volksleger, dat men lieeft een lichaam, dat weet te zijn geboren uit het volk en dat alles bevat wat tot de Nederlanasche natie behoort. En dit kan alleen als men de gelegenheid opent voor aanhoudend contact, als het leger steeds voeling blijft houden met het volk en dus het verblijf in de kazerne wordt beperkt tot het strikt en strikt noodige. Ook hier geeft de Geschiedenis ons een kost bare les. In den glorietijd der Romeineche Republiek vindt men het volksleger; elke burger was soldaat en iedere soldaat, burger. Maar by de verwording tot Romeinsch Keizerrijk verwordt het leger tot een bende van beroepssoldaten, nog later van gepreste gevangen en van slaven in dien tijd vindt men de zware contracteniu dien tijd vindt men het brandmerken der recruten. Men vindt het zelfde terug in het Fransche leger, waar de desertie moest bedwongen door de uniform, die al voyanter en met meer opschik werd gemaakt om menschen te trekken voor het beroep. Wie in het leger dient om zijn burgerplicnt le vervullen, kan zeer goed volstaan met een eenvoudig herkcnningsleeken, ovenals dit na de Fransche revolutie tijdens de coalitie- oorlogen het geval is geweest, toen het zelfde Fransche leger een hoogst eenvoudige uitrusting had, welke na de beveiliging der grenzen en in verband met de veroveringsplannen van den Keizer weer werd vervangen door een schitte rende uniform als kunstmiddel om soldaten te krijgen. Bekend is, dat Murat voor het veld tochtje in Pruisen alleen voor de hoedversiering 27 000 franc aan pluimen uitgafbekend is ook, dat Napoleon onnoodig kostbare bonten mantels, beerenmutsen en schabaks deed gebruiken en veldslagen deed leveren in groote tenue bekend is de tamboer-majoor die, met zijn berenmuts op 250 M. mat. Dit moge een glimlach wekken, doch in ons leger vinden we nog veel hiervan terug, allerlei zaken en eigenaardigheden die een eeuw geleden noodzakelijk waren, doch thans overbodig on in een volksleger zelfs niet mogelijk zijn. Nog staat in de „Inwendige dienst" dat de mindere met zachtheid en vaderlijkheid moet worden bejegend; alsof dit niet vanzelf spreekt. Begrippen als daar zijn militaire eer en zucht naar roem, siergewaden, enz, moesten een eeuw geleden nog bestaan om het leger voltallig te houden. Angstig was de controle welke men wel moest oefenen uit wantrouwen tegenover hen die waren aangeworven; de eene helft diende om do andere te bewaken; er waren wachten aan alle uitgangen eener stad en in 't midden der stad was een wacht, die patrouilles uitzond omdat de politie niets te zeggen bad over militairen, die toch schepselen van gansch andere makelij en van veel hoogere soort waren dan de burgers. Thans is er geen sprake tneer van desertie en nog zyn er de zelfde wachten; nog worden patrouilles uitgezonden, die het leven van menig onderofficier verbitteren. In de grootste burgerlijke ziekenhuizen kan men volstaan met éen portier; aan menig militair hospitaal wordt een wacht betrokken, waar kader en manschappen hun tijd verlummelen en staf afgeloopen. Dit is inderdaad de beteekenis der gar- nizoenswachten en hoe men thans nog Jaaraan vasthoudt, beeft bewezen het afschaffen van het onnoozele Kamerwacbjte, dat wachtdienst deed daur, waar niets te bewuken viel. Ecu tweede symptoom van angst voor desertie, welke het noouig maakte dat allen dicht bij elkaar marcheerden, geflankeerd door meer betrouwbaren en gevolgd door het opsluitend gelid, dat in den tijd van Frederik den Groote zelfs het recht had den man dood te schieten, die twee pas achterbleef, vinden we heden ten dage nóg terug. Nog wordt de troep omlijst, geëncadreerd; nóg is er een opsluitend gelid, zij 't dan ook zonder stok; nog worden maanden vermorst om le leeren excerceeren opdat alles met angstvallige nauwgezetheid geschiede, zoo dicht mogelijk aaneengesloten zoodat niet éen man kan wegloopen. Maanden gaun verloren om te onderwijzen het gelijkliinig beweeg en nog staan doarbij de menschen volgens de grootte opdat ii en alles slipt kunne oontroleeren. Zulke vrees- en d'wangtucht was vroeger noo dig opdat de man zich steeds herinnerde, dat hij de mindere is die ste ds heeft te gehoor zamen, aan welk bevei ook. Maar nog vinden we die vrees- en dwangtucht terug. Nog worden tal van zaken gevorderd, die zonder eenigeu zin zijn, maar toch in 't leven worden gehouden uit pure traditie. De pink behoort niet op de naad van den broek omdat dit ergens goecf voor is, maar omdat het bevolen wordt, heet hei. Onlang? nog werd bepaald, dat de linkerhand niet ter hoogte van den rechterschouder, doch ter hoogte van de derde knoop moet worden gebracht. Doch dergelijke plaagbevelen bevorderen niet de blijmoedige plichtsbeiraohting en zijn boven dien in lijnrechten strijd met de beprippen van den modernen oorlog. Het gevechtsveld en de vuurwapenen zijn thans gansch anders dan in den tijd van Wallenstein's Imager. Thans moet elk individu desnoodu zijn eigen generaal zijn nu de meerdere soms een mijl van hem af ver dekt ligt opgesteld. Nu moet elke meerdere zich afvragen zal ik gehoorzaamd worden 7 Want ieder meerdere heeft wel eens gehoord de zoo genaamde grup, als er met losse patronen wordt geoefend „aanleggen op kapitein A of luitenant B". Schijnbaar is dit een giap, doch in werke lijkheid het gevolg van den vrees- en dwang tucht, van de treurige sleur van het exerceeren, het moeten „klappen", een tuchtkweeking die maakt, dat menige compagnie die zoo goed ge sloten kan exerceeren het even treurig zal af leggen als het Kngelsche leger tegen de onge schoolde Boeren in Natal. Al deze dingen werken de opleiding voor het gevechtsveld tegen. Dat wordt reeds bewezen als men den milicien enkele weken nadat hij inde kazerne is gekomen, brengt op het terrein waar hij reeds niet meer oogen en ooren gebruikt, doch al is geworden de automaat, die wacht op het bevel van zijn meerderen. Hoe slaafs deze dingen Boms worden doorge voerd, ie in dit garnizoen, te Amersfoort zelf, gebleken. Een oud-generaal maakte steeds op de minst vriendelijke wijze aanmerkingen als de troep niet precies volgens de grootte stond en de hakken niet zoo op een lyn 6tonden, dat men er een touwtie recht achter kon leggen. Ieder sidderde voor hem, van den minsten gioeps-commundaut tot den hoogsten bevelvoerende. Het geviel, dat die generaal eens wilde nagaan de ontwik keling op de Korpsscbool. Aan den luitenant, met bet toezicht op het onderwas belaui, vroeg hij hoe de leerlingen waren ingedeeld in klassen, ol waren suamgevoegd zij die wat algebra kenden en zij die komlen rekenen en de analphabelen. Hoe hebt u ze ingedesld „Wel, volgens de grootte, generaal" werd in allen ernst geantwoord. Welk een aanwijzing ervoor hoe doordeeBemd nog is het verleden in ons leger. Doch welke ernstige gevolgen kan dit hebben als 't ernst wordt en naar de grenzen wordt gegaan. A! deze gekunstelheid is uit den booze en terecht werd in bet jongste nummer van „Ons Belang" gewezen op dergelijke „ouzinnigheden". Op scnier elke bladzijde van het Reglement op uen Inwendigen dienst komen tal van zaken voor, die geen enkele reden van bestaan meer hebben, evenveel erfstukken uit het leger van vroegere tijden. Nog altijd vieren sleur en traditie hoogtij en het spreekt dan ook vanzelf, dat zij die den legerdienst kozen als vak voor heel hun leven heel onwillig zijn ook maar iets prijs te geven van wat de critiek noemt en bewijst te ziju overbodig. De beroepsofficieren en de boroepsminderen houden krampachtig vast aan het schijn-wezen en truchten dit kramp achtig in 't leven te houden. Zelfs elke veran- d.ring in de kleeding bescnouwen zij als een aanslag op hun bestaan. Wat vond niet de instelling