Donderdag 21
Augustus 1913.
No. 8303.
62e Jaargang.
Op reis_
AMERSFOORTSCHE COURANT.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Gonrant, voorheen Firma A. H. van Cleeff".
HOOFDREDACTEUR
F. J. 7EEDERZES.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.
franco per post f 1.15. Advertentien 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent Reclames 15 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU:
ZORTSGZUCHT 9.
Postbus 9. Telefoon 19.
Aan onze abonné's die tijdelyk elders,
binnen- dan wel buitenlands, vertoeven,
wordt op aanvrage, en met duidolylte
opgave van adres, de courant eiken ver
schijndag tegen vergoeding van porto
toegezonden.
Ook uiet-geabonneerden kunnen op de
zelfde wijze de geregelde toezending van
de „Amersfoortsche Courant" tijdens hun
uitstedigheid zich verzekeren.
KENNISGEVINGEN.
De Burgemeester van Amersfoort,
gezien artikel 41 der Gemeentewet,
brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de
Raad dezer Gemeente zal vergaderen op Vrij
dag den 22 Augustus aanstaande, des avonds te
8 ure.
Amersfoort, 19 Augustus 1913.
De Burgemeester voornoemd,
H. W. VAN ES VELD.
Weth., loco-Burg.
Burgemeester en Wethouders van Amersfoort
brengen ter openbare kennis, dat bij hun be-
Bluit van heden aan de CONTINENTAL PETRO
LEUM COMPANY, te Rotterdam, en hare recht
verkrijgenden ingevolge art. 8 der Hinderwet
vergunning is verleend tot het oprichten van
een ondt rgrondschen petroleumvergaarhak met
aftapinrichting op het terrein der Hollandsche
IJzeren Spoorweg Maatschappij, alhier, kada
straal bekend sectie D no. 3177.
Amersfoort, 16 Augustus 1913.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
H. W. van ES VELD,
Weth. loco-Burg.
De Secretaris,
A. R. VEENSTRA,
loco-Secr.
MAANDAG.
Is Maandag de eerste dan wel is hij de
tweede dag der week Het doet er niet toe
zijn geestelijke beteekenis wordt gekenschetst
door zijn naam. De zon is het hemellichaam
bij uitnemendheiddaarom is aan den liefsten
dag der week, dien waarop de mensch in
zijn leven veel licht ziet, de naam gegeven
van den zonnegod. Maar dadelijk volgt dan
in onze waardeering de Maandag. Want
zooals de maan voor ons gevoelsleven zeker
van niet minder beteekenis is daa de zon
geeft zij ons niet licht in den nacht?
doch haar licht aan de zon ontleent, zoo is
de Maandag in zekeren zin een afschijning
van den wekelijkschen rust- en feestdag.
Immers de Maandag is blijgeestig en feest-
lievend van aard, zóo zelfs de gewoonte
wordt gelukkig allengs minder dat som
migen zich vergissen en denken, dat deze dag
een tweede editie is van den Zondag,
Zooals de Zondag een feestdag is, wijl men
dan vrijelijk rusten mag en het leven mag ge
nieten in »zalig nietsdoen*, zoo is de Maandag
onder zijn zeven broeders de feestdag, wijl
men arbeidt. Voel u zelf geschikt voor den
arbeid dien gij verricht en dezen arbeid ge
schikt voor u, zie er het nut en het rede
lijke loon van, en zeg mij dankent gij een
duurzamer en hoogere levensvreugde dan in
arbeiden Het doet er niet toe welke arbeid;
wees schoenmaker of professor, de arbeid is
edel en de arbeider eerbiedwaardig.
Velen echter gaan 's Maandags met eeni-
gen tegenzin aan het werk. Jongelieden
vooralwant, waarlijk, op lateren leeftijd
heeft men wel leeren inzien, dat, hoe slecht
men mogelijk geschikt zij voor den arbeid,
de arbeid altijd goed is voor ons. Er zijn
menschen, ongeschikt voor het werk waartoe
het leven hen heeft aangewezenonstuimige
karakters gedwongen tot een zittend leven,
stille naturen, onwillekeurig opgeleid voor
het beroep van smid of fabrieksarbeider.
