Dinsdag 25 Maart 1913. No. 8240. 62e Jaargang. kosteloos. AMERSFOORTSCHE COURANT. Uitgave van de Naamloozo Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff" HOOFD-REDACTEUR F. J. FH3DEHZZS. AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1. franco per postfi.15. Advertentién 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieêle- en onteigenings- advertentiën per regel 15 cent Reclames 1—5 regels /T.25. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU: ZOHTEGRACHT 9. Postbus 9. Telefoon 19 Wie zich met ingang van 1 April doet in schrijven als abonné, ontvangt de tot dien datum verschijnende nummers Economische verhoudingen van gasbedrijven en electriciteitsbedrijven. In het nummer van 13 Maart wezen we op een artikel in >Vraag en aanbod* naar aanleiding van een studie onder bovenstaan- den titel van den heer Ercns in »De Inge nieur*. Zoowel in vliet gas* als in «Vraag en aanbad* wordt gereageerd op die studie. De verdediging van het gas in eerstgenoemd tijdschrift beslaat van 15 kolommen druks en wordt verduidelijkt door eenige tabellen. In het weekblad Vraag en aanbod* schrijft de heer C. Koppejan, werktuigkundig inge nieur te Amsterdam, nadat hij er aan heeft herinnerd, dat ook in De ingenieur* telkens weer ingezonden stukken verschenen ter be strijding, onder meer Wat bewijst nu de heer Erens? In het kort, dat de electriciteitswerken over het al gemeen méér winst maken op een lichtver- bruiker dan de gasfabrieken. Het schijnt echter, dat de electriciteitswerken die hoo- gere winst wel noodig hebben om te ren- deeren, want waarom verlaagt men dan den prijs per K.W. niet? Iedereen weet, dat dit een onmogelijkheid is, omdat de electrici teitswerken nu eenmaal niet in het bezit zijn van iets dergelijks als de gashouders der gasfabrieken. Men buit dus eenvoudig de Iichtverbrui- kers uit. In het antwoord van den heer Van Doesburgh werd hierop reeds gewezen. Ken electriciteitsverbruiker betaalt per 1000 kaar sen 18.7 cent en een gasverbruiker 6 cent. Geen wonder, dat dan de electriciteits werken per lichtverbruiker meer geld ver dienen. Om dit te bewijzen, is dus heusch zoo'n lange redeneering geheel overbodig. liet is mij een raadsel, dat de voorstan ders van electriciteit den heer Erens zelf niet op het naieve van zijn artikel hebben gewezen. Als de heer Erens consequent is, zal hij zelf terugschrikken voor die conse quentie in het volgende geval, dat ik hierbij als voorbeeld zou wenschen aan te halen. Stel namelijk, dat over eenigen tijd een electrische lamp wordt uitgevonden, welke slechts 0.5 Watt per HK verbruikt. Dit zal toch iedere voorstander van de electriciteit een zéér heuglijk feit noemen. Neen, redeneert de heer Erens. De winst van de electriciteitswerken per lichtverbruiker is nu véél kleiner dan die der gasfabrieken. Houd dus op met het propageeren voor electriciteitswerken en bouwt gasfabrieken Dat dit hem werkelijk ernst zou zijn, blijkt uit het korto antwoord, hetwelk hij in »De Ingenieur* aan den heer Van der Ploeg geeft. De heer Van der Ploeg had er op ge wezen, dat de aanneming van 1 Watt per HK «geflatteerd* is. Hij meende, dat 1.1 Watt per HK een betere waarde is. Evenals ook de heer Erens door zijn te hooge schat ting van het gasverbruik per HK in zijn eerste artikel, dit bij de volgende verbete rende artikelen een versterking van zijn be toog noemde, antwoordt hij ook in dien zelfden geest den heer Van der Ploeg «Het versterkt de getrokken conclusie*. Indien hij die conclusie dus blijft trekken, mag ik den heer Erens rekenen onder de personen, die alle verbetering der electrische lampen, wat verlaging van het stroomverbruik betreft, met vreezen en beven tegemoet zien, omdat dan welhaast het tijdstip zal aanbreken, dat de gas fabrieken meer winst per licht verbruiker zullen gaan maken. Het pleit mijns inziens juist vóór de gas fabrieken als Gemeentebedrijf, dat ze minder winst per verbruiker maken. Ze geven voor minder geld dus meer dan de electrici teitswerken. En moet het streven van de overheid niet juist in die richting werken Ja, natuurlijk 1 Ieder onbevooroordeeld toeschouwer in den strijd tusschen gas en electriciteit zal eiken vooruitgang toejuichen en direct de onmis kenbare voordeelen der electriciteit benutten voor licht, kracht en verwarming, zoodra het mogelijk zal zijn, de electriciteit op goed- koope wijze op te wekken, ze gemakkelijk te accumuleercn en zonder groote onkosten, voor kabels, enz., voort te leiden. Zoolang dit echter nog niet het geval is, moet men niet trachten, door averechtsche redeneeringen de electriciteit juist aan te bevelen, zooals de heer Erens doet, omdat de Gemeente er zoo'n zoet winstje uit kan halen. Overigens heeft dit alléén betrekking op het licht verbruik. Om eenigszins gunstige financieele resultaten te bereiken, moetende electriciteitswerken om allerlei redenen helaas voor andere doeleinden zonder winst, of zelfs met verlies, werken. Om deze redenen .zijn de beschouwingen van den heer Erens dan ook zeer eenzijdig. Vanuit een algemeen standpunt moet men het juist toejuichen, wanneer de energie steeds in goedkooperen vorm kan worden gebracht, hetzij dan in den vorm van gas of van electriciteit. Zoolang het gas dit nog wint, moet men het de eereplaats blijven toekennen. Alle andere gevolgtrekkingen moeten het gevolg zijn van averechtsche redeneeringen. Zwijgers. Aan deze door verslaggevers hoog ge waardeerde leden van welk openbaar lichaam ook wijdt een der Haagsche medewerkers van de «Oprechte Haarlemsche Crt.« een Binnenhof-schetsje en hij eischt den eerbied en de waardeering op voor de «zwijgers* in de Kamers, niet bij wijze van satyre, noch uit reactie tegen de veelpraterij van een Duys of een Ter Laan, doch in allen ernst en als een soort eerherstel voor deze dikwijls harde werkers, die door het groote publiek voor «nulliteiten* worden uitgemaakt. Het publiek rekent alleen met de praters wie het meeste rumoer maakt, wordt voor den kranigsten man versleten. Het publiek vergaapt zich aan de Rand- diamanten, die het in kunstmatige schittering voor de oogen worden gedraaid voor den voornamen gloed der echte steenen, in de stille étalage van den juwelier, heeft het ech ter meestal geen blik. «Het is zoo enorm grotesk, op smalenden toon te spreken over de zwijgers», schrijft hij. «Vooreerst wijl zich in die bonte catego rie van zelden-speechenden ook de uitne mende krachten eener wetgevende vergade ring bevindenmannen namelijk die het versmaden om voor de tribune te praten. Die slechts het woord vragen, als zij tot de conclusie zijn gekomen, dat het werke lijk door het algemeen belang wordt ge vorderd, een brokje nationalen tijd in beslag te nemen, omdat men iets heeft te zeggen, dat gezegd moet worden, opheldering te verschaffen, 'n nieuwen kijk op de zaak te geven. En die, wanneer zulke overweging niet geldt, zich bepalen tot de rol van den zwijger-toehoorder» Hij wijst dan verder op de sectie-verga- deringen, waar de intelligente zwijgers aan den arbeid zijn. «Maar Jan Publiek ziet ze niet. Het Bin nenhof schijnt te slapen als zij werken. «Nóch veldwachters, nóch soldaten. Geen gebedel om kaartjes voor de