Dinsdag 1
Augustus 1911.
No. 7985.
60e Jaargang.
OP REIS
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen firma A. H. van Cleeff".
HOOFDREDACTEUR
J. FHEDERIKS,
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f\.
franco per post f 1.15. Advertentiën. 16 regels GO cent; elke regel meer 10 cent. Bij regel-
abonoeraent reductie, waarvan tarief op aanvraag kosleloos. Legale, aflicieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kostenevenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseer kosten in rekening gebracht.
ZORTSGRACST 9.
Postbus 9.
Telt loon 19
Aan onze abonné's die tijdelijk elders,
binnen- dan wel buitenlands, vertoeven
wordt op aanvrage, en met duidelijke
opgave van adres, de courant eiken ver
schijndag tegen vergoeding van het porto
toegezonden.
Ook niet-geabonneerden kunnen op de
zelfde wijze de geregelde toezending van
de „Amersfoortsche Courant" tijdens hun
uitstedigheid zich verzekeren.
Kennisgeving.
Inzage opgaven van Candidaten, Can
didates ijst en Proces-vorbaal.
De Burgemeester der Gemeente Amersfoort
(kiesdistrict 1}
brengt ter nlgemeene kennis, dat de opgaven
van candidaten, de candidutenlijst en het proces
verbaal der op 31 Juli 1911 gehouden verkie
zing voor den Gemeenteraad ter Gemeente
secretarie voor een ieder ter inzage zijn neder-
felegd, in afschrift zijn aangeplakt en tegen
etaling der kosten in afschrift worden verkrijg
baar gesteld.
Amersfoort, 31 Juli 1911.
De Burgemeester voornoemd,
WUIJTIERS.
Vlug werken.
Al3 men ziet, wat de menschen van
vroeger eeuwen, met veel geringer hulp
middelen dan wet hans hebben, tot stand
brachten, dan schijnt het soms of we
hoogstens in schjjn baat vinden by de
vervolmaking van ons gereedschap. Op
alle terrein verminderen 's menschen
de bedoeling er later op terug te komen.
Maar de berg van „voorloopig" afgedane
dingen neemt zóo schrikbarend toe, dat
er nooit tijd is, ze opnieuw eu ter defi
nitieve voltooiing weor voor den dag te
halen.
Laat ons leeren zóo te werken, dat
we iueens klaar zijn er mee. We hoeven
daarbij niet al te erg op de kleine neven-
hedea te letten als we de hoofdzaak
maar vasthouden. En laten we vooral
den tijd en de gelegenheid aangrijpen,
zoodra ze er zijn en niet altijd van de
omstandigheden de meeste medewerking
verlangen.
Als we ons oefenen ons werk ook te
doen onder ongunstige omstandigheden,
dan hebben we evenveel meevallers in
het leven als een ander, die zulks niet
leerde, tegenvallers heeft.
Dat komt voor een niet gering deel
omdat we hard bezig zijn, de kunst van
werken te verleeren. We hebben zooveel
noten op onzen zang als we wat willen
verrichten, dat we maar al te dikwijls
heelemaal niet aan den gang komen.
Bjj den minsten geestelijken arbeid
verlangen we volkomen stilte rond ons,
en vergeten dien geleerde van vroeger,
die in zijn huiskamer zijn folianten schreef
in een met krijt getrokken kring, waar
binnen zijn lawaaiend kroost niet mocht
komen. Wij willen graag een aparte
kamer, ja, een aparte verdieping by 't
werk.
Dan meenen we, dat we voor 't werk
een onafzienbaar groote spanne tijds vóór
ons moeten hebben, willen we iets ver
richten. Toch is dat zelfbedrog.
Er is maar weinig goed werk, dat lang
achtereen kan worden volgehouden een
uurtje, ja, een half uurtje is meestal
voldoende om iets werkelijk goeds te doen.
Wie vlug en veel werken wil, moet de
gedachte: „nu is het toch niet meer de
moeite waard om te beginnen" voorgoed
van zich zetten.
Daarneven zal, wie vlug werken wil,
niet al te veel op kleinigheden moeten
letten, maar aan hetgeen waar het om
gaat, de meeste zorg dienen te besteden.
Met het gepeuter aan kleinigheden
die aan de innerljjke en nuttige waarde
van een werk niets afdoen, kan men
tienmaal zooveel tyd zoek maken als met
de waardevolle kern. Tracht in uw werk
immer naar den eeuvoudigsten, dat is
den besten weg.
En ten leste moeten we leeren alles
ineens goed te doen, zoodat we er inder
daad klaar mee zijn. Het is in onze dagen
zoo'n echt algemeene gewoonte om de
dingen „voorloopig" te behandelen, met
De toepassing der Woning
wet.
«De weg naar het Staats-socialisme is een
weg des verderf*".
Aldus het slot van het in een vorig num
mer overgenomen art.kel omtrent de gevol
gen der voorgedragen Stuwadoorswet.
Nu moge de zooveel besproken Woning
wet niet rechtstreeks gebracht kunnen wordeu
ouder de toepassing van het Staats-socialisme,
te ontkennen is bet niet, dat ook bier de
Staat zich gemengd heeft in zaken, svaardoor
een in vele opzichteu verderfelijke inmenging
in bijzondere aangelegenheden in h^t leven
is geroepen, zeer tot schade van duizenden,
zonder dat men daarvoor op goede gronden
het algemeen belang kan inroepen.
Herhaalde malen is door het lid der Eerste
Kamer, den beer Van den Biesen, gewezen
op de inderdaad nootlottige gevolgen der
Woningwet, noodlottig vooral door de zeer
onoordeelkundige toepassing dier wet.
In het te Amsterdam verschijnend Week
blad voor huiseigenaren »Het Eigendoms
recht'' wordt een nadere bijdrage geleverd
tot de misstanden, welke uit de Woningwet
voortvloeien en word», onder verwijzing naai
de een aantal jaren geschreven brochure van
den Leidsohen hoogleeraar Bolland over «bel
Socialisme en zijn slechte oneindigheid",
het volgende geschreven
„Deze „slechte oneindigheid" nu nemen wij
ook waar in verschillende sociale maatrege
len na-.r aanleiding en tengevolge van soci
ale wetten genomen. Wat met deze „slechte
oneindighiid" bedoeld wordt, zal in den loop
van dit opstel nader blijken.
„De woningtoestanden in ons vaderland,
in de steden zoowel als op het platteland,
welke werden aangetrolfen, toen men zich
opmaakte om de huisvesting van het volk
te verbeteren, zijn niet het product ge
weest van een opzettelijk bedoelen, maar
van een reeks omstandigheden en gebeur
tenissen gedurende een lunge reeks van
jaren. Niemand bijna en in den ouden
tijd was de mogelijkheid van een voorko
mend geval te dezen opzichte nog geringer
dan tegenwoordig bouwt opzettelijk een
slecht huis, d.w.z. een huis, waarvan hij over
tuigd is, dat het aan bepaalde „goede" voor
waarden niet voldoet. Elk huis, dat werdt
gebouwd, en alle woningen, die daarin wor
den ingelicht, zijn oorspronkelijk „goed"
geweestde bepaling van dit „goed" is
afhankelijk van plaats, lijd en omstandigheid.
«Wanneer men een huis bouwt en tot
woning voor menschen inricht, streeft men
er naar, dit huis en deze menschenwoiiiiig
zoo goed mogelijk te doen zjjn en zelfs de
bitter-arme heibewoner, bijvoorbeeld op som
mige Drentsche vlakteD, die zich een kuil
in den grond graaft, daarover op zeer lage
muuitjes, v.n pliggen opgebouwd, een dak
legt van liet en takken, b -smeerd met klei
en met heidekiui.il doorvlochten, maakt zich
eon woning, die in zijn oog een zekere soort
van volmaaktheid bezitook hij bouwt zijn
huis zoo goed mogelijk. Alleen woningen,
die moeten dienen als tijdelijke verblijf
plaatsen, heizij de bewoner zich voor het
tijdelijk verblijf met weinig tevreden wil
stellen, be'zij uit armoede en onvermogen,
zijn niet gebouwd om ze zoo goed mogelijk
te bouwen.
«In het algemeen mag men evenwel aan
namen, dat elk huis en elke woning oor
spronkelijk zoo goed mogelijk was opgetrokken
en iogerich».
«Men bouwde overal en altijd, voor zoover
de omstandigheden het toelieten, goed.
«De algemeene regel wordt bevestigd door
de geschiedenis van het bouwbedrijf en de
menschelijke huisvesting, voor zoover wij
deze- uit cultuurhistorische gegevens en
bronnen kunnen nagaan.
„Tijden en zeden veranderen echternu
eeus snel, dan weer langzamer. Bovendien
is de weivaart van een volk aan geregelde,
soms zeer plotselinge wisselingen onderhevig.
Dan nog doen geografische en topografische
invloeden zich op den woningbouw en de
menschelijke huisvesting gelden. In het koit
zijn al dis verand ringen en bewegingen
aldus saam te vattenWat heden nog
goed is, deugt soms morgen niet meer".
„De geschiedenis di-r volkhuisvesting en
daarnaast de geschiedenis der steden leert
ons in dit opzicht zeer merkwaardige dingen.
In de steden der geheele wereld en door alle
eeuwen heen nemen wij vaak het verschijn
sel waar, dat goede wijken van meer of
minder uitgestrektheid, soms langzamerhand,
soms ook vrij plotseling, in verval geraken.
Dat verval doet zijn invloed terstond gevoelen
op de huisvesting. Het gevolg daarvan is, dat
de bevolking opschuift, zoodat een mindere
klasse de woningen betrekt, die door een
betere en meer gegoede klasse werden vei-
laten.
Deze opschuiving, die van zelf en langs
volkomen natuurlijken weg plaats heeft
van een opschuivings-systeem hier te spreken,
is onzin omdat het systematisch bewerken
en veroorzaken van de opschuiving, dus iets
kunstmatigs, niet geschiedt zet dan baai-
weg verder voort en in sommige steden valt
nog te constateeren dat, waar eenige eeuwen
of korter geleden bet patriciaat en daarna
en daarnevens de gegoede burgerij woonde,
nu de helft van het volk huist.
«Deze opschuiving langs natuurlijken weg
is een vat» de gruote oorzaken, dat de voor
malig en oorspronkelijk «goede" huizen en
woningen «slecht" geworden zijn. Op een
gegeven oogenblik, na een aanttl langzame
of snelle opschuivingen, waarbij de huizen
en woningen toch nog altijd menschen wonin
gen gebleven zijn, hoeft een opschuiving
plaats, die geweldig in het lot van het huis
ingrijpt; bet huis is zóo «slecl t» geworden,
dat menschen er geen verblijf meer in willen
houden en het wordt werkplaats, pakhuis of
bergplaats. Dan komt eindelijk de allerlaatste
«opschuiving»; hot huis is ten doode ge
doemd en wordt slecht.
«Deze allerlaatste «opschuiving», dia naar
afbraak, is gewooulijk afhankeljjk, wa.t haar
tijd betreft, van de wijk of buurt waarin
bet huis staat en de lotgevallen van dit
stadsgedeelte.
»ln groote trekken is, wat wij boven
schrcveo, de levensgeschiedenis van een huis.
De geregelde en normale levensgeschiedenis
namelijk, als die van een mensch, wiens
loven regelmatig afloopt tot een dood in
ouderdom.
«Zooals het thans is gegaan met de oude
huizen, zal het óok gaan met die huizen,
welke thans in den gloed van nieuwheid in
verschillende buurten verrijzen.
„Laten wij ons eens voorstellen, dat de
Woningwet tientallen van jaren achtereen is
toegepast. Het aantal onbewoonbaiirverkla-
ringen is legio gewnc. t; »decbte«, «mensch-
onwaardigo« en dergelijke wooing'-n zijn bij
J massa's opgeruimd. De Bouwverordening,
waaraan het gemeentelijk Bouw- en Woning
toezicht streng de hand houdt, heeft den
aanbouw van «slechte® woningen steeds
belet.
