Zaterdag 18
Januari 1913.
VERBAZEND
RONA Cacao
No. 8212.
62e Jaargang.
B IJ B L A D.
Van Houten's
Stadsnieuws.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff",
HOOFDREDACTEUR
P. J. 7HSSZEZSS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f i.
franco per postƒ1.15. Advertentien 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en ontelgenings-
advertentiön per regel 15 cent Reclames 1—5 regels /T.25. Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU
KORTE GRACHT 9.
Postbus 9.
Telefoon 19.
Bij dit nummer behoort een
KENNISGEVINGEN.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op ftïtt. G en 7 der Hinderwet,
brengen ter kennis van het publiek, dat een
door B. Th. MEIJER, firma H. WOLTKRS,
ingediend verzoek, met bijlagen, om vergunning
tot het uitbreiden van zijne drukkery door
bijbouw van een zetterij en bindery, in bet
perceel alhier gelegen aan bet Havik no. 12. bij
het Kadaster bekend onder Sectie E, no. 4854,
op de Secretarie der Gemeente ter visie ligt, en
dat op Vrijdag den 31 Januari aanstaande. des
voormiddags te half elf uren, gelegenheid ten
Raadhuize wordt gegeven om, ten overstaan
van het Gemeentebestuur of éen of meer zijner
leden, bezwaren tegen het uitbreiden van de
inrichting in te brengen.
Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der
Hinderwet, zijn volgens de beslaande jurispru
dentie, alleen zij gereohtigd, die overeenkomstig
artikel 7 der Hinderwet voor het Gemeentebe
stuur of éen of meer zijner leden zijn verschenen,
teneinde hunne bezwaren mondeling toe te
lichten.
Amersfoort, 17 Januari 1913.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester.
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
J. D. WERKMAN'.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op artt. G en 7 der Hinderwet,
brengen ter kennis van het publiek, dat een
door G. BROM ingediend verzoek, met bijlagen,
om vergunning tot het oprichten van een
rookerij, in hei perceel alhier gelegen aan de
Puntenburgerlaan No. 35, bij het Kadaster be
kend onder Sectie D, No. 2706, op de Secretarie
der Gemeente ter Yisie ligt, en dat op Vrijdag
den 31 Januari aanstaande, des voormiddag te
half elf uren gelegenheid ren Raadhuize wordt
gegeven om, ten overstaan van het Gemeente
bestuur of van oen of meer zijner leden, be
zwaren tegen het oprichten van de inrichting in
te brengen.
Tot hei, beroep, bedoeld in art. 15, le lid der
Hinderwet, zyn volgens de bestaande jurispru
dentie, alleen zij gerechtigd, die overeenkomstig
artikel 7 der Hinderwet voor het Gemeente
bestuur of éen of meer zijner leden zijn ver
schenen, teneinde hunne bezwaren mondeling
toe te lichten.
Amersfoort, 17 Januari 1913.
Burgemeester eD Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
J. D. WERKMAN.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt, ter voldoening aan de aanschrijving
van den Commissaris der Koningin in de Pro
vincie Utrecht van 11/16 Januari 1913, 4de af-
deeling, no. 144/101, ter kennie van belang
hebbenden, dat zich in de Gemeente Breukelen-
Nijenrode een geval van kwade droes heeft
voorgedaan.
Amersfoort, 17 Januari 1913.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
Wat we onder weg
kunnen leeren.
Die »we«, zijn wij, gewone menschen,
niet boven en niet onder de middelmaat,
soms tot krachtsbetoon bij machte, maar ook
menigmaal, gelijk een riet door den wind,
her en der bewogen door tegenspoed en
ongevalal te vaak tegen onszelven ver
deeld; niet doende het goede dat wij willen
en het kwade, dat wij niet willen, nochtans
bedrijvend. Wij, met vermogens tot hooge
en edele dingen begaafd, maar ze niet ont
wikkelend, in achteloosheid en traagheid, in
zoo voordeelig
in het gebruik is.
Ge maakt er meer koppen cacao van dan van
dezelfde hoeveelheid van welke andere soort ook.
