Donderdag 23
October 1913.
Rona
Cacao
No. 8329.
63e Jaargang.
DE BUS VAN HOUTEN'S
RECHTERHAND
VAN DE ZUINIGE HUISVROUW
AMERSFOORTSCHE COURANT.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff".
HOOFD-REDACTEUR
P. J. FHEDERZZS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.
franco per post /1.15. Advertentien 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenlngs-
advertentiën per regel 15 cent Reclames 13 regels f 1.25. Bewijsnummers naar binten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht
BUREAU:
ZORTEGRACET 9.
Postbus 9. Telefoon 19.
Verlegen kinderen.
Voor eenige maanden, schrijft dokter B. in
»Moleschot« werd mijn raad ingeroepen voor
een meisje van 4 jaar, omdat het zoo ver
legen was. Het is duidