Zaterdag 31 jtffilf Mei 1913. No. 8268. 62e Jaargang. BIJBLAD. Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff" HOOFD-REDACTEUR F. J. FBZD&HZKS. AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.— franco per post f 1.15. Advertentién 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieöle- en onteigenlngs- advertentifin per regel 15 cent Reclames 1—5 regels f 1.25. Bewijsnummers naar bulten worden In rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentifin van buiten de stad worden de Mtasseerkosten In rekening gebracht. BUREAU: SORTIGRACHT O. Postbus 9. Telefoon 19. Bij dit nummer behoort een Iets over lucifers. De eerste lucifers, die in den handel wer den gebracht, werden uitsluitend met de hand gemaakthet hout werd uit de hand tot stokjes gesneden, en het indompelen der houtjes in de ontvlambare massa geschiedde door werklieden, evenals het vervaardigen en het vullen van de doosjes. Thans wordt in de lucifersfabrieken nage noeg alles machinaal gedaan en de arbeiders hebben niets anders te doen dan de verschil lende machines voor het snijden van houtjes, het maken van doosjes, enz. te bedienen. Er zijn zelfs in Amerika verscheidene fabrieken, waar door een machine alles achtereenvol gens wordt gedaan, van het kleinmaken van het hout tot het afleveren van de gevulde doosjes. De grondstoffen voor de lucifersfabricage zijn, behalve zekere chemicaliën (waaronder phosphorus een groote rol speelt) hout en verder verschillende middelen, waarmede het hout wordt gedrenkt om het gemakkelijker brandbaar te maken, zooals: zwavel,parafine of was, en eindelijk de bindmiddelen voor de brandbare massa van de koppen. Als zoodanig worden gebruiktlijm, stijfsel, dextrine en ook wel gummi. Niet alle houtsoorten zijn geschikt voor lucifers-fabricagehet hout moet zacht en poreus en gemakkelijk te bewerken zijn; het meest wordt gebruikt het hout van populieren, linden, wilgen of van pijnboomen. Het hout wordt eerst gemaakt tot zooge naamde «houtdraden* dat zijn lange staatjes van de vereischte dikte, die vervaardigd worden met behulp van een bijzonder soort schaaf, waarvan het ijzer is voorzien van ronde gaatjes met scherpe randen. Eén enkele machine kan in tien werkuren tot 30 millioen houtjes leveren. Afzonderlijke poetsmachines zorgen daarna voor het reinigen der houtjes van stof en van splinters, terwijl een aantal zeven, die in schuddende beweging zijn, alleen die houtjes doorlaten, welke de vereischte maat hebben, waarna de houtjes in een grooten bak vallen. Het rangschikken en recht leggen der houtjes geschiedt tevens door een machine, waarin de houtjes door voortdurend schud den in vakjes terecht komen. Uit deze vakjes komen de houtjes in een machine, welke hen, tusschen lijsten geklemd en alle door een tusschenruimte van elkan der gescheiden, rangschikt. De gevulde lijsten worden vervolgens in een verwarmingsoven gebracht en daarna ondergedompeld »n een bak, gevuld met gesmolten zwavel, parafine of een andere stof, die de houtjes geschikt maakt om na het ontvlammen der koppen te blijven bran den. Door een soort wals, die bestreken is met de ontvlambare massa, worden de houtjes vervolgens voorzien van de «koppen*. De ontvlambare massa bestaat uit zeer verschillende bestanddeelenbehalve phos phorus bevat zij allerlei bijmengsels, die in verschillende fabrieken anders zijn. Voor de mengsels gebruikt men o. a. chloorzure potascb, salpeter, loodnitraat, roode chroomzure kali, vermillioen, ijzer oxide, loodwit, v.ltramarin, roet, lijm, terpen tijn, enz. Deze toevoegsels hebben deels ten doel, de massa dikker te maken, maar ook om haar een bepaalde kleur te geven, zooals bijv. loodwit, ultramarin of roet dit doen. Ook de bereiding der brandbare massa geschiedt met behulp van machines, die zoo danig zijn ingericht, dat een ontbranding der n.. osa niet kan plaats hebben, daar zij geheel van de lucht is afgesloten en de verwarming door stoom wordt bewerkstel ligd. De onvermijdelijke phosphordarnpen ontwijken door een buis naar den schoor steen, zoodat de werklieden daarvan geen schadelijke werking ondervinden. Na al deze bewerkingen worden de luci fers in door stoom verhitte droogkamers ge droogd, die betrekkelijk klein en van elkan der gescheiden zijn om eventueele ontbran dingen minder schadelijk te maken. Na het drogen worden de houtjes uit de lijsten gestooten ook alweer door machines. Zijn de lucifers geheel gereed, dan moe ten zij worden ingepakt in doosjes en pak ken, Vroeger geschiedde dit met de hand. Om dat evenwel de productie zoo verbazend toe nam, door het gebruik maken van machines, was de handenarbeid niet meer