Ongerekend nog het feit, dat er beroepen
zijn waaraan, welke ook hun nut weze, men
moeilijk een aantrekkelijken kant vermag te
vinden. Ten slotte wordt ook dit alles een
gewoonte en de volwassene mort niet meer,
wanneer hij 's Maandags aan den arbeid gaat,
die hij in zijn jeugd heeft verfoeid, doch
waarmee het leven hem verzoende.
Wie jong zijn, gaan Maandagochtend dik
wijls met tegenzin aan het werk; zij geeu
wen en rekken zich uit en denken»Was
het toch maar altijd Zondag*. Zij zijn jong
om zulke onverstandige wenschen te koeste
ren. Ook hangt de meerdere of mindere lust
waarmee zij aan het werk gaan af van de
vraag hoe hun Zondag geweest is. Hebben
zij dien dag verluierd dan zeker gaan zij
met afkeer aan het werk. Is het Zondags
mooi weer geweest en hebben zij den weke
lijkschen feestdag blij genoten, ook dan wil
den zij dien wel in den Maandag voortzetten.
Was 't daarentegen Zondag slecht weer en
hebben zij om deze of andere reden den hun
gegeven tijd ongebruikt gelaten of kwalijk
gebruikt, zich verveeld of geërgerd, dan is
de Maandag met zijn hernieuwden arbeid
ook hun welkom, en kijken zij niet zóo ver
langend over de andere dagen uit naar den
volgenden Zondag.
Aldus is de Maandag de tweede weke-
lijksche feestdag, wijl de week van arbeiden
er mee begint. Niettemin, een echte werkdag
is hij toch niet dadelijk'n verontschuldiging
dus voor de vergissing der Maandaghouders.
De geheele Maandagochtend lijkt soms
een heel lichtzinnig karakter te hebben er
is in de menschen nog een rest van de
levensgemakkelijkheid van den Zondag en
reeds een begin van de levensvoldoening,
welke ons enkel de arbeid kan schenken.
De ontmoeting van die twee aangename
emoties geeft aan den Maandagochtend iets
van een vroolijken jongen vol grappen en
guitenstreken, die deD ernst van het leven
nog niet kent.
Ons Zondagsleven is zoo geheel verschil
lend van ons door-de-weeksche. Behalve
onzen familiekring gaan wij 's Zondags met
een geheel andere groep vrienden en ken
nissen om dan de andere dagen. Op Zondag
ontmoeten wij veelal onze luxe-vrienden,
hen aan wie slechts lieve maar licht-ver-
breekbare banden van gezelligen omgang
ons verbinden. Zij echter met wie wij in de
week arbeiden en streven, spreken over
dingen van ernst en verrichte daden, voor
hen en voor ons van beteekenis.
Onze familiekring bevat het grootste deel
van ons gemoedslevenzij met wie wij op
de weekdagen min of meer geregeld om
gaan en arbeiden, vormen een tweeden, wij-
deren familiekring, welke het grootste deel
van ons verstand bevat. Wij hebben hen
Zondag niet gezien, zelfs willen vergeten,
maar wij zien hen 's Maandagsmorgens terug
en, zoo de meesten onzer het niet zoo dui
delijk beseffen, het is ons toch welkom, dat
wij hen terugzien.
Vandaar, dat de Maandagmorgen jong is
en ietwat ondegelijk. Tusschen de aangele
genheden van arbeid, handel en bedrijf door
wordt er gesproken over dat andere leven,
den dag te voren geleefd; kwinkslagen en
grappen worden over en weer naverteld
het duurt eenige tijd eer het wekelijksche
leven den invloed van en de herinnering aan
den Zondag te boven is.
Maar de Maandag wordt vroeg oudreeds
in den middag heeft zijn gelaat een ernsti-
gen plooi. Het oude werk, dat 's Zaterdags
onafgemaakt is achtergelaten, nadert zijn
voltooiing, nieuwe arbeid is begonnen ieder
heeft zich weer in zijn levenstaak ingewerkt.
En op geen anderen dag der week is de
vlijt frisscher en vroolijker. De wijsgeer mag
zeggen »ik denk, dus ik leet«, men kan
het ook anders voelen en zeggen«wij ar
beiden, dus wij leven*.
