Dinsdag 10 Augustus 1909. No. 7698. 58e Jaargang. OP REIS. UITGAVE FIRMA A H VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag- Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden ƒ1. franco per post f 4.15. Advertentiën 1—6 regels 60 cent: elke regel meer 10cent. Bij regel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings- advertentiën Der regel 15 cent. Reclames 15 regels 1.25 elke regel meer 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU KORTEGRACHT9 Telephoon 19. Aan onze abonné's die tijdelijk elder." binnen- dan wel buitenlands, vertoeven wordt op aanvrage en met duidelijke opgave van adres, de courant eiken ver schijndag tegen vergoeding van het porto toegezonden. Ook niet-geabonueerden kunnen op de zelfde wijze de geregelde toezending van de „Araersfoortsche Courant" tjjdens hun uitstedigheid zich verzekeren. KENNISGEVINGEN. NATIONALE MILITIE. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT. Gezien het besluit van den Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht, van den 20 Juli 1909, No. 3518/2414, 4e afdeeling (Provin ciaalblad no. 53) Gelet op de arit. 25, 26, 50 en 51 der Militie- wet 1901 en op art. 24 van het Koninklijk be sluit d.d. 2 December 1901 (Staatsblad No. 230), laatstelijk aangevuld en gewijzigd bij de Wet van 5 December 1908 vStbl. no. 347). Doen te weten, dat de loting der vóór den len Juli van dit iaar voor de Militie ingeschre venen, behoorende tot de lichting van 1910, in het Gymnastieklokaal van de openbare Lagere school 2e soort, aan de Hellestraat alhier gele gen, zal geschieden op Maandag 16 Augustus 1909, aan te vangen des voormiddags tien uren voor de ingeschrevenen wier geslachtsnaam be gint met de letters A tot en met F en op Dinsdag 17 Augustus 1909, des voormiddags te 10 uur, voor de ingeschrevenen wier geslachts naam begint met de letters G tot en met Z. En voorts, dat op Maandag 23 en Dinsdag 24 Augustus aanstaande, telkens van 's voor middags 10 tot 12 uur en van 1 tot 3 uur des namiddags, door of vanwege de lotelingen (ge steund door twee getuigen) bij den Burgemees ter ten Raadhuize aanvraag kan geschieden voor de getuigschriften, vermeld in de le en 2e zin snede van art. 51 der wet, luidende als volgt „Om vrijstelling wegens eigen militairen dienst of dien van broeders te verkrijgen, moet men o vet leggen een paspoort of ander bewijs van ontslag of een uittreksel uit het stamboek of een bewijs van werkelijken dienst". „Ter bekoming van vrijstelling wegens broe- derdienst moet men bovendien overleggen een getuigschrift van den Burgemeester, waaruit bet getal zoueu tot het gezin behoorende blijkt". En art. 42 eerste lid van aangehaald Konink lijk besluit: „Het bewijsstuk, vermeld in de eerste zin snede van art. 51 der wet, kan, zoo het niet reeds ingevolge ait. 39, 3e lid van dit besluit onder den Burgemeester berust, ten minste tier dagen vóór den dag waarop de zitting van den Militieraad werd geopend, worden ingeleverd bij den Burgemeester der Gemeeute, in welke de loteling, die vrijstelling verlangt wegens eigen militairen dienst of wegens broederdïenst, voor de militie is ingeschreven.'' „Eindelijk, dat het opgeven der reden van vrijstelling, het inleveren van de benoodigde bewijsstUKken en het doen opmaken van het bij de wet gevorderde getuigschrift niet vol doende is om sich de vrijstelling te verzekeren, waarop de lotelingen meeuen aanspraak te kunneu maken, maar dat hun belang medebrengt om bovendien de vrijstelling te vragen in de zitting van den Militieraad of op den tijd daarvoor overeenkomstig art. 46 van boven genoemd Koninklijk besluit bepaald. Amersfoort, 10 Augustus 1909. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester. WUIJTIERS. De Secretaris, J. K. H. de BEAUFORT, loco-Secr. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT brengt ter kennis van Augustinus Johannes Carolus Miitelweyer- milicien-verlofganger der liehting van 1906, behoorende lot het regiment Genietroepen, dat het hem verleend verlof wordt ingetrokken, met last om, voorzien van zijnen verlofpas en al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door hem bij ziin vertrek met groot-verlof medege nomen, rechtstreeks naar zijn korps, in garni zoen te Utreeht, zich te begeven en aldaar op Woensdag, den laten September aanstaande uiter lijk tien uur des voormiddags aan te komen. Amersfoort, 10 Augustus 1909. De Burgemeester voornoemd, WUIJTIERS. „Niemand is groot „voorzyn kamerdienaar" vult ieder aan stonds in, want ofschoon de meeslen onzer het zonder zulk een hulp moeten stellen, wij kennen de bedoeling van het spreek woord zeer goed, al te goed. „Dubbel, ja tienvoudig groot is hij te noemen, die ook zelfs van zijn kamerdienaar ach ting en eerbied heeft weten af te dwingen", zegt Jacob van Lennep in de voorrede der levensbeschrijving van zyn grootvader, en wij ondervinden dagelijks dat voor wie ons van zeer dichtbij ken nen ons beeld verliest eu niet wint. Het is een van de ontgoochelingen, welke historisch onderzoek ons aandraagt, dat beroemde mannen en vrouwen by scherp toezien zoo vaak inboeten van dien glans van licht, waarin wy hen daarvoor zagen. Wij zeggen tot onszei ven, dat dit zeer natuurlijk is en wy wel niet mochten verwachten, dat onze held vrij zou ge bleven zijn van de fouten onzer aardsche bedeeling het is toch altyd een te leurstelling als de verhevene van zijn voetstuk valt. Het is niet zijn schuld, dat wij hem er opzetten, het is onze eigen onberedeneerdheid; maar „bero worship" zit in onze natuur, wij willen gaarne in bewondering tot iemand op zien en voelen het als een berooving, wanneer wij het niet meer kunnen. Wie dan, ook bij het nuchterst onderzoek, groot blyven,groot van karakter en edel van geest, wie dan, met hun dwalingen en gebreken, nochtans onze warmste vereering waardig blijven (en er zijn er zoo) bewijzen nog lang na hun dood het nageslacht een onvolprezen weldaad, die soort waarvan de volksmond gewaagt, als zij kinderen gelukkig prijst, die „brave ouders in 't graf hebben''. Niemand is grootvoor zyn dok ter. 0, gevierde zanger, die uw hoorders verrukt door uw lied; gij man van weten schap, tot wien uw leerlingen opzien met blijdschap en dank voor het licht, dat gij hun doet opgaan; gij redenaar, die volle zalen boeit, bezielt en meesleept; gij bekende mannen en vrouwen en wij allen, die, in hoe beperkten kring dan ook, onze kleinere, onze heel kleine tri- omfjes vieren wat blyft er over van uw grootheid, wat zelts van onze gewoon heid voor het oog onze3 geneesheeren Hij bezoekt ons eu woont ons bij in on ze vernederendste oogenblikken al wat er klein en lal en zeltzuchtig in ons is, maakt zich los, door geen zelfbedwang meer gebonden, en komt naar voren en vertoont zich zonder bedeksel tot onze beschaming. Daar zitten wij met onze benauwdheden en kwalen eu zyn zeer beangst (wel mogen wij het zijn, want „al wat iemand heeft, zal hy geven voor zijn leven"), maar de man, die u den pols voelt, ziet te gelijk wat wy wezen lijk