
effectief werd en f75 en een maand verlof met
behoud van soldij kreeg. Daardoor ook werd
iemand, die je zelf hadt opgeleid, je meerdere.
Maar 6ok heeft spr. gekend een zeer amicale
verhouding tusschen vrijwillig- en militie-kader.
Terecht heeft inl. gezegd, dat de toestanden
ook in het Nederlandsche leger zijn gebouwd op
de overleveringen, den sleur, de traditie; dooh
daarom juist zal het zoo hoogst moeilijk zijn,
opeens te breken met de factoren. Wel wordt
de oefentijd verminderd, maar toch behoudt men
de zelfde gesloten exercitie, die men moet on
derwijzen terwijl daarvoor geen tijd is. Eerst
moet de gausche opleiding veranderd en dan
pas kon de tijd verminderd, eerst Jan kan
gedacht aan de opleiding van den vecht-
soldaat.
De heer Thomson, repliccerend, dankte den
kameraad voor diens aandachtig luisteren en
humoristisch getint debat, doch zou de opmer
king van „te veel woorden gebruikt" willen
refuteerende geachte debater heeft zelfs veel
te veel woorden gebruikt. Als snr. zoo weinig
heeft gezegd, is 't zeker niet noodig geweeBt, op
dit weinige zoo heel breed in te gaan.
Deb. heeft gezegd, dat spr. een aaneenscha
keling van kleinigheden heeft gegeven. Dat is
zoozij samen echter vormen een zeer groot
geheel. Spr. noemde ze de symptomen die ons
herinneren hoe het leger is geworden uit het
grijs verleden en deze kleinigheden moeten ge
kend worden om de vervorming van ons leger
te kunnen nagaan.
Deb. moet wel een groot optimist zyn als hij
meent veranderingen te kunnen k ijgen wanneer
het volk niet meewerkt en dit zal niet mee
werken als bet den indruk behoudt dien het
tbans van het leger heeft.
Het woord van den Volksvertegenwoordiger
moge al eenigen klank hebben by do Kegeering;
doch wat vermag de eenling tegenover de
grootste helft der 99 De geachte debater heeft
een veel meer optimist denkbeeld van de leden
der rcchterzyde dan spr. die ze niet naar hun
woorden, doch uit hun daden heeft leeren kennen.
Spr. voerde juist daarom aan de quaestie over
het onnoozele Kamerwaehtje, ook omdat het
noodig is, dat het volk in al zijn geledingen
kennis make met alle deze putluttighedon.
Niet spr. heeft niet den lachlust opgewekt, ook
omdat hij zich herinnert het „le ridicule tuo"
uoiuir debater, een vakman, een man van talent
en groote zeggingskracht, een sieraad van ziju
partij, heeft getracht, de lachers op zyn hand
te krijgen. Dat is hem mislukt ornaat er onder
't gehoor zijn wier zoons zijn onderworpen aan
deze putluttigheden in de kazerne. Zelfs om liet
kwartje is niet gelachen.
Spr. moet verzet aanteekenen tegen de ver
dachtmaking, dat hij niet telkens als 't maar
oenigzius mogelijk was, zou zijn opgekomen voor
de belangen van het leger. Luitenant Menken
neme even kennis van de Handelingen der
Sinten-generaal.
Op de allereerste plaats werpt spr. van zich
de verdachtmaking, dat hij nimmer zou hebben
gewezen op de slechte positie der onderofficieren.
Juist deb. vrienden, de mannen van de rechter
zijde, kantten zich tegen spr. amendement om
althans de soldij der onderofficieren te verbeteren.
Dergelijke verdachtmakingen mogen op hun
plaats zijn iu een verkiezings-manifest, doch zijn
gevaarlijk in tegenwoordigheid van iemand, die
zijn mondje kan roeren.
Als men do organisatie |inkrimpt, kan men
ook de positie der beroepsofficieren en der
bcroepsonderofficieren verbeteren, heeft spr.
vroeger gezegd en spr. is er blij om, dat zijn
denkbeeld thans wordt gepropageerd door „Ons
Belang" met zijn 3000 leden.