ZANDBERGEN.
In het vorig nummer deelden we een en
ander mede uit het jongste jaarverslag van
de Maatschappij Zandbergen* gelijk ze hier
heet. Duidelijk bleek, dat, alles te zamen ge
nomen, 1912 voor «Zandbergen* was een
jaar van vooruitgang, van rustigen en zegen
rijken arbeid.
Er is echter meer in het verslag en wel
een artikel van den Directeur, jhr. W. A.
Ortt, waarin niet alleen ter sprake wordt
gebracht de inwendige controle bij de ge
zinsverpleging, doch ook bet stelsel van
controle wordt besproken zooals dit o.a.
vanwege het Departement van Justitie over
voogdijkinderen wordt toegepast. Dit stelsel
deze dwarskijkerij, door niets gemoti
veerd is van dien aard, dat het Bestuur
besloot, voorloopig geen voogdijkinderen
meer op te nemen.
Waar de toepassing der Kinderwetten een
vereeniging, welke zich kinderverzorging ten
doel stelt en die mag wijzen op een ervaring
van meer dan een kwart eeuw, er toe brengt,
zich aan verdere opneming van voogdij
kinderen te onttrekken, zijn de redenen,
welke het Bestuur leidden tot dit besluit, wel
waard te worden meegedeeld.
De Directeur schrijft dan
Het spreekt vanzelf, dat, wanneer de ver
pleegden van «Zandbergen* in een gezin
zijn geplaatst, de taak van de opvoeding
niet geheel aan de pleegouders moet wor
den overgelaten, al spelen zij daarbij een
hoogst belangrijke rol.
Hetzij direct, hetzij indirect moeten zij
voortdurend in verbinding staan met den
Directeur, opdat zij bij hem steun vinden in
de moeilijkheden, welke zich bij de opvoe
ding kunnen voordoen.
Deze controle, of dit toezicht of hoe men
ook deze verbinding wil noemen, in het
algemeen beter aangeduid door den naam
samenwerking tusschen Directie en
pleegouders, is noodzakelijk, niet alleen om
misbruiken bij de opvoeding te voorkomen,
doch vooral om de pleegouders de groote
verantwoordelijkheid, die zij op zich hebben
genomen, te helpen dragen en bij hen de
belangstelling in hun gewichtige taak gaande
te houden.
Die samenwerking tusschen Directeur en
pleegouders zou het best kunnen geschieden
doordat de eerste de laatsten geregeld be
zocht om over de belangen der kinderen te
spreken.
Ik stel er prijs op hier met nadruk te ver
klaren, dat de persoonlijke bezoeken van den
Directeur aan de pleegouders als het aller
beste middel moeten worden aangemerkt om
de opvoeding tot een goed einde te brengen
en dat het de plicht is van den Directeur,
iedere gelegenheid te baat te nemen om de
pleegouders te bezoeken of wel de pleegouders
en verpleegden te ontmoeten.
In de practijk echter is dit, bij het steeds
toenemend aantal verpleegden, en dienten
gevolge den steeds wassenden onivang van
de correspondentie en van de werkzaamheden
van den Directeur in het belang van de
Maatschappij «Zandbergen*, onmogelijk.
Daarom wordt de hulp ingeroepen van
tusschenpersonen de correspondenten. De
pleegouders weten, dat zij zich in het be
lang der kinderen allereerst tot hen te wen
den hebben en de correspondenten weten,
dat zij alle belangrijke aangelegenheden, de
kinderen betreffende, aan den Directeur
moeten mededeelen.
Doch niet alleen door de correspondenten
wordt een contact tusschen Directie en pleeg
ouders geschapen, ook doordat geregeld om
de drie maanden (somtijds elke maand) de
rekeningen worden ingezonden en doordat
de kleeding van uit «Zandbergen* en in
ieder geval met toestemming van den Direc
teur wordt verstrekt. Want het opzenden
der rekeningen en het aanvragen van klee
ding brengt onwillekeurig een wisseling van
brieven mede, waarbij ook de belangen der
kinderen worden besproken.
Ook buiten die rekeningen en aanvragen
om wordt uit «Zandbergen* met vele pleeg
ouders een geregelde briefwisseling onder
houden, waarbij' in sommige gevallen de
belangen der kinderen nog beter dan bij een
bezoek k'- .nen behandeld worden.