zijn, nu wy geenerlei vermomming dragen en ook niet, althans een klein weinigje, omhoog getild worden door den arbeid, de geestesinspanning, die het le ven van ons vraagt. Meest maken wij een poovere figuur, als wy allerlei sie raad hebben afgelegd, waarmede wy ge meenlijk getooid gaan, waarmede wij omgaan voor der wereld aangezicht en het is slechts te hopen, dat onze medicus ook een menschenkenner zy en gedenke, dat allen hun schatten, ook hun enkele weinige goudstukken, dragen in aarden vaten. Niet groot ook, kleiner nog is een meusch voor zyn gezin. Wie onder éen dak wonen, kennen elkander zóo van haver tot gort en wie dagelijks om éen tafel aanschuiven, weten zoo elke scha keering van karakter. Welke man, wat hij daarbuiten ook zijn moge. wat hij misschien verdienstelijks doe, wat hulde hij misschien oogste, is groot voor de vrouw, met wie hij lange jaren heeft samengeleefd en die hem heeft gezien in zijn opgewondenheid, in zijn prikkel baarheid, in zijn hang Daar eerbetoon En welke vrouw op haar beurt Misschien maakt zij opgang in haar kring, bevallig, geestig, beminnelijkis groot voor den man, die haar kent in dat „huiselijk negligé" waaraan, volgens De Génestet, de Christen het best gekend wordt, maar dat meteen toch zoo onbarmhartig ver tonnen kan wat iemands kleine fouten zijn. Huiselijke gemeenzaamheid en fa miliare omgang zyn kostelijkmaar echtgenooten, ouders en kinderen, broe ders en zusters betalen geen onaanzien- lijken prijs voor deze geneugtenzij zien elkander in hebbelijkheden en gewoonten, in aanwendsels en gevoeligheden, die niet aanstonds slecht behoeven te zijn, maar toch zoo kleintjes en zoo alledaagsch kunnen wezen. Vooralniemand is grootvoor zichzelven. Zelfs aan het oog der naaste en intiemste omgeving ontsnapt menig maal nog het wezenlijkemaar wie zichzelven eerlijk en oprecht aanziet, weet wel, dat er geen oorzaak tot roemen is. Ongetwijfeld beteekent een mensch soms meer dan de wereld hem schat (gelyk hy ook op zedelijk gebied soms beter is dan zijn omgeving oordeelt) en het ge beurt, dat hij, bij veroordeeling of gering schatting, rustig zyn weg kan gaan en in zich zeiven mag blijven gelooven; maar het is even waar, dat zelfonderzoek hem dikwijls een beschamende rekening voorhoudt. Wij bezitten allen zekere som van vermogensonze kennis, ons verstand hebben hun grenzenwij kunnen niet verder gaan dan een bepaald aantal Kilometers en voor onszelven weten wy gemeenlijk zeer goed, wanneer wij die grenzen hebben bereikt. Nu kunnen wij niet verder iets beters, iets hoo- gers kunnen wij uit eigen kracht niet voortbrengen ons begrip, onze scherp zinnigheid brengen ons niet over deze of die lijn ons geplaveid voetpad loopt nu dood in het mulle zand. Ande ren reiken verder, loopen sneller en vas ter weldra zijn zij ons voorbijgesneld. Maar de buitenwereld bespeurt dat niet aanstonds, soms eerst laat. Men kan een poos lang teren op oude glorie zich voortbewegen in de zelfde richting, als een wagen door een stoot langs de rails voortgestuwdsommigen verstaan de kunst, door vertoon van kracht innerlij ke zwakheid te raaskeeren (en een ake lig vertoon is het)maar niemand, van wie zóo klein zijn, of het wordt bem- zelven openbaarhier is geen overschat ting mogelyk. Het is merkwaardig, hoe in zulke oogenblikkeu van zelfontmoeting wij onszelven aanzien en doorgronden, van hoofd tot voeten opnemen en op een haar weten wat wy waard zyn, alsof wy buiten onszelven getreden en onze eigen waardemeter geworden zyn. Toch