gereserveerde tribune. Geen schei-schrille fanfaronnades die de tribune doen glunderengeen ge- wichtigdoenerige, kwasi moppige, pseudo- staatsmannige kwastighedengeen aanstel lerij «Hier wordt nu serieus werk gedaan. De minder-officieel-omslachtige wijze van ar beiden maakt, dat men veel sneller opschiet. «Orkaantjes worden gauwer gevolgd door windstilte. En de zwijgers komen uit den hoek. Vruchten van studeercel-overpeinzing worden op den disch gelegd. Mannen voor wie het denkbeeld om in de groote verga dering ten aanschouwe van het volk te redevoeren, onaantrekkelijk is, ontplooien zich. Een tegenstander van het beginsel der openbaarheid van de zittingen der Volks vertegenwoordiging kan hier prachtig en krachtig materiaal verzamelen*. «Dit éenestaat vast*, concludeert hij, «dat zeven-achtste van den legislatieven arbeid, die in de Kamer tot stand komt, er zonder het niet-openbaar sectiën-werk niet zou wezen*. De eerste ontdekking van Amerika. Dietrich Haffner heeft in de voorlaatste aflevering van «Die Flotte* een zeer belang rijke bijdrage geleverd, waaruit blijkt, dat Chistophorus Columbus de Nieuwe wereld niet heeft ontdekt, doch weder ontdekt. Reeds eeuwen vóór den moedigen Genu- ees, die met een notedop, slecht toegerust en bemand met verre van bekwame zee lieden het waagstuk ondernam, werden de kusten van Amerika betreden door Euro peanen en waren het Germanen die met hun vaartuigen de tot dien tijd onbekende kuststreken aandeden en daar nederzettingen vestigden. Het waren de Noren, die met hun voortreflijke vaartuigen de zeeën doorkruisten en zich dikwerf honderdtallen mijlen van hun vaderland verwijderden, die de Amerikaansche kusten ontdekten. De eerste berichten hieromtrent werden vermeld in 1387 in een IJslansch geschied boek. De geloofwaardigheid dezer berichten staat boven alle verdenking, hetwelk o. a. uitdrukkelijk werd erkend door Alexander von Humboldt. Volgens deze bron is waarschijnlijk Bjarne Herjulssi'in de eerste Europeaan geweest, die omtrent 990 Amerika voorbij zeilde en, alhoewel slechts uit de verte, het tot dusver onbekende werelddeel aanschonwde. Zes jaar vroeger werd Groenland ontdekt door Erich den Roode, een koenen Noor, die daar een nederzetting vestigde. Van daar uit werden de latere tochten naar Amerika ondernomen. Leif Erihssön, de zoon van Erich, nam zich voor, het land te betreden, door Bjarne slechts gezien. Hij kocht daar toe het beproefde vaartuig van laatstge noemde, bemande dit met 35 onverschrok ken gezellen en stak in zee, den steven ge wend naar de onbekende streken. Een volko men succes viel hem op zijn gevaarlijken tocht naar het Westen ten deelachtereenvolgens landde hij met zijn schepelingen op de kus ten van Helleland (het tegenwoordige Nieuw- Fondland), Markland (Nieuw-Schotland) en kwam in 1000 op Vinland (Nieuw-Engeland), dat Bjarne Herjulssön in 990 voorbij zeilde. Hij keerde daarop naar Groenland terug, verkocht zijn schip in 1002 aan zijn broeder Thorwald Erikssön, die met 30 man weder naar Vinland zeilde, om verdere ontdekkings tochten te maken naar het zich schijnbaar op oneindigen afstand bevindende vasteland. Op deze tochten en wel in de nabijheid van het tegenwoordige Massachusetts, bij de Fall River, kwam Thorwald voor de eerste maal in aanraking met inboorlingen, kleine, tengere lieden, aan wie door de zwaar- en sterkgebouwde Noren den naam van «skrii- linger* (zwakkelingen) werd gegeven. In een strijd, waarin Thorwald met hen verwikkeld werd, trof een doodelijk pijlschot den koenen zeevaarder, voor wien zeker nog meer ont dekkingstochten