Inpers bezoeken van den Directeur kun
nen dikwijls niet anders dan gedurende den
schooltijd plaats hebben, zoodat men pleeg
ouders en kinderen dan tóch niet bij elkaar
ziet. Kiest hij het uur van het bezoek tus
schen de schooluren in, dan valt dit meestal
amen met het middageten en werkt het
hooge mate storend op den gewonen
gang van zaken in het gezin, waarvan dan
het gevolg is, dat het bezoek mogelijk wordt
bekort.
Bij correspondenten, die ter plaatse
woonachtig meer vrij zijn in de keuze
van den tijd waarop zij het bezoek willen
brengen, gelden deze bezwaren in veel
mindere mate.
Het is hier de plaats om ook van mijn
zijde een woord van hartelijken dank te
brengen aan de correspondenten voor hun
onmisbaren steun en voor hun zoo zeer ge
waardeerde belanglooze medewerking, die ik
bij den tegenwoordigen gang van zaken niet
meer zou kunnen ontberen.
Waar ik hierboven als mijn meening heb
doen kennen, dat de bemiddeling der corres
pondenten en de briefwisseling noodzake
lijkerwijze het persoonlijk contact tusschen
Directeur en pleegouders zullen moeten ver
vangen, heb ik hiermede gedoeld op nor
male gevallen.
Al herbaal ik wellicht ten qvervloede, dat
ook hierbij bet persoonlijk bezoek van den
Directeur te verkiezen is, in abnormale
en ernstige gevallen is zulk een persoon
lijk bezoek bepaald noodzakelijk, of wel de
verpleegde wordt in het Tehuis op «Zand
bergen* opgenomen, ten einde persoonlijk
met den Directeur in aanraking te komen.
Voor dit doel alleen zou reeds het Tehuis
onmisbaar wezen.
Dat bezoeken aan of inspecties over de
pleegouders door personen, buiten den Direc
teur om en niet in samenwerking met hem,
altijd nadeelig zijn, is mij menigmaal bij
ervaring gebleken.
Welliswaar hebben de Staat, de Gemeen
ten, de instellingen of wel personen, die
kinderen aan de zorgen van «Zandbergen*
hebben toevertrouwd en daarvoor subsidie
verleenen, ongetwijfeld het recht om na te
gaan of het door hen geschonken vertrou
wen gewettigd is.
De vraag of het tegenwoordig algemeen
gehuldigde stelsel van het inspecteeren der
gezinnen buiten den opvoeder om, aan
beveling verdient, is te ernstig om hier niet
ter sprake gebracht te worden.
De reden, dat ik dit stelsel om zekerheid
te verkrijgen omtrent den goeden gang van
de opvoeding liever door een ander zou zien
vervangen, is niet gebaseerd op de vrees
van een minder gunstig oordeel over som
mige gezinnen (het zou aanmatigend zijn, te
beweren, dat alle gezinnen aan de hoogste
eischen van geschiktheid voldoen) doch be
rust op het volgende.
Wanneer men namelijk niet op de hoogte
is van den aard en het karakter van het te
inspecteeren kind, noch van de beweegrede
nen, die tot plaatsing in dat gezin hebben
geleid, noch van de onderlinge verhouding
tusschen pleegouders en pleegkinderen, dan
zal men zich dikwijls zij het ook te goe
der trouw op onpedagogische wijze tegen
over een van beiden uitlaten, waardoor een
eens gevormde band pijnlijk kan worden
verbroken.
Het is zeer moeilijk, zich altijd te onthou
den van het stellen van vragen of hét ma
ken van opmerkingen, die de opvoeding be
treffen, dus die uitsluitend aangaan de Ver
eeniging, met de opvoeding belast, en zich
er slechts toe te bepalen om na te gaan of
naar aanleiding van de oppervlakkige
indrukken, die men ontvangt de plaat
sing van dien aard is, dat de geldelijke bij
drage vanwege het lichaam, waarvoor inspec
tie wordt gehouden, gewettigd is.
Onwillekeurig is men geneigd, vragen te
stellen omtrent het door de Vereeniging uit-