van het militie- kader een reusachtigen tegenstand. De vrijwil lige korporaal keek even laag neer op zijn collega uit de militie als indertijd de vrijwillige soldaat en de plaatsvervanger op een onnutten milicien, maar thans; staan toch de miliciens ver boven de vrijwillige soldaten; nu heeft men zelfs reeds militie-officieren en zoo gaan wc vast en zeker naar een stip in de verte, we weten niet langs hoeveel slingerpaden nog, doch we gaan naar een toekomstig volksleger. Reeds is bet gelukt, den onzalingen parade pas, een erfstukje van Frederik den Groote, weer kwijt te raken; doch wat heeft die tal van bladen van strafregisters en nog oneindig meer onaangenaamheden op zyn geweten. Waar nu do reactie zich doet voelen, spreekt het vanzelf, dat men kunstmatig in het leven tracht te houden wat buitenstaanden aanwijzen als onnut en daarom dan ook doet men het voorkomen alsof de oefentijd niet te verkorten is en den grootsten tegenstand vindt men natuur lijk bij de berodsn wapens, hoofdzakelijk bij de cavalerie, nog altijd het wapen met de mooiste uniform. De heele kwestie der voltallig making, de aard van het geding in 't algemeen, de purade- cultuur, is onlogisch voor ons handjevol huzaren waarvan we toch niets andere kuunen verwachten dan kond schapsdienst aan de grens we mogen reeds blij zijn als zjj dien dienst behoorlijk ver richten. Maar toch moest Minister Staal heengaan toen hij had voorgesteld den oefentijd voor de cavalerie terug te breugen van 24 tot ]8 maanden, want het gold bier te breken met de traditiën van het wapen, dat steeds zich als iets aparts beschouwt en begreep dat er geen tijd meer zou zijn voor onnutte kunstenmakerij. De daad van Minister Staal moest wel schipbreuk lijden na het oogenblik waarop hoofdofficieren der cavalerie zich gingen verzetten en in hun verzet steun vonden bij de conservatie elementen in de Eerste Kamer. In de Tweede Kamer staat men niet zóo ver van het vols om niet te kunnen begrijpen, dat er nog veel ta veel is in de kazerne dat is onnut en verlummelen van tijd vandaar dan ook, dat zelfs de meest conservatieve elementen in de Tweede Kamer o I zoo blij waren, dat Minister S'aal zijn hervormingsplan indiende. Doch „de hooge vergadering", de Eerste Kamer, stond buiten het volk en had niet de gedachte, dat ondaden worden gewroken op de eigen partij. Zóo gebeurde het, dat men ging spreken van het vaderland in gevaar brengen er, zelfs werd gereageerd op de Millitiewet en dat werd gezegd, dat de voorslellen-Staal waren in strijd met de Grondwet. Kortom het ontwerp werd niet goed gekeurd door do Eerste Kamer. Toen was er slechts éen weg open voor een Regeering, die zich zelve respecteert; zy diende haar ontsiag in, een maatregel die allen moeten goedkeureu welke waardigheid als eisch stellen in een Regeering. Toch is die maatregel afge keurd meer nog, mr. Van Houten deed het in een interpellatie voorkomen, dat het niet zoo erg was en een ander lid van „deze hooge ver gadering", de heer Van Nispen tot Zevenaar, deed in zijn propaganda-boekje desgelijks. Het voorstel-Staal was er een, dat het volk begeerdedoor het te verwerpen, deed men on- die.ist aan eigen partij. De Regeering heeft echter getoond, krachtig en doelbewust te volharden. Kon een Eerste Kamer saamgesteld, die de kracht en zelfbewust heid der Regeering wilde steunen, dan konden daden gedaan opzichtens blijvend gedeelte, kies rechthervorming, enzoovoort. Helaas is Zuid-Holland niet omgegaan. Wat de toekomst zal brengen, weet niemand, doch er is alle hoop en vertrouwen, dat de Regeering even ferm en doelbewust zal voortgaan als tot dusver. Het doel moet dan ook ^jn, te doen wat in onze macht is om in de Eerste Kamer de vrijzinnige beginselen hoog te houden. Als ieder zijn plicht doet bij de stembus, kan een goede daad gedaan. Nadat een kwartier was gepauseerd, Vroeg luitenant G. Menken het woord voor debat. Bpr. had niet do bedoeling, in te gaan op elk punt door kapitein Thomson aangevoerd, doch verzocht enkele vragen te mogen stellen. 