Dinsdag 7 Februari 1911. No. 7929. J 60e Jaargang. FIRMA A. H VAN CLEEFF AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi. franco per post f 1.15. Advertentiën. 16 regels 60 cent; elke regel meer 10cent. Bij regel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosleloos. Legale, officieële- en onteigenings- advertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gobracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT9 Postbus 9. Telefoon 19. KENNISGEVING. De GEZONDHEIDS-COMMISSIE voor de Gemeente AMERSFOORT brengt ter kennis van belanghebbenden, dat zij hare Openbare vergadering, bedoeld bij art. 27 der Gezondheidswet, zal houden op Donder dag 9 Februari 1911, des avonds half negen, in het Raadhuis. Amersfoort, 6 Februari 1911. De Gezondheids-Commissie voornoemd, De Voorzitter, H. W. SCHREUDER. De Secretaris, Des TOMBE. Het Gotthard-verdrag, of de politiek van de ijzeren vnist. Al een jaar lang is Zwitserland in onrnst, en nog laat zich niet voorzien, wanneer het einde komen, en wat het brengen zal. Eigenlijk lieten de eerste voorteekenen van dezen moeilijken strijd zich al voelen in het jaar 1905. Toen zond de Zwitsersche regeering aan de bevriende let op het woord „be vriende" regeeringer van Duitsehland en Italië een missive, waarin dezen beide Staten verzocht werd, met Zwitserland van gedachten te wjlleu wisselen over de wijze, waarop het vraagstuk der naasting van den Gottbard-spoor- weg zóu kunnen geregeld worden. Duitsehland zond geen antwoord en Italië bleef zwijgen. De Zwitsersche gezanten antichambreerden vlijtig te Berlijn en te Rome. Ondanks herhaald verzoek bleef Bern echter zonder antwoord. De Zwitsers noemden dit destijds „bluf', waar schijnlijk omdat dat andere, hardere woord hun niet over de lippen wilde. Zeldzaam feit in de politieke verhoudingen tusachen „bevriende" Staten weer lieten zij Zwitserland in deze zeer gewichtige aangelegen heid vier jaren op eenig antwoord wachten. En toen eindelijk het antwoord kwam, deed het denken aan de vriendschappelijke onder handelingen tusschen een Russischen groot grondbezitter en zijn pachtboeren op St. Maar ten. Want de Duitsche en de Italiaansche ge volmachtigden kwamen te Bern, maar men had het te Berlijn of te Rome niet noodig geoor deeld, de Zwitsersche onderhandelaars ook maar een enkel uur vóór de opening der conferentie inzage te geven van de voorwaarden, die de drie contructeerende Staten tot grondslag der onderhandelingen dienen zonden. Zoo onderhandelen de groote Staten met de kleine I Dat was het eerste ongeluk in dit moeilijk vraagstuk. Het tweede zou niet minder erg blijken. De Zwitsersche onderhandelaars beheerschten nl. hun eigen positie niet. Zij waren mannen van een anderen stempel: waar en trouw op handslag, zonder argwaan en van nature be scheiden, eerder offervaardig dan gierig, recht en slecht als bun bergen allerminst moderne diplomaten of hommes d'affaire. Zij waren quan- titatief en qualitatief de minderen, en zoo ging voor hen de zaak verloren. In die dagen werd besloten, de onderhande lingen streng geheim te houdem Het vërdrag zelf zou eerst bekend worden door de gedach- tenwisselingen in de parlementen te Berlijn, Rome of Bern. Toch drong er genoeg naar bui ten door om bij bet Zwiteercche volk de moo ning te wekkeu, dat het spel verloren was. En de bladen, die de regeering door dik en dun plegen te volgen, hielden steeds k&lmeerende middelen bij de hand. Eindelijk kwam in den Duitschen Rijksdag, verleden jaar, de eerste openbare lezing van het verdrag. En als een electrische vonk vloog de mare door het kleine land. De verliezen wareu nög grooter dan men gevreesd had, de offers nóg zwaarder dan iemand had durven verwachten. Niet alleen de strydlnBtige voormannen der jongere politieke garde, ook de bezadigde leiders der oudere jaargangen verzetten zich tegen een dergelijk verdrag. Uit de dagbladen van elke richting lichtten eiken nieuwen dag nieuwe gezichtspunten en even zoovele nieuwe bezwaren tegen de vastgestelde bepalingen. Geen stad en geen do.p van eenige beteekenis, of er werd een protest-Vergadering belegd, saamgeroepen