in staat, daarmede gelijken tred te houden, zoodat men er wel toe moest overgaan, ook de doosje? machinaal te vervaardigen en het vullen eveneens aan machines op te dragen. Er bestaan machines, die per dag 70000 doosjes kant en klaar, met schuif- en wrijf- vlakken, afleveren. De zoogenaamde Zweedsche of veiligheids lucifers zijn te danken aan de ontdekking van den amorphen phosphorus door prof Schrütter. Deze geleerde had te kennen gegeven, dat het wel mogelijk zou zijn, dezen vorm van phosphorus bij de lucifersfabricage te gebruiken. Professor Böttger, te Frankfurt am Main, hield zich daarna met dit vraagstuk bezig en het gelukte hem in 1848 werkelijk, de anti-phosphorhoutjes te vervaardigen. De koppen dezer lucifers bevatten (evenals ook heden nog de Zweedsche*) geen phospho rus, zelfs geen amorphen phosphorus. De ontvlambare massa bstond uit een mengsel van chloorzure potasch, zwavel, bruinsteen, dextrine, enz. Deze massa ontvlamt echter niet op elke wrijfvlakte, maar alleen op een oppervlak, dat amorphen phosphorus bevat, vermengd met zwavelantimonium en een bindmiddel. De eerste volgens Rottger's methode ver vaardigde lucifers maakten evenwel weinig opgang. Het publiek was er te veel aan gewend, de phosphorlucifers overal aan te strijkenop tafels, aan den muur, aan de schoenzolen, op de broekspijpen, enz. Een tijd lang werden te Parijs lucifers in den handel gebracht, die door midden moesten worden gebroken en welke ontvlamden door de uiteinden tegen elkander te wrijven. Deze waren evenwel lastig in het ge bruik. Eerst na 1870 begon men zich in Zweden op de vervaardiging van phosphor- vrije lucifers toe te leggen en werden de bekende Jonköping-fabrieken opgericht, die langzamerhand de wereld veroverd ebben. In Frankrijk worden naast de bekende was lucifers nog steeds de oude phosphorlucifers veel gebruikt. In den laatsten tijd gebruikt men in plaats van hout zeer veel houtpapier, dat door hydraulische persen zoo stevig wordt ge perst, dat het als hout kan worden gesneden en bewerkt. De vervanging van hout door andere stof fen is een vraagstuk van groote beteekenis voor de lucifers-fabricage, omdat het verkrij gen van geschikt hout steeds meer moeite kost en grooter onkosten medebrengt, ter wijl de lucifer-industrie steeds grooter hoe veelheden hout noodig heeft. Als men be denkt, hoeveel menschen dagelijks lucifers gebruiken en hoe groot het aantal van die nuttige voorwerpjes is, welke dagelijks door éen persoon worden afgestreken, dan springt het belang van dit vraagstuk in het oog. Een statisticus berekende een tiental jaren geleden, dat als men de lucifers, die in Europa per jaar gebruikt worden, tegen elkander aanlegt, zij een lengte vormen van 36 milliard Meter en den evenaar 829 maal zouden kunnen omspannen. De 829 ringen, op elkander gestapeld, zouden een ring van 1.65 M. dikte vormen. Het gewicht van de dagelijkschc behoefte aan lucifers zou 300 000 K. G. bedragen, als men rekent, dat 6000 houtjes ongeveer 1 K.G. wegen. Een kubieke Meter popu lierhout weegt 300 K.G.er zijn volgens dezen cijfermeester dus 400 000 M8. hout met een gewicht van 109 millioen K.G. noodig om te voorzien in de behoefte van lucifers In Europa gedurende éen enkel jaar. In de lange kleeren. Tweemaal in ons leven zoo wilde de mode het staken zij ons in de lange klee ren. De eerste maal geschiedde dit, toen wij als zuigeling ons leven begonnen, en den tweeden keer, toen wij, de periode van zui geling en kind ontwassen, als jongeman of jongmeisje aan den ingang van een nieuw leven stonden, waar wij zoo hoopvol tegen aanzagen en dat ons goede dagen brengen zou, maar ook dagen van komer en ellende, van bittere smart. Waarom men in die dagen van het neve lig weleer, ons ir. zulke akelig lange klee ren stopte, is een van de raadselen, die wel met ons ten grave zullen dalen. Ze moeten ons, dunkt me, erg gehinderd hebben. Immers, als wij toen ter tijd niet schreeuw den van verveling of van nijd, als wij een kwartier lang vruchteloos aan een fopspeen hadden gezogen of gekweld werden door zuur of tandjes en lust hadden om door een vlugge"1 beweging met onze voetjes en armp jes, door lachen en kraaien begeleid, ons blijde-zijn met het leven te toonen, dan be lemmerden die lange kleeren ons zulks in hooge mate. Doch niet bij de lange kleeren zelve, maar bij den tijd, waarop wij die droegen, willen we even stilstaan. Hebt ge wel eens een moeder bespied, gezeten aan 't wiegje, waarin haar kindje lag Wat ziet ze er gelukkig uit, het jonge moedertje, als ze lacht tegen haar kleine, en hoe innig lief klinkt uit haar mond het liedeke, waarmee ze, o zoo znchtkens, haar popje in slaap zingt Slaap, kindje slaap, Daar buiten loopt een schaap, Een schaap met witte voetjes Drinkt er de melk zoo zoetjes. Suja poppe deine, 't Kindje is nog kleine. 