8pr. aal dr. Kuyper niet verdedigen, doch daz« is z. i. wel iowat bespottelijk voorgesteld- l)r. Kuyper heeft niet beweerd, zooale de inleider zeide, dat het Rumeesche leger geschikt is voor ons land. Spr- heeft het artikel niet bij zicb, doch bezit wel een goed geheugen en daarom herinnert hij zich, dat de hoofdzaak van het betoog van dr. Kuyper neerkomt op de vraag: Kan, waar Rumeniö een veel talrijker en beter bezoldigd leger op de been houdt dan Nederland en dit met veel geringer kosten, men hier niet een en ander verbeteren en hier liefst een volks leger maken. De beschouwing van dr. Kuyper eindigt met de vraag aan do Hooge Regeering om een onderzoek naar mogelijke bezuinigingen in ons leger. Het RuraeenBche leger is dus door dr. Kuyper niet gesteld ten voorbeeld voor ons leger, doch gegeven alB illustratie van zijn vraag om een onderzoek naar verbetering en te gelijk bespa ring van kosten. Het Rumeensche leger zou volgens inleider dienen om het volk te onderdrukken en in toom te houden spr. wil dit niet tegenspreken doch wel wil hij tegenspreken inl. bewering, dat het on geschikt zou zijn voor zijn oorlogstaak. Daarbij dient zeker een vrnagteeken gesteld, vooral als we van jnl. zelf hooren, dat de discipline zóo streng is, dat een zoon zijn vader doodschiet. Dit gebeurt trouwens wel meer es dan nog wel uit vrije verkiezing. Het Rumeensche leger hoeft zooveel analpha- beten heeft inl. gezegd omdat er in heel hot Rijk slechts 9000 onderwijzers zijn op 20 000 kroegen. Ook hier te lande is het met de herbergen maar treurigte Groningen bijv. is éen herberg op elke 325 man, doch op elke 10000 man slechts éen predikant Spr. gelooft, dat de ten boste gegeven vei halen over fraaie uniformen en opduiteud gelid weinig ter zake doenspr. meent, dat inl. is komen aandragen met veel kleinigheden en dat hij weinig heeft gezegd, ook al gebruikte hij veel woorden Als officier heeft het spr. zeer gehinderd wat inl. zeide van de garnizoenswachten. Inl. heeft den lachtlust opgewekt, doch heeft de kapitein Thomson steedB een kwartje of 24 uur permis sie gegeven als een man op wacht zijn plicht niet deed Trouwens geen enkel officier, althans het overgroote meerendeel hunner, is nieizoo vlug in het straffen als inl. wel deed voorkomen. Inl. heeft meer den lachtlust opgewekt dan een degelijke uiteenzetting gegeven. Inl. gaf wel aan wat in het leger kan gemist wat zoowel burgers en rechterzijde als het meerendeel van officieren en kader ook erkennen doch ver zuimde mee te deelen, hoe deze dingen te ver anderen. Het Kamerlid Thomson kan dit be- werktn door er den Minister van Oorlog over te spreken en de reglementen zoo tedoen wijzigen,dat er geen gesloten exercities meer worden gehou den. De officieren kunnen daaraan nieis ver anderen en hebben slechts te gehoorzamen, te meer waar in die reglementen staat „De Konin gin beveelt". De heer Thomson: Dat staat er niet meer in. De heer M e n k e n Dan is dat gelukkigik ben eerst sedert kort iu activiteit hersteld. Spr. vervolgt, dat hij staande houdt, dat, waar een deskundige als de heer Thomson een zoo hooge positie inneemt, deze ons kan verlossen van de exercitie in gesloten orde. Inl. heeft echter geen woord gekikt van de quaestie der soldijen en daarin zit veel meer het zwaartepunt dan in de positie der linker hand, want door de slechte soldijen verlaten velen, zoo officieren als onderofficieren, het leger als zij maar een eenigazins beter bezoldigde burgerbetrekking kunnen krijgen. De Vrijzinnig democraten, de geestverwanten van inl., hebben steeds den mond vol over be zuinigen en van het verminderen van den druk op het