door mannen van elke politieke richting, in dit be langrijke vraagstuk éen en onverdeeld. In de dagbladen zware en felle polemiekenin brochu res uitvoerige beschouwingenin tijdschriften gedocumenteerde studiën van deskundigen, 't Ging dag aan dag, week aan week, maanden achtereen. Toen kwam de groote actiehet volk was ingelicht, de kwestie rijp. Er werd een nationaal comité gevormd tegen het gehate Gotthard-ver- drag, en de circulatie der gevreesde protest-binden begon. Enkele dagen brachten tienduizenden handteekeningen. Toen achtte de Bondsraad het noodig, stelling te nemen tegen den wassenden vloea der onte vredenen. En hij besloot dit zoowel te doen in corpore als man voor man. Uit de regeerings- bureau's verscheen weldra de officieele boodschap, waarin het verdrags-ontwerp verdedigd werd zoo goed en zoo kwaad als het ging. Ook gingen de Ministers persoonlijk tot hun kiezers. Doch toen zij uit de onware, weeke atmosfeer van hun ministerieele kabinetten kwamen in de klare, krachtige beweging der volksvergaderingen toen .liet deze en gene van hen een bekentenis vallen, die toch wel anders klonk dan de offici eele boodschap. In de kringen van het Bonds- paleis slechts de onmanlijke vraag: als wij dit niet aannemen, wat znl men ons dan nog bie den In de gelederen des volks de krachtige uit spraak dit verdrag willen wij niet, en wat de dag van morgen brengt, zullen wij rustig afwach ten. Intusschen groeide met den dag de ontstem ming. En toen de eerste schuchterheid van verzet tegen de hoogBte uitvoerende macht in den lande overwonnen was; toen klaar en diep in het bewustzijn des volks was ingedrongen het begrip, dat een stuk van zijn rechten en zijn vrijheid verloren ging toen keerde zich de ontstem ming niet meer alleen tegen het brutale Duitseh land en zijn zwaarddragers in Italië, maar zij wendde zich ook tegen de schuldigen in eigen land. Wat ik op de volksvergaderingen der laatste weken herhaalde malen hoorde, dat heb ik nog niet eenmaal in de meer dan tien jaren, die ik in Zwitserland heb doorgebracht, beleefd. Op bijeenkomsten niet van anarchisten of soci alisten, maar van bezadigde mannen der bur gerlijke partijen keurt men zonder eenig be dwang de houding van het hoogste regeerings- college af. Men spreekt van gebrek aan moed en van politieke onbeholpenheid. Men stelt on verholen den Bondsraad van 1869 tegenover en boven de huidige regeerders. Vooral de commissie van onderzoek heeft het zwaar te verantwoorden. En wanneer een der leden de last te zwaar wordt, en aan de bladen schrijft: „Als het volk alles wist, wat wij we ten men zou niet zoo hard over ons oordeelen" dan leidt de oppositie daaruit af, dat de buitenlandsche onderhandelaars met nog erger dingen gedreigd hebben, die opzettelijk geheim gehouden worden. En de spanning, wordt daar door nog heviger, dan zij vroeger was. Nu heeft het toeval bovendien gewild, dat deze pijnlijke toestand vooreerst onbedaard voortduren zou. Van Zwitsersche zijde werd nl. reeds vroeger besloten, dat men de behandeling van het ontwerp zou uitstellen, totdat de Ka mers te Berlijn en te Rome beslist zouden heb ben. En wijl in Italië de meeningen over het verdrag zeer verdeeld zijn,, kwam het te Rome tijdens de herfstzitting niet meer tot een af doening der kwestie. Zoo heeft dns in Zwitser land voor- en tegenstander nog maanden lang tijd om met het gesproken en geschreven woora den strijd voort te zetten. Dat het intusschen tot een betere verhouding komen zal, is uitgesloten. De door Duitsehland en Italië gestelde voorwaarden worden gebaseerd op een artikel in het oude Gotlhard-verdrag van 1869, z6o gebrekkig geformuleerd, dat een onderhandelaar met ijzeren bandschoenen er alles kan uithalen, wat hem past. Eu deze interpretatie is het ook, die het Zwitsersche volk helaas verdeelt in twee partijen. Doch merkwaardig is, dat bij deze splitsing elke po litieke kleur verdwijnt. Daar is slechts éen leuze vöor of tegen het Gotthard-verdrag. Ik wil trachten, zoo beknopt als mogelijk uiteen te zetten, wat eigenlijk de kern der kwestie ia. Do lezer heeft dan tevens gelegenheid, zicb