»Zal er nu door dat voortdurend toepas
sen der Woningwet, door dut voortdurend
toezicht houden van het Bouw- en Woning
toezicht eindelijk een tyd aanbreken, waarin
geen «slechte® woningen meer bestaan en
geen onbewoonbaarverklaringen meer worden
uitgesproken, omdat het Nedcrlandsche volk
in al zijn schakeeringen «goed® gehuisvest is
«Neen.
«Zal, indien de Woningwet in den tegon-
woordigen vorm, of lichtelijk gewijzigd, blijlt
bestaan, het onzen kinderen of kindskinderen
beschoren zijn, dat bun bezit niet langer
wordt aangetast?
«Neen.
»Zal men het kunstmatig opschui
vings-systeem zoover kunnen doorzetten, dat
eindelijk ieder in een «goede® woniDg opge
schoven zal zijn 'l
ïNeen.
«De toepassing der Woningwet zal voort
duren tot in het oneindige; de opschuivin
gen, zoowel natuurlijke als systematische,
zullen tot in het oneindige worden voortge
zet; tot in het oneindige zal men blijven
onbewoonbaar verklaren.
«En hier ziet men nu de «slechte onein
digheid» van de Woningwet, die deze eigen
schap met meer sociale wetten gemeen heeft.
Men wil kunstmatig-systematisch in een
natuurlijken gang van zaken ingrijpen. En
dit is het euvel. De natuurlijke gang van
zaken is, dat een woning vanzelt onbewoon
baar en dus niet langer bewoond wordt.
Geeu woning, die bewoond wordt, is feitelijk
onbewoonbaar, omdat de menschen die de
woning bewonen haar ter bewoning, tijde
lijke of voortdurende, ongeschikt achten.
«Langs natuurlijken weg worden bewoon
baarheidsnormen geschapen. Schept men
deze en dergelijke normen langs kurstmati-
gen weg, dan leidt dit tot een slechte onein
digheid.
«Dan is er geen einde: ook voor de huis
eigenaars, aan de ellende te zien.
«De rniiiimum-woningnorm wordt in deze
tijden kunstmatig omhoog gedreven. Een
tijdje lang wellicht zal men zich met de
nieuwe minimum-norm tevreden stellen om
daarna het mininum nog wat hooger op te
voeren. Dit laatste zal, van woningwettelijk
standpunt bezien, beslist noodzakelijk zijn,
indien men niet wil, dat weer een periode
van decadentie intreedt, die de toestand weer
tot het ante-wouingwettijdperk terugbrengt.
Men kan nimmer blijven stilstaau men wordt
eenvoudig de slechte oneindigheid ingedreven.
«Waar dau bet einde zal zijn? vraagt
wellicht een dergenen die dit lezen. Een einde
nu is er niet, wanneer men het systeem
consequent behoudt en blijft doorvoeren.
Theoretisch gesproken, zal in een zekere
toekomst een huis, dat nu in de bocht van
de Heerengracbt st \at, als arbeiderswoning
worden afgekeurd.
«Dat bet echter zoover nooit kau en zal
komen, spreekt vanzelfPer slot van reke
ning geven de practyk des levens en de
ontwikkeling der maatschappij niet om slechte
oneindigheden en wordt al hetgeen verkeerd
dreigt uit te komen, op geleidelijke of plot
selinge, soms gewelddadige wijze weer ge
corrigeerd. Een einde aan de dwaasheid komt
er in de practijk altijd. Na nog eeu aantal,
waarschijnlijk een ruim a int tl, jaren Woning
wet, moet ongetwijfeld worden ingezien,
dat men in de klem raakt. Men kan dit,
om zoo tc zeggeD, nu reeds wel op z'yn vin
gers natellen, gegeven thans al hetgejammer
over woningnood voor zekere huurdersklassea
«Maar wanneer men dat pas over
het ruime aantal jaren ziet, dan is er on
herstelbaar veel verloren, zooals er door een
systeem, dat faalt, altijd een aantal slacht-
off ar gema kt wordt.
«Een Fransch spreekwoord zegt«Gouver-
ner c'est prévoii», d.w.z. regeeren is voor-