Daarbij is de smaak zoo heerlijk.
slordige verspilling van hetgeen, bij zorg
zame kuituur, onzen geestelijken rijkdom
zou kunnen vergrooten, maar dat nu opwast
als onkruid in den tuin van een man, die
geen hart heeft voor zijn planten.
En «onder weg«, dat is het gestadig na
deren van den eindpaal, het groeien van de
dagen, van de jaren onzes levens, het voort
reizen onder blij en droef geval naar het
geen allen wacht en waaraan wij zeker niet
altijd moeten denken, maar waar wc toch
ook niet lafhartig overheen mogen kijken.
Drie dingen dan zijn er, die wij, gewone
menschen, allen kunnen leeren.
Op de eerste plaats voorzichtiger en daar
door zachter oordeelen. In onze jonge jaren
reageeren wij snel op hetgeen ons in ande
ren mishaagt en breken er den stal over in
haastig oordeel. Ons woord, onze pen zijn
gereed ter afkeuring van humeurigheid en
prikkelbaarheid, van verslapten ijver en ge
doofd enthusiasme. van aarzelende geloofs
belijdenis en straks besliste ontkenning. Aan
het lastige, het onaangename in menschen
stooten wij ons en spreken er over in kre
gelheid of met vinnigen spot. Thans, geloof
ik, denken wij daaraan met schaamte terug,
zelfs (wat vreemd is) al weten wij wel, dat
het onze onrijpe ervaring was, die ons aan
mogelijke oorzaken voor daling en verar
ming niet denken deed.
Sinds moge het zoo zijn hebben wij
geleerd, en leeren nog eiken dag, achter het
verschijnsel fe speuren naar hetgeen het deed
ontstaan. Nu wij zeiven door de schaduwen
zijn heengegaan, hebben wij geleerd, telkens
te vragen of hetgeen ons zoo bitter ontstemde
niet zou te verklaren zijn uit dat zelfde
wandelen door donkere dalen, dat immers
zoo veler lot en deel is? Want wat weten
wij van het verleden dergenen, die wij ortt-
moeten op den weg, tenzij zeer hechte ban
den ons sinds jaren aan hen binden Wij,
die in den gewonen omgang allen een masker
dragen, de deuren dicht houden van het huis
onzer intieme gedachten en, vervuld van
rouw of jubel, over nietsbeteekenende dingen
spreken wat weten wij gewilde eenzamen
in het druk menschenbeweeg, van de bron
der gezindheden, woorden en daden, die ons
hinderen en grieven in ons medebestuurslid,
in onzen collega op school, in wie wij ont
moeten op vergaderingen, bij wie wij aan
kloppen om hulp? Misschien heeft een harde
jeugd, een opgroeien van het kind te midden
van twist, verkilde liefde en uitbarstenden
haat die ruwheid en bitterheid gekweekt,
die ons nu in den man pijn doen. Kunnen
wij weten of niet misschien de angst om de
lang gevreesde kwaal, die zich eindelijk ver
toonde, hem pijnigt Hunkert hij misschien
in heimwee-achtig verlangen naar een heet
begeerde en nooit ontvangen liefde Ja, wat
weten wij eigenlijk van elkander, opdat wij
goed oordeelen zouden Wat weten we van
tranen geschreid om den verloren zoon, die
niet tot zich zeiven kwam en niet opstond
en tot zijn vader ging; van met zijn harte-
bloed voor zijn kind het geluk willen koopen,
waarnaar het de armen uitstrektvan gel
delijke zorgen, die allengs over een gezin de
vaalheid hebben gebracht van het eeuwig,
angstig uitrekenen van godsdienstig geloof,
dat een mensch begeerde te bewaren en
nochtans vervluchtigen zag en wilde grijpen
en niet vasthouden kon.
Tegenover de mogelijkheid dan van zoo
veel onbekende oorzaken, die alle op hun
wijze afbreuk kunnen doen aan gemoeds
rust en evenwicht, aan blijheid en geest
drift, aan geduld en toewijding, aan geloof
in onszelven, in menschen, in God wie
zou niet vreezen haastig zijn oordeel te vel
len? Wie leert niet wachten tot hij meer
zal weten en dus meer zal kunnen ver
geven
Het tweede, d wij leeren kunnen, is
onze verdrietelijkheden gering te achten bij
het groote leed.