'k Wou dat het kindje grooter was, Dat kwam moeder wel te pas. En dan sloot het popje de oogjes en sliep zoo rustig en zoo vredig in, alsof het dacht moeder waakt en God zorgt voor me wel te rusten, hoorEn als er dan toevallig iets viel, wat veel leven veroorzaakte ,of juist op zoo'n oogenblik een deur hard dicht sloeg en 't kindje wakker schrikte, dan nam moe dertje het in haar armen en zong onvermoeid door, nu eens dit en dan weer een ander liedeke. En onder het Suja, suja kindje, Moeder is je mintje, Vader Is je minnebrood Over een jaar is 't kindje groot 1 sliep de kleine weer lekker in. En toen 't wat grooter werd en wat gemakkelijker om te hanteeren, nam vader het op zijn knie en daar ging het van Hop Marjannetje Stroop in 't kannetje Laat de poppetjes dansen of Schuitje varen, theetje drinken Bloemetjes plukken Varen we naar den Overtoom, Drinken zoete melk met room, Zoete melk met brokken.... Kindertjes mogen niet jokken en zoo zeilde het kleine menschje van de eone knie op de andere, ging het nu eens de diepte en dan weer de hoogte in en had het o, zoo'n pret. Wie houdt er niet van die kleine peuzels! Ze kunnen zoo grappig doen, hun kraaien, hun lachen brengt zelfs den deftigsten mensch uit den plooi. Vooral als ze wat ouder wor den en zoo aardig beginnen te babbelen en overal met die kleine handjes aanzitten, dan brengen ze in menig huisgezin zoo heel veel, heel veel geluks. Maar dan ook is de tijd van de lange kleeren voorbij en is de periode van korten broek en korte rokken ingetreden, die voort duurt tot het tijdstip, waarep zij zoo tegen de groote menschen gaan aanleunen. En op die ure wordt de korte broek met een lange verwisseld en de korte rokken door lange vervangen. De meeste menschen hebben weinig met die pasgelang-gerokte en gelang-gebrockte we zens op. Die tijd, waarop de meisjes en jongens zoo tusschen servet en tafellaken instaan, wordt door menigeen erg >naar« gevonden. «Die bakvischjes*, zoo heet het, «zijn zoo intens vervelend en die jongens, neen maar, die zijn toch zoo afschuwelijk pedant*. Nu ja. daar is soms wel veel van aan, maar gelukkig brengt onzen tijd met zijn sport en zijn ongedwongenheid, daarin ook ai veel verbetering. En die jeugd, welke ge reed staat zich te ontplooien, als bloemep in knop, is zoo aardig om te zien. Ik mag zoo gaarne af en toe eens luisteren, naar dien heerlijken onzin, dien zij opdisschen als hoogste wijsheid en aan dat op dien leeftijd leuke «zich voelenheb ik me nooit geër gerd. Och, 't is zoo'n mooie tijd, als nog geen zorgen 't gelaat met rimpels doorploe gen, als echte natuurlijko vroolijkheid, 't hart jubelen doet van den ochtend tot den avond, de lippen plooit tot een immer lachen en 't oog zoo ondeugend en blij de wereld inkijkt. Heerlijke jeugd, volzalig gevoel van jong- zijn, hoe zou ik het aan mij kluisteren wil len tot aan m'n jongsten snik. En het doet me pijn, als ik zie hoe zoo menigeen moet worstelen, dag en nacht voor 't brood van zijn bescheiden deel, hoe die kamp oorzaak is, dat de nij vere huisvader en de arbeidzame huismoeder het uiterlijk hebben van afgeleefde menschen nog vóór zij 's levens middaghoogte bereik ten. Die zorgen zijn het, die voor zoo menig een de zon verduisteren als de nacht nog niet gekomen is, die 't kenmerk des ouder- doms iemand griffen op 't gelaat, dat vol gens de wetten der natuur dan prijken moest in de schoonheid van den vollen wasdom. Ik houd van kleine kinderen en telkens als ik zoo'n wichtje in het wiegje zie liggen, als het zoo onvermoeid je ligt aan te staren met die reine oogjes, dan denk ik aan dat gedichtje van Heine, door prof. Tiele in 't Hollandsch overgezet: Gij zijt gelijk een bloeme, Zoo rein en schoon en goed Ik zie. u aan met vreeze En met beklemd gemoed. Mij is 't of ik mijn handen Op 't hoofd U leggen moet, God smeekend U te houden Zoo rein en schoon en goed. En daaraan denk ik ook nog wel eens bij 't zien van jongens en meisjes die zoo even de korte kleeren met de lange wisselden en gereed staan den grooten, vaak too moeilij ken levensweg op te gaan. Want op dien weg liggen dlkwjjls groote steenen, waaraan zij de voeten wonden on zijwegen zijn er, ter rechter et. ter linker zijde, vol gevaren, die naar doolhoven voeren, waar ze niet on besmet uitkomen en waar zij hun gezond heid knakken, kracht en levenslust verliezen. En o, het is zoo droevig, als js het boompje

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1