Zaterdag 28
Januari 1911.
No. 7925.
60e Jaargang.
FIRMA A. H. VAN CLEEFF
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fl.
franco per post f 4.15. Advertentiën 16 regels 60 centelke regel meer 40 cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 45 cent. Reclames 45 regels f 4.25, elke regel meer f 0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gobracbt en kosten
evenals afzonderlijke nummers 40 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de Jneasseerko^ten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT 9
Postbus f
Telefoon 49,
KENNI8GEVINGEN.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT,
gezien artikel 41 der Gemeentewet,
brengt ter kennis van de iugezeteneD, dat de Raad
dezer Gemeente zal vergaderen op Dinsdag den 31
JaDuari aanstaande, des namiddags te half twee ure.
Amerefoort, 26 Januari 1911.
De Burgemeester voornoemd,
WUIJTIERS.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT
Brengt ter kennis van de ingezetenen dezer
Gemeente, dat het door den Directeur van 's
Rijks directe belastingen, enz. te Utrecht execu-
toor verklaard kohier van de
Grondbelasting
over het dienstjaar 1911 aan den Ontvan
ger van 's Rijks directe belastingen alhier is
ter hand gesteld, aan wien ieder verplicht is,
zijnen aanslag op den bij de wet bepaalden voet
te voldoen.
Gedaan en op de daarvoor gebruikelijke plaatsen
aangeplakt te Amersfoort den 27 Januari 1911.
De Burgemeester voornoemd,
WUIJTIERS.
Nationale fonten.
In een, behalve door twee dames-leden der
Commissie van toezicht op het Lager onderwijs
hier ter stede, uitsluitend door onderwijzeressen
en onderwijzers bezochte buitengewone verga
dering der afdeeling Amersfoort en omstreken
van het Ned. Onderwijzers Genootschap sprak
dr. J. ,H. Gunning Wzn., privaat-docent in de
ptedagogiek aan de Gemeentelijke universiteit
van Amsterdam en districts-schoolopziener al
daar, over Nationaliteit en opvoeding.
De heer A. VeeD, hoofd der school aan de
Puntenburgerlaan, opende bij -afwezigheid door
ongesteldheid van den Voorzitter, den heer
Spelberg, om kwart na achten de vrij goed maar
èn om den spreker èn het onderwerp toch lang
□iet talrijk genoeg bezochte vergadering, com
plimenteerde den arrondissements-echoolopziener,
den heer J. Stamperius, en spruk den wensch
uit, dat de rede stof zou geven tot overdenking
en daardoor de studie der predagogische weten
schap zou worden bevorderd.
Dr. Gunning begon met te zeggen, dat hy
wenschte na te gaan de roeping der school ten
opzichte van boven genoemd onderwerp en ver
volgde ongeveer:
Ik behoor lot hen, die meenen, dat het pri
maire opvoeding8-instituut niet is de school,
doch het gezin. Ik heb dat wel eens heel scherp
gezegd en ben daardoor er te onrechte van
beschuldigd, dat ik in de school zag iets ale
een opvoedinga-fabriek. De school acht ik van
uitermate groot gewicht voor de opvoeding,
doch voor een andere soort opvoeding dan het
gezin geeft.
Als we opvoeding in engeren zin beschouwen
als karaktervorming, heeft ieder recht op opvoe
ding, opdat hij worde een goed, een zedelijk
mensch, die zijn plaats kan vervullen in de
maatschappij. Voor dit laastste moet hij opge
leid. De opvoeding in het gezin is dus daar om
der wille van den jeugdigen menschdie in de
school is er om der wille van de maatschappij,
en dus is het wel duidelijk, dat het gezin meer
eerstbedoelde tot taak beeft en de school meer
de opleiding, dus de opvoeding tot een zedelijk
en die tot een bruikbaar mensch.
Het heeft geennut, de grenzen uit te wisschen
af en toe moeten ze zelfs wat aaDgedikt.
Het gezin individualiseertdat is, het tracht
alle gaven van het kind tot ontwikkeling te
brengen om der wille van het kindde school-
opvoeding is minder individualiseerend. Of,
neendit ia toch 6ok niet juist. De school in
dividualiseert anders dan het gezin. Het gezin
tracht alle gaven in het individu tot de grootst
mogelijke ontwikkeling te brengen om zijn9
zelfs wil; de school duet dit om de maatschappij.
De onderwijzer heeft dus tegenover eiken
leerling verplichtingen en niet minder tegenover
de maatschappij, waaiop ze zijn georiënteerd.
De maatschappij is een bepaald gegevene,
geen abstractum, doch een historisch geworden
ding. Een groote fout was het van Rousseau,
van de maatscbappy te spreken als van een
abstractum, baar te willen fatsoeueeren naar zyn
ntopieën.