Dit schijnt geen les van noode te hebben
en toch wordt het eerst geleerd met de
jaren. Menig uur in ons leven i^vergald,
omdat wij zóo groote plaats inruimden aan
wat toch maar een betrekkelijk verdriet
was, vergeleken bij de smarten, die wij
daarna leerden kennen. Wat is uw afge
sprongen zomerreisje, de vinnige critiek op
uw boek, het lintje dat maar niet in uw
knoopsgat wil komen, wat beteekent uw
soms eentonige arbeid, de onaangename
mensch in uw Haarlemmerhout wat is
het al, vergeleken bij den weedom van dood
en zonde? Oude wijsheid heeft den dood
het gevolg en de bezoldiging genoemd der
zondeverband, dat wij niet meer zien.
Maar van beide kennen wij de smarten, den
angst des doods, als het dierbare leven
zweeft op de grenzen van twee werelden
en elk oogenblik het laatste kan zijn onzer
aardsche blijdschap; den weedom der be
roofde levens, van het stil geworden huis
van roepen en geen antwoord ontvangen,
van het hart willen uitstorten terwijl er
geen oor meer kan luisteren. Wij kennen
ook de verwoestingen die de zonde aan
brengt, de vernietiging van levensgeluk, van
het fijne weefsel der reine aandoeningen,
van den zedelijken wil, het vallen in die
felle en overzoete bekoring, altijd met bittere
tranen betaald, het neerstorten van het trot-
sche beeld van menschelijke grootheid iir
smadclijken val. Hoe zouden wij dan, bij
zóo diepgaand leed, niet leeren gering en
van geen beteekenis te achten de verdriete
lijkheden van eiken dag, ze te ondergaan
in effen kalmte, met ernstigen glimlach en
koen besluit, om niet toe te laten, dat zij
onzen vrede verstoren.
En dit is het derdedat wij zullen leeren
te letten op de vriendelijkheid der menschen.
Z'j Ügt gewoonlijk verborgen onder hun ge
wone manieren en dagelijksch wezen. Met
vluchtigen groet en onbewogen gelaat gaan
wij elkander voorbij en wij vinden de men
schen koel en nuchter, tot wezenlijke deel
neming onbekwaam. Inderdaad zijn er zoo
maar bij de meesten is er «.en latente harte
lijkheid, die, om te ontspruiten, slechts wacht
op een aanraking, als het graan in den akker
op den kus der zon en malschen regen. En
dat is toch ook wel natuurlijk. Maar leert
daarom ook opmerken en zien hoe, als de
aanleiding er is, het onbewogen gelaat zich
vriendelijk plooi de koele oogen warmer glan
zen, het vriendelijk woord gaat van hart tot
hart en u lieflijk verkwikt. Niet allen ver
staan gelijkelijk de kunst om zich te uiten
maar het zuivere, echte gevoel treedt toch
altijd wel naar buiten om te vertroosten een
bedroefd gemoed.
Deze dingen dan kunnen wij onder weg
leeren. Wij, gewone menschen.
Maar er zijn er, hooger dan het peil der
middelmaat, die betere lessen nog hebben ge
leerd en. onder levenden en dooden, zien wij
naar hen op met stille ontroering. Zij reke-
ken niet slechts het kleine verdriet gering
bij het groote leed, maar ontvangen beide
als uit eens wijzen Vaders hand, die het al
wel maken zal. En zij letten niet slechts met
dankbaarheid op de vriendelijkheid der men
schen, maar van hun eigen persoon gaat een
bemoediging uit, een verfrissching, een ver
kwikking, die sterker maakt en leed vredi
ger doet dragen. En op onze lippen komt
het oude profetenwoord»Hoe lieflijk zijn
op de bergen de voeten desgenen, die den
vrede doet hooren«.
De Rijks-middelen hebben in 1912 opge
bracht f 186 980 000, of f 5 Soo 000 meer dan
in 1911, ofschoon de steeds zeer wisselval
lige successie-rechten bijna 2 millioen min
der opbrachten.
De raming bedroeg f 182 350 000.
Zouden nu tóch de 10 pCt. en verdere
«gedachte* tijdelijke versterkingen worden
gehandhaafd