volk. Dat is goed, dat is best; doch zij praten wat minder en benoemen een commissie van bezuiniging, die alle onnoodige uitgaven af schaft en de uniformen verandert en de drie soorten lcleedingstukken afschaft.. Nog eens, het militaire Kamerlid Thomson kan hiervoor zeer veel doen. Inl. heeft gezegd, dat het militie-kader zoo uit de hoogie behandeld is, doch daar was reden voor; spr. was zelf vrijwillig onderofficier en moest 27, jaar wachten eer hij werd aangesteld als sergeant, terwijl een milicien-sergeant dadelijk effectief werd en f75 en een maand verlof met behoud van soldij kreeg. Daardoor ook werd iemand, die je zelf hadt opgeleid, je meerdere. Maar 6ok heeft spr. gekend een zeer amicale verhouding tusschen vrijwillig- en militie-kader. Terecht heeft inl. gezegd, dat de toestanden ook in het Nederlandsche leger zijn gebouwd op de overleveringen, den sleur, de traditie; dooh daarom juist zal het zoo hoogst moeilijk zijn, opeens te breken met de factoren. Wel wordt de oefentijd verminderd, maar toch behoudt men de zelfde gesloten exercitie, die men moet on derwijzen terwijl daarvoor geen tijd is. Eerst moet de gausche opleiding veranderd en dan pas kon de tijd verminderd, eerst Jan kan gedacht aan de opleiding van den vecht- soldaat. De heer Thomson, repliccerend, dankte den kameraad voor diens aandachtig luisteren en humoristisch getint debat, doch zou de opmer king van „te veel woorden gebruikt" willen refuteerende geachte debater heeft zelfs veel te veel woorden gebruikt. Als snr. zoo weinig heeft gezegd, is 't zeker niet noodig geweeBt, op dit weinige zoo heel breed in te gaan. Deb. heeft gezegd, dat spr. een aaneenscha keling van kleinigheden heeft gegeven. Dat is zoozij samen echter vormen een zeer groot geheel. Spr. noemde ze de symptomen die ons herinneren hoe het leger is geworden uit het grijs verleden en deze kleinigheden moeten ge kend worden om de vervorming van ons leger te kunnen nagaan. Deb. moet wel een groot optimist zyn als hij meent veranderingen te kunnen k ijgen wanneer het volk niet meewerkt en dit zal niet mee werken als bet den indruk behoudt dien het tbans van het leger heeft. Het woord van den Volksvertegenwoordiger moge al eenigen klank hebben by do Kegeering; doch wat vermag de eenling tegenover de grootste helft der 99 De geachte debater heeft een veel meer optimist denkbeeld van de leden der rcchterzyde dan spr. die ze niet naar hun woorden, doch uit hun daden heeft leeren kennen. Spr. voerde juist daarom aan de quaestie over het onnoozele Kamerwaehtje, ook omdat het noodig is, dat het volk in al zijn geledingen kennis make met alle deze putluttighedon. Niet spr. heeft niet den lachlust opgewekt, ook omdat hij zich herinnert het „le ridicule tuo" uoiuir debater, een vakman, een man van talent en groote zeggingskracht, een sieraad van ziju partij, heeft getracht, de lachers op zyn hand te krijgen. Dat is hem mislukt ornaat er onder 't gehoor zijn wier zoons zijn onderworpen aan deze putluttigheden in de kazerne. Zelfs om liet kwartje is niet gelachen. Spr. moet verzet aanteekenen tegen de ver dachtmaking, dat hij niet telkens als 't maar oenigzius mogelijk was, zou zijn opgekomen voor de belangen van het leger. Luitenant Menken neme even kennis van de Handelingen der Sinten-generaal. Op de allereerste plaats werpt spr. van zich de verdachtmaking, dat hij nimmer zou hebben gewezen op de slechte positie der onderofficieren. Juist deb. vrienden, de mannen van de rechter zijde, kantten zich tegen spr. amendement om althans de soldij der onderofficieren te verbeteren. Dergelijke verdachtmakingen mogen op hun plaats zijn iu een verkiezings-manifest, doch zijn gevaarlijk in tegenwoordigheid van iemand, die zijn mondje kan roeren. Als men do organisatie |inkrimpt, kan men ook de positie der beroepsofficieren en der