Wy hebben het kind op te voeden voor de
e i g e a moderne maatschappij niet voor een
Japansche of een West-Europeesche, doch voor
een maatschappij, georiënteerd na-r onze natie.
Men zou deze vergelijking kunnen opschrijven.
gezin natie natie gezin.
De opvoeding moet zijn nationaal en het is
de speciale taak der school, aan de opvoeding
te geven dat nationale karakter.
Wat ik bedoel met „nationaal" zal ik uiteen
zetten.
De eerste reden is onmiddellijk duidelijk voor
ieder onderwijzer. Hij weet uit de psedugogiek,
het beroemde examen-vak, dat karakterkennis
noodig is. Doch zóo geformuleerd, is dit weer
de iudividueele opvatting. De klasse echter is
een verzameling van individuen. En toch moet
de onderwijzer karakterstudie maken. Doch dat
is geen kleinigheiddat gaat niet in een vloek
en een zucht en amper is hij dan ook begonnen
of de zes jaren zijn om. Daarop kunnen we dus
niet wachten en Blaagt een enkele er al in, dan
heeft hij er allicht meer last van dan profijt,
want zijn klassikaal onderwijs zal er onmogelijk
door worden. We moeten dus alvast beginnen
met een globale, voorloopige karakterkennis.
We kennen de kindertjes niet; alleen weten
we, dat het Nederlanderijes zijn en dit reeds is
al niet zoo weinig, want zij moeten derhalve
opgevoed als specifieke Nederlanders.
Het enkele gezin kan, om veleriei redenen,
het nationaal karakter heel weinig vertoonen;
menig gezin heeft ook een uitheemsch karakter,
bijvoorbeeld omdat vader en moeder of een van
beiden vreemdeling zijn, tot een ander ras be-
hoorenhierdoor treilen we soms kinderen aan
met zelfs lamelijk geprononceerde on-hollandsche
karaktertrekken.
Het gezin bekommert er zich dan ook niet
om of de karaktertrekken van het kind al dan
niet Holland6ch zijn. Wel weegt dit voor de
groep, de massa, wier tint meer ineenvloeit.
Hieruit z:et ge terstond duidelijk, dat er een
groot misverstand zou wezen van mijn bedoeling
als ge den eisch „de opvoeding moet nationaal
zijn" zoudt opvatten als de opvoeding moet
vooral opvoeden tot Nederlander. Dit ligt ook
niet in mijn prremisse; we moeten de kinderen
niet opvoeden tot, doch als Nederlander.
Ik zeg dit ook om gerust tc stellen, wie
vreezen, als zou ik prediken een chauvinistische
opvoeding. Ik verklaar me daar vierkant tegen,
evenals tegen lessen in nationaliteitsgevoel zoo
als het Fransche kind die krijgt, evenmin als
ik een voorstander ben van de opvoeding der
Staat8-school in Duitscnland, welke geheel in
den geest der Regeering opvoedt. Gelukkig wil
len en zullen die dingen er bij ons nooit in.
Het onderwerp der rede heeft dus niets uit te
slaan met de berucht gemaakte quaestie der
absolute neutraliteit.
De eerste reden, dat de opvoeding nationaal
moet zijn, ligt hierin, dat we te doen hebben
met nationaal gekleurde individuën. De tweede
is, dat een plant slechts recht gedijt in eigen
bodem. Kunstmatige teelt bestaat wel, doch
blijft toch altijd onnatuurlijk. Ook van zuiver
individualistisch standpunt beschouwd, moet
aangeheven de eischnationale opvoediDg. En
zulks opdat het plantje gedije in eigen bodem
en te zijner tijd gezonde vruchten geve.
Als iedere vergelijking, gaat ook deze mank.
Te allen tijde zijn er vele Nederlanders met
den vinger aan te wijzen, die in het buitenland
gioote talenten ontwikkelen. Intus^chen zijn ze
meestal naar hut buitenland gegaan n&dai hun
eigenlijke schoolopvoeding hier te lande was
voltooid.
Deze dingen beteekenen ontzaglijk veel voor
de school.
Opvoeden is niet het handelen naar een stel
maatregelen, het toepassen van een reeks re
cepten opvoeden is omgang van den mensch
met een mensch, van den ouderen met een
jongeren, van een rijperen met een onrijpen. De
opvoedende kracht ligt niet, zooal3 de Herber-
tiaansche school leeranrt, in den inhoud van
het onderwijs, doch in de wyze waarop het
wordt gegeven.
De school is een geweldig groote macht. Dag
aan dag, week nan wsok, maand aan maand,
jaar aan jaar, ten minste zes jaren laug, heeft
de ooderwyzer de kindereo onder zijn beademing.
lx wil buiten beschouwing laten, dat de tyd
amper toelaat, het leerplan af te werkendoch
er is toch altijd nog tyd te over om allerlei
levensmanieren zeer te versterken, dan wel erg
te verzwakken.