een oordeel te vormen over het eenerzijda brutale, anderzijds hooghartige optreden der Dnitsch-Ituliaansche regeeringer. tegenover den kleinen Zwitserschen Staat. De Gotthard-spoorweg is aangelegd en tot enkele jaren geleden geëxploiteerd door een particuliere onderneming, gesteund met de sub sidies van vele millioenen, daarvoor beschikbaar gesteld door de Duitsche, Italiaansche en Zwit sersche regeeringen. In ruil voor deze subsidies verplichtte de Gotthard-spoorwegmaatschappij €Ceté*£é6e&<f -tf f*. zich tegenover de drie genoemden Staten tot velerlei. De voornaamste verplichtingen waren de volgende. Het verkeer tusschen Duitsehland en Italië over den Gotthard moest voor personen en goederen zoo gemakkelijk, regelmatig, snel en goedkoop zijn ingericht als van een eersterangs- spoorwegmaatschappij mocht verwacht worden. Stegen de winsten der aandeelen boven' de zeven percent, dan moest vijftig percent vun dit sur plus aan de belanghebbende Staten uitgekeerd worden. Overschreed de winst acht percent, dan moesten naar verhouding de tarieven verlaagd worden. Eindelijk werd in he} verdrag o. a. de vol gende bepaling (art. 15) opgenomen, waaraan men in 1869 zeker geen buitengewone beteekenis heeft gehecht, en die dan ook eerst aan het slot der artikelen geplaatst werd doch die nu be schouwd wordt als de meest-betwisle bepalin.' in de gebeele Gotthard-beweging. Vertaald luidt zij als volgt: „Wanneer later een samensmelting mocht plaats vinden tusschen Zwitsersche spoorweg maatschappijen en de Gotthard-spoorwegmaat- schappij, gaan de verplichtingen dezer laatste, voorzooverre die het bedrijf betrefien, op de nieuwe onderneming over". Deze bepaling wordt nu door de beide andere contracteerende partijen tegenover Zwitserland geïnterpreteerd op een wijze, die elke latere spoorwegpolitiek van meet af dreigt te ver lammen, en die het kleine land bezwaart met een servituut „auf olie Ewigkeit" (zoo heet het woordelijk in het verdrag I!!) dat even ver nederend is voor het sterk ontwikkelde onaf- hankelijkheidsgevoel des volks, als schadelijk voor het zich immer breeder ontwikkelende spoorwegbedrijf des lands. Doch daarover straks meer. Geheel in de lijn zijner binnenlandsche poli tiek (die ook in Duitsehland en Italië aan de orde van den dag is) naastte de Zwitsersche Staat langs wettigen weg in 1909 den Gotthard- spoorweg. En daarmede begon de eindelooze strijd, tegen de aandeelhouders eerst, en daarna tegen de beide Staten, die de overeenkomst mede onderteekend hebben, De kwestie der aandeelhouders moge als zui ver geldelijke aangelegenheid hier onbesproken blijven. Daarentegen is het verschil met de Duitsche en de Italiaansche regeeringen van het hoogste belang. Het verschil is op zichzelf zeer interessant, doch nog interessanter, en leerzaam zeker, is de wijze waarop de beide machtige Staten met het kleine land over het verschil onderhandelen. Reeds in 1904 verzocht Zwitserland aan de Duitsche en de Italiaansche regeering om van gedachten te willen wisselen over het plegen van onderling overleg in deze aangelegenheid, „üutzendmal", zeide Minister Forrer dezer dagen, „hat die Schweiz rechargiert und um Antwort gebeten". Jarenlang bleef men te Bern zonder antwoord, totdat op 11 Februari 1909, dus vlak vóór het tijdstip der naasting, uit Berlijn en uit Rome gelijktijdig de verklaring kwam „dat Zwitserland niet het recht heeft, zonder vooraf gaande toestemming van Duitsehland en Italië den Gotthard-spoorweg te naasten, en dat de beide Staten hun toestemming afhankelijk moeeten stellen van bepaalde voorwaarden, die zg aan den overgang wenschen te verbinden". Als bewijs van de rechtmatigheid hnnner eischen legden de beid# regeeringen een rapport over, uitgebracht door Von Martitz, den beroemden professor in het volkenrecht. En als dreigement liet men officiens te Bern informeeren of Zwit serland voornemens was om de door Duitseh land en Italië vroeger verstrekte subsidies (85 millioen franc) terug te betalen. De Zwitsersche regeering, die het sterke refe rendum van 1903 in den rug had, liet zich geen dag VBn haar voornemen terughouden