Deb. heeft geklaagd over de duurte der drie
soorten uniform. Welnu hij bewerke afschaffing
daarvan bij zijn voormannen, de heeren Talina
c. 8.want alleen van do vrijzinnigen kan hy die
verandering niet verwachten, vooral uiet by de
huidige samenstelling der Eerste Kamer. Als
bewijs van dit laatste ga deb. na wat spr. zeide
omtrent het blijvend gedeelte en het antwoord
daarop van den heer Hooft in de Eerste Kamer.
Deb. heeft gezegd, dat do Vrijz. dem. it tue
tête willen bezuinigen. Als dit beeft gediend als
klem tegen spr. betoog, dan moet spr. daartegen
inbrengen, dat hy niet behoort tot de Vrijz. dem.,
doch tot de Unie liberalen.
De „geachte afgevaardigde'roerde ook aan de
quaestie van beroeps- en militie-kader; een
hoogst belangrijke quaestie. Men moge nl zeggen,
dat er geen strijd, geen wrijving tusschen ben
beslaat, het valt niet tegen te spreken, dat in
werkelijkheid er een zei - markant verschil be
slaat en wel op grond van vormingen opgrond
van de traditie, welke door het beroepskader
steeds moet worden voorgestaan. Spr. meent geen
al te onbevoegd beoordeelaar te zijn wuar hij
ervaring opdeed zoowel te Amersfoort als op
Atjeh en in Zuid-Afrika.
Het beroepskader, dat steeds nieuwen aanvoer
krijgt uil Kampen en Schoonhoven, moet hebben
een gevoel van onbevredigdheid tegenover hen,
die slechts weinig maanden behoeven te dienen.
Men zie daarvoor de adressen van „Ons Belang"
den Bond, die op militair-wetenschappelijk
gebied zich kan laten zien en zoo'n uitnemende
figuur maakt.
Deb. schijnt vooral zich geërgerd te heb
ben aan hetgeen spr. zeide omtrent dr.
Kuyper en het Rumeensche leger. Spr. wil
verklaren, dat hij dr. Kuyper hooglijk waar
deert wat diens zeldzame capaciteiten betreft;
hij is een groot deskundige, een journalist
van den eersten rang. W iar echter juist een
scherpzinnig man als dr. Kuyper iu zóo
korten tijd zóo goede kijk heeft gekregen op
het Rumeensche leger daar moest spr. wel
wyzen op diens waanvoorstellingen, waarin
dat leger werd gesteld als voorbeeld voor ons
volksleger.
Hot begrip «volksleger" zit hem niet in
weinig kosten of groot aantal, doch alloon
en uitsluitend in de waarheid, dat het begrip
van het leger moet 2ijn het begiip van het
volk, waarin dus beiden blijven, het volk het
leger en het leger het volk.
Het Rumeensche leger, dat drie jaren
achtereen in de kazerne blijft, is evenmin
een volksleger als het Duitsche. Wie dat
zegt, geeft waanvoorstellingen.
Vóór dr. Kuyper bestudeerde kapitein Van
der Hoog, destijds van den Generalcn staf,
het Rumeenscho leger en deze bracht uit,
dat liet zoo goedkoop is omdat de werkbazen
arbeiden zonder loon, omdat geen onder
broeken en sokken worden verstrekt, omdat
wordt ingekwartierd zonder vergoeding aan
de burgers.
Dat ten slotte spr. dr. Kuyper niet zou
waardeeren, bewees bij door zyn repliek te
besluiten met een citaat van dr. Kuvpers
geschrift over het Rumeensche leger, datee
rend van 1901.
Kapitein Kroeze ontzegde den heer
Menken het recht, te beweren, dut de Rogee-
ring soldijen niet wil verbeteren. De eerste daad
van Minister Van Rappard was bet nemen
van maatregelen, die tot soldij-verbetering
zullen leiden.
De heer Menken, gelegonheid krijgend
voor dupliek, dankte den inl. voor diens
waardeerendo woorden, doch moest protes
teeren togen diens zeggen, dat spr. zyn re
glementen er. voorschriften niet zou kennen;
alle kan hij ze evenmin kennen als kapitein
Thomson, daarvoor zyn de wijzigingen te
velemen zou wel moeten hebben een hoofd
als een ijzeren pot.
Maar meer nog moet spr. proteateeren
tegen de veidachimaking, dat de rechterzijde