geeft het spreekwoord maar gedeeltelijke waarheid. Want daar het eind-oordeel geveld wordt door eigen rechter, voor het geheimzinnig tribunaal van eigen innerlijk leven, zal zijn streng heid afhangen van de zelfgestelde eischen. Hier dan is velerlei weegschaal, van de grofste zelfgenoegzaamheid tot de ang stigste, ja ziekelijke kleinachting. Ge meenlijk echter zal het ons geen kwaad doen zoo wij onszelven zien in het kleine, dat ons eigen is. Er is ongetwijfeld iets treurigs in, dat hetgeen anderen misschien groot in ons zien toch wezenlyk zóo klein kan zynmaar wij moeten toch wen- scheb, dat ook te dezen opzichte de waarheid openbaar worde. Voor onze gemoedsrust en ons geestelijk evenwicht is het verreweg beter en voor de waarde van hetgeen wij in ons leven zeggen en doen, is een strenge maatstaf verre te verkiezen boven een spoedige tevreden heid. Mocht iemand dan ten slotte toch zeker zyn, dat zijn kamerdienaar zich in hem vergist, dat hij 's mans glimlachje noch knipoogje verdient hij trooste zich met de spreuk der oude Wysheid, die een vroolyke tegenhanger is van het jonge spreekwoord: Beter gering geacht en in het bezit van een slaaf, dan zich voornaam aanstellen en gebrek te heb ben". Aldus L. K. in het „Nieuws van den Radium als geneesmiddel. Een vriendelijke hand schrijft ons Ten huize van apotheker T. C. V. ter Maat hield Zaterdagavond dr. F. L. Kohlrausch, uit Charlottenburg, een voordracht over de toepas sing van radium-preparaten in de geneeskunst, welk« boeiende en zeer goed te volgen voor dracht, nog toegelicht door eenige welgelukte proeven, werd bijgewoond door niet minder dan zeven artsen en door dr. Corver, leeraar in Natuurkunde aan Gymnasium en Hoogere Bur gerschool. Vooral zij, die indertijd de tweede reeks emi nente proeven van dr. Daehne bijwoonden en dus wat meer dan uit de litteratuur vernamen van het nog vrij nieuwe element radinm, heb ben volop genoten van het helder betoog en de interessante experimenten van dr. Kohlrausch, die zijn aadiiorium bijna drie uren wist te boeien. Aan deze plaats kan slechts een zeer vluchtig overzicht worden gegeven van het meegedeelde: toch mag het er wellicht toe leiden, dat ook in breeder kring wat meer aandacht wordt ge wijd aan het onderwerp. Voortbouwende op Lenard'9 onderzoekingen der kathode-stralen en Röntgen'» opzienbarende ontdekkingen der X-stralen vond Becquerei in 1896, dat Uran-zouten soortgelijke stralen ver mochten uit te zenden. Deze merkwaardige stra len hadden de eigenschap, de luchtdeeltjes te ioni- seeron (d.w.z. lucht, een zeer slechte geleider, electrisch geleidend te maken) maar 6ok metalen te doordringen, in te werken op de fotografische plaat, en eindelijk dierlijk weefsel, vooral ziek weefsel, te vernietigen. De heer en mevrouw Curie, te Parijs, vonden de zelfde eigenschappen bij een thoriumverbinding. Het gelukte nu aan de Curie's na onver moeide onderzoekingen uit het uran-pecherts (Pech-blende) een nif uw lichaam af te scheiden, met een stralingsvermogen, dat millioenen malen grooter is dan dat van uranium en thorium. Dit nieuwe lichaam was het element, dat zij den naam radium gegeven hebben. Het scheen alle wetenschappelijke axioma's en theorieën om te werpen, daar het een onuitputtelijke bron van energie scheen te zijn, zonder dat men een ver lies van materie kon constateeren. Door de uitstekende onderzoekingen van Rutherford, Soddy en auderen en de door hen

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1909 | | pagina 1