en nam op 1 Mei langs den voorgeschreven wettelijken weg de lijn van den Gotthard in het net der Zwitsersche Staatsspoorwegen op. Aon de beide protesteerende regeeringen werd geantwoord, dat de aangevoerde rechten dezerzijds Diet werden erkend, en tegenover het rapport van professor Von Martitz stelde de Zwitsersche regeering «en rapport van den niet minder beroemde profes sor Meili. Intusschen was met deze wieaeling van nota's een onderhandeling voorbereid, en het slot was, dat nog in de herfBt van het zelfde jaar te Bern een Gotthard-conferentie werd gehouden. Het resultaat der onderhandelingen was nog ergerzóo erg, dat zelfs professor Hilty, de be kende rechtsgeleerde en raadsman der Bondsre- geering, daarvan schreef: „Dit Gotthard-verdrag is voor Zwitserland iets dergelijks, als de inter nationale Suez-conveotie voor Egypte, nl. een soort van collectief protectoraat, wat overigens in onzen tijd tegenover de kleine Staten tame lijk wel in de lucht hangt". De Zwitsersche onderhandelaars hadden zich voorgenomen, het volgende standpunt in te nemen. Het recht tot naasÜDg laat zich niet betwisten; het is een daad van autonomie, die zeker erkend dient te worden door twee Staten, die op hun eigen gebied de naasting gedurende de laatste jaren herhaalde malen in practijk gebracht hebben. Bovendien is het recht tot Daasting reeds gereserveerd in de verschillende kantonale besluiten, die door de aanvrage om concessie in 1869 zijn nitgelokt. Een recht tot terugvordering der gestorte subsidies bestast niel, wijl deze gegeven zijn tl fonds perdu (wat ook later in den Duitschen Rijkedag is herkend). Het recht eindelijk op een blijvend aandeel in de overwinst van 7pCt. wilde men afkoopen door een onmiddellijk ingaande verlaging der tarie ven voor de berg-trajecten. Wanneer het hier niet aan ruimte ontbrak, zou het gemakkelijk zijn, de juistheid van dit standpunt uit de commentaren op het oude verdrug en uit de practijk van het Gotthard- spoorwegbedrijf te bewijzen. En de vertegen woordigers der Duitsche, zoowel als der Itali aansche regeering hadden rechtens een zóo zwakke positie, dat men zelfs in den Duitschen Rijksdag nauwelijks zijn vreugde heeft kunnen bedwingen over de groote voordeelen, welke de onderhandelaars zich hebben weten te verzekeren. En toch, niettegenstaande hun goed recht, verloren de Zwitsersche onderhandelaars met den dag meer terrein. Ten slotte eindigde de conferentie met een volslagen nederlaag en een verliaB, dat niet te overzien is als het nog niet door een moedig en beslist optreden des volks kan afgewend worden. Welk een buitengewone ofiers de Duitsche en de Italiaansche onderhandelaars aan Zwitserland hebben afgedwongen, blijkt eerst duidelijk bij een nadere vergelijking der verschillende be palingen en vooral bij het afwegen der gevolgen. In het verdrag van 1869 stond o. a. de bepaling, dat, zoodra de bedrijfswinst der Gotthard-spoor wegmaatschappij zeven procent zou overschrijden, de helft van dit surplus moest worden uitgekeerd aan de beschermende Staten. Een dergelijke uitkeering daarvoor zorgden de particuliere beheerders der Gotthard Babn-Geaellschaft heeft echter slechts éen enkele maal plaats ge had. Voor de toekomst, onder het Staatsbeheer met de verlaagde tarieven, zou zulk een over winst stellig uilgesloten zijn. Toch wenschte de Zwitsersche regeering deze bepaling niet in het nieuwe verdrag over te nemen. Zij had voor een particuliere onderneming niets hinderlijks, strookte echter niet met het onafhankelijke karakter van den Staat. De Zwit sersche regearing bood daarom, in ruil voor dit denkbeeldig wistaandeel, een aanmerkelijke ver laging der tarieven aan. En zij deed dit op de volgende onbekrompen manier. De hoogste uitkeering, door de beschermende Staten als winstaandeel genoten, bedraagt 33 000 franc of gekapitaliseerd 975 000 franc. De daar voor in ruil aangeboden tariefverlaeing zou per jaar over het tijdperk 19101920 bedragen hebben 975 000 franc of gekapitaliseerd 25 millioen franc. Voor het tijdperk 1920—x zou

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1911 | | pagina 1