bcroepsonderofficieren verbeteren, heeft spr. vroeger gezegd en spr. is er blij om, dat zijn denkbeeld thans wordt gepropageerd door „Ons Belang" met zijn 3000 leden. Deb. heeft geklaagd over de duurte der drie soorten uniform. Welnu hij bewerke afschaffing daarvan bij zijn voormannen, de heeren Talina c. 8.want alleen van do vrijzinnigen kan hy die verandering niet verwachten, vooral uiet by de huidige samenstelling der Eerste Kamer. Als bewijs van dit laatste ga deb. na wat spr. zeide omtrent het blijvend gedeelte en het antwoord daarop van den heer Hooft in de Eerste Kamer. Deb. heeft gezegd, dat do Vrijz. dem. it tue tête willen bezuinigen. Als dit beeft gediend als klem tegen spr. betoog, dan moet spr. daartegen inbrengen, dat hy niet behoort tot de Vrijz. dem., doch tot de Unie liberalen. De „geachte afgevaardigde'roerde ook aan de quaestie van beroeps- en militie-kader; een hoogst belangrijke quaestie. Men moge nl zeggen, dat er geen strijd, geen wrijving tusschen ben beslaat, het valt niet tegen te spreken, dat in werkelijkheid er een zei - markant verschil be slaat en wel op grond van vormingen opgrond van de traditie, welke door het beroepskader steeds moet worden voorgestaan. Spr. meent geen al te onbevoegd beoordeelaar te zijn wuar hij ervaring opdeed zoowel te Amersfoort als op Atjeh en in Zuid-Afrika. Het beroepskader, dat steeds nieuwen aanvoer krijgt uil Kampen en Schoonhoven, moet hebben een gevoel van onbevredigdheid tegenover hen, die slechts weinig maanden behoeven te dienen. Men zie daarvoor de adressen van „Ons Belang" den Bond, die op militair-wetenschappelijk gebied zich kan laten zien en zoo'n uitnemende figuur maakt. Deb. schijnt vooral zich geërgerd te heb ben aan hetgeen spr. zeide omtrent dr. Kuyper en het Rumeensche leger. Spr. wil verklaren, dat hij dr. Kuyper hooglijk waar deert wat diens zeldzame capaciteiten betreft; hij is een groot deskundige, een journalist van den eersten rang. W iar echter juist een scherpzinnig man als dr. Kuyper iu zóo korten tijd zóo goede kijk heeft gekregen op het Rumeensche leger daar moest spr. wel wyzen op diens waanvoorstellingen, waarin dat leger werd gesteld als voorbeeld voor ons volksleger. Hot begrip «volksleger" zit hem niet in weinig kosten of groot aantal, doch alloon en uitsluitend in de waarheid, dat het begrip van het leger moet 2ijn het begiip van het volk, waarin dus beiden blijven, het volk het leger en het leger het volk. Het Rumeensche leger, dat drie jaren achtereen in de kazerne blijft, is evenmin een volksleger als het Duitsche. Wie dat zegt, geeft waanvoorstellingen. Vóór dr. Kuyper bestudeerde kapitein Van der Hoog, destijds van den Generalcn staf, het Rumeenscho leger en deze bracht uit, dat liet zoo goedkoop is omdat de werkbazen arbeiden zonder loon, omdat geen onder broeken en sokken worden verstrekt, omdat wordt ingekwartierd zonder vergoeding aan de burgers. Dat ten slotte spr. dr. Kuyper niet zou waardeeren, bewees bij door zyn repliek te besluiten met een citaat van dr. Kuvpers geschrift over het Rumeensche leger, datee rend van 1901. Kapitein Kroeze ontzegde den heer Menken het recht, te beweren, dut de Rogee- ring soldijen niet wil verbeteren. De eerste daad van Minister Van Rappard was bet nemen van maatregelen, die tot soldij-verbetering zullen leiden. De heer Menken, gelegonheid krijgend voor dupliek, dankte den inl. voor diens waardeerendo woorden, doch moest protes teeren togen diens zeggen, dat spr. zyn re glementen er. voorschriften niet zou kennen; alle kan hij ze evenmin kennen als kapitein Thomson, daarvoor zyn de wijzigingen te velemen zou wel moeten hebben een hoofd als een ijzeren pot. Maar meer nog moet spr. proteateeren tegen de veidachimaking, dat de rechterzijde

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1907 | | pagina 2