NaaHt een kolossale macht heelt de school
dus ook een kolossale verplichting.
Wordt dit in Nederland wel algemeen erkend
algemeen gevoeld, algemeen toegepast
In de laatste kwart eeuw is de belangstelling
in de pedagogie in ons laüd stellig niet dalende,
vooral niet bij de onderwijzers; d .oh komt in
éen handboek voor de vraag: de verantwoorde-
liikhcid der school voor de vorming der natie
als natie?
Ik heb een hoogen dunk vnn de onderwij
zers, groot respect voor hun toewijding aan hun
vaak ondankbare taak, en voor hetgeen zij
oveFhebbeu voor het kind. Individueel gevoelen
zij "zich verplicht, het zoo veel mogelijk te
leeren. Doch van een levendig besef, dat zij
aan de natie verantwoording verschuldigd zijn
voor hetgeen zij van de natie makeD, heb ik
tot nog toe slechts heel weinig gemerkt. Ik
meen niet, dat deze vraag ben in de ziel heeft
gegrepen. Geen enkele paragraaf in de Neder-
landsche leerboeken is er aan gewijd.
Toch gaat het er om, of een nationale kracht
zal behouden blijven, zal worden vermeerderd,
dan wel verloren zal gaan of althans zal ver
slappen. Geen kleinigheid dus voorwaar en toch
Btoort dit noch de nachtrust, noch-de gemoeds
rust des onderwijzers.
Doel der voordracht is, deze dingen den onder
wijzers aan 't hart te liggen en hun te zeggen
denkt wat meer aan de hoogst gewichtige vraag
hoe kan ik de volkskracht versterken En ge
behoeft daarbij niet te denken aan deze vraag:
hoe zal ik de individueele kracht versterken?
Weer wijst bier dea weg de individueele op
voeding. Deze tracht de gaven van het kind te
ontwikkelen tot zedelijk mensch, de goede kie
men te versterken, de kwade te bestrijden, zoo
mogelijk te dooden.
Indien de schoolop voeding een nationaal karak
ter moet dragen, beteekent dit dus, dat zij er
op uit moet wezen, de volksdeugden te versterken
en de ondeugden te bestrijden.
Een geliefde stelling is, dal de nationale opvoe
ding zich niet behoeft onledig te houden met
de aankweeking van nationale deugden, omdat
dit overbodig is.
De plooibaarheid van het individueel karakter
duB het nationaal karakter en vooral is dit goed
in verband met het luttel aantal uren, dat het 1
kind de school bezoekt.
Als men bet Nederlandsche publiek wil voor
houden, dat iets moet veranderen ik zeg niet
niet deugt dan kom ter aanstonds nationaal
verzet, in dezen vorm: wij willen onze dierbare
deugden niet kwijt rakenwij willen geen
buitenlanders worden. En dan komt strijk en
zetwij willen geen Pruisen worden. De. drie
baren op Bismarck's hoofd hebben daar nooit
aar gedacht; eerder aan het inlijven der Polen.
Dan, er is steeds aanstonds verzet. En toch
loopen de deugden der Nederlanders en ze
zyn vele nooit gevaar. Ze zijn er uiterst
stevig in geheid. Trouwens ik wil met u be
spreken de ondeugden.
Iets anders is, dat voor onze natie vooral
gelden les défauts de sa qnalité, en hierover
kunnen we wel spreken.
Het nationaal karakter verandert in den loop
der eeuwen, al blijft er ook veel stabiel. En dit
moet moed geven, de zwakke zyden aan te vat
ten, want tevens blijkt, dat er iets te veranderen
valt, vooral ten opzich'.e van die qualiteiteD,
die vroeger meer schitterden dan thans, en die
dus zijn ingedut.
Ik wil dan u wijzen op nationale deugden,
latente deugden, en ondeugden.
We willen du practisch nagaan hetgeen de
school doet en hetgeen zjj zou moeten doen.
Een ontwijfelbare volksdeugd is de vrijheids
zin,, welke uit gansch onze Geschiedenis spreekt.
Ik hoor al zeggen, dat men ten deze vaak des
Guten zu viel krijgt. Juist, dat is nu een der
défauts de qualité. Toch meen ik, dat men er
nooit genoeg, nooit te veel van kan krijgen. Ik
ben fier op mijn Nederlanderschap.
Een tweede deugd is de taaiheid. Deze behoort
niet tot ons onderwerp.
Een derde is de goedhartigheid, welke zich
op 't schoonst uit jegens kindereneen byzon-
der mooie trek in ons volkskarakter, zelfe als
slaat ze wel eens door, bijvoorbeeld als een
moeder haar bengel van een jongeD, die haar
een heelen dag lang heeft gesard, eens recht
zet en hem de ooren eens wascht.