waren weggelegd. Hij, de eerste Christen die in Amerika den laatsten adem uitblies, werd op een door de zee om spoeld voorgebergte in volle wapenrusting, begraven. Zijn lijk rustte daar meer dan 800 jaren, tot zijn graf in 1831 teruggevonden en beroofd werd. Zijn overblijfselen worden thans bewaard in een museum. De bekendste Germaansche Vinlandvaarder is echter Thorsin Karlsen, die deze ontdek kingsreizen voortzette en daarbij begeleid werd door zijne vrouw Gudrid, van wie hem in 1008, in het tegenwoordige Massachusetts een zoon, Snorre genaamd, werd geboren. Snorre is dus de eerste in Amerika geboren Europeaan. Gudrid maakt later een bede vaart naar Rome en berichtte daar den Paus, zooals bewijsbaar vaststaat, over de reizen naar Vinland. Aan den rechteroever der Tauntonrivier bevindt zich op een rots een Runnenschrift hetwelk in vertaling luidt «Thorsin met 151 Noorsche schepelingen nam dit land*. In 1029 werd de IJslander Gudleit Gud- langssön op zijn terugreis van Ierland naar zijn vaderland door stormen naar het Noord westen gedreven en landde ten slotte aan de kust van een onbekend land, dat volgens oude Noorsche overleveringen het tegen woordige Noord- en Zuid-Carolina, Georgië en Oost-Florida ,.ioet zijn geweest. Hij kwam daar in aanraking met inboorlingen, wier taal sterk aan het lersch herinnerde, weshalve deze landstreek ook wel Groot-Ierland werd geroemd. Dat deze inlanders een kruising waren van lersch en Indiaansch bloed, is niet onwaarschijnlijk. Zeer wel mogelijk is het, dat honderd of meer jaren te voren Ieren op hun uitgestrekte zeetochten in deze. door Gudleif wedergevonden, streken land den en zich daar metterwoon vestigden. Zoo kan met evenveel recht hier het ver moeden worden uitgesproken, dat bij de wederontdekking van Amerika door de Spanjaarden, in «492, bij een gedeelte der be woners van het vermeende onbekende wereld deel reeds Europeesch bloed door de aderen heeft gestroomd. Dat een verkeer tusschen IJsland en de Orkney-eilanden aan de eenen kant en het «Land der witte mannen* in het Amerikaansche Groot-Ierland aan de andere zijde heeft plaats gehad, wordt on weerlegbaar bevestigd door de berichten van den betrouwbaren IJslandschen bard Are Fröde. De laatste Vinlandreis, waarover op ge loofwaardige wijze wordt bericht, vond plaats in 1347. In dat jaar echter begon de ver schrikkelijke, geheele landen ontvolkende pestziekte haar tot 1351 voortdurenden ver nietigenden tocht door Europa en onderbrak voor de toekomst alle verkeer met Amerika. Ook in de Noorsche kolonie op Groenland, dat zoowel tusschenstation als uitgangspunt was voor de Amerika-vaarten, brak deze ziekte uit en was oorzaak, dat deze kolonie tot den laatsten man uitstierf. Amerika opnieuw te ontdekken, was den Genuees Columbus voorbehouden. Dit wel is waar beteekenisvolle feit is echter eenigszins overdreven en al te veel verheer lijkt. Aan Columbus was zeer wel bekend, dat aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan zich land bevond. In 1477 toch bezocht hij IJsland, waar de overlevering hem met de waardevolle en wetenswaardige boven omschreven, omstandigheden in kennis bracht, waarvan hjj dan ook gretig heeft gebruik gemaakt. Columbus was een verstan dig man en verstond de groote kunst van zwijgen hij maakte niemand deelgenoot van hetgeen hij op IJsland had vernomen en kon derhalve van deze wetenschap een dusdanig gebruik maken als hem wenschelijk voor kwam. Voorts was hem bekend het boek van Adam van Bremen uit 1073, evenals het feit

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1