Om niet te spreken van de triomf der goed
hartigheid, waarmee Pieraon de examens dood
verfde.
Doch al te vaak uit zij zicb in zekere Beverig
heid en dit een zeer bedenkelijke zijde. Men
durft zelfs een kind niet ronduit een gegronde
aanmerking te maken, en dit lijdt tot een ge
vaarlijk tekort aan waarheidsliefde. Indien ik
een nieuwen klerk krijg, kan ik hem in zes
weken geheel tiaar mijn hand zetten als hij
Blechta kan en wil verdragen, dat ik aanmer
kingen maak op zijn wijze van werken.
En doet de school ik zie door een gekleurde
bril dit 6ok? Neen, daar vinden we een
verderfelijk ontzien en schadelijk vleien van het
kind. Als het een verkeerd antwoord geeft,
zeggen we: heel goed, maar je bedoelt.... Dit
is ten nadeele van de algemeen menschelijke
zelfgenoegzaamheid en kweekt stelselmatig een
ras van menschen, die steeds met fiuweelen
handschoenen moeten aangepakt, een massa
prikkelbaren en miskenden. Het kind moet
aangemoedigd, doch niet hemelhoog verheven
prulwerk mag men niet geed noemen. Eu
bovenal moet het kind reeds jong leeren het
onderscheid tusschen gegronde aanmerking en
miskenning. Goedhartigheid mag niet ontaarden
in Beverigheid en verkeerde sentimentaliteit.
Vereenigingen als „Pax humanitato" en «Dieren
bescherming", hoe goed overigens ook. zijn voor
ons nationaal karakier niet bevorderlijk. Goed
hartigheid gaat niet verloreD als een jongen
eens gaat visscben. We hebben juist noodig
jongens van Jan de Wit; we moetea niet alleen
zingen van „stoere knapen", doch moeten ook
zorgen, dat ze er komen.
Een andere volksdeugd is bedaardheid, een
zusje van n 'chterheid.
De Hollander laat zich niet zoo gauw opwin
den, loopt niet zoo gauw mee met allerlei wind
van leering.
V/e hebben intusschen zeer veel goeds hieraan
te danken, want nuchterheid en geestdrift slui
ten elkaar niet nit; waarachtige geestdrift is
nuchter. De Hollander verwart geestdrift met
opgewondenheid en acht voor geestdrift een be
hoorlijk excuus noodig, bijvoorbeeld de geboorte
eener troon-opvolgater. Ik dank God op de
bloote knieën, dat we 260 zijn saamgeklonken
met het Oranjehuis, dat we af en toe dit excuus
toepassen. Een mooi excuus tevens.
Vroeger vond men eeD ander excuus in alco
hol gelukkig is dit in de laatste jaren oneindig
minder geworden.
Doch opgewondenheid is uit den booze en
brengt een geweldig gevaar om door te Blaan,
hetgeen in onze geschiedenis meermalen bleek
ik denk aan den tulpenhandel, aan de gebeur
tenissen van 1795, enz.
Ea onze nuchterheid zal geen gevaar loopen
al loopen we eens wat meer warm we mogen
wel eens warm loopen, óok in tegenwoordigheid
van kinderen, want het altijd neerkouden van
het sentiment houdt het levenspeil te laag bij
den grond en brengt tot een betreurenswaard
gebrek aan elevatie.
Daarom juist is het zoo te betreuren, dat in
onze schoolboeken zooveel nuchterheid wordt
aangetroffen. Immers de geest leert niet spele
varen, en het kind wordt daardoor te veel ge
dwongen om by brood alleen te leven.
Ik wensch niet de Fransche opgewondenheid,
geen opgeblazen ommelettedoch er ligt heel
was tuBschen deze uitersten.
Men compromitteert zich niet als men zyn
innerlijke warmte ook eens naar buiten doet
spreken.
Een andere nationale deugd is bedachtzaam
heid. Denk aan onze spreekwijzen over éen
nachts ys, over bedenken, over beslapen zelfs.
Die deugd behoeft waarlijk niet aangewakkerd.
Het moderne leven vraagt Daar slagvaardigheid,
redzaamheid, aandurven en verlangt niet naar
verzekering, herverzekering en nög eens herver
zekering. Men kan uitzeilen zonder volledige
takelagedie komt wel onderweg in orde-
Toen Gordon naar Nubië moest vertrekken,
antwoordde hy op de vraag wanneer hy kon
vertrekken«vanavond reeds"tijdens de lange
reis had hij lyd te over om zijn plannen te
overdenken. In onze scholen worden znlke
figuren nog niet gekweekt, want daar is het
nationaal evangeliebezint eer gij begint Al
dat bedenken, is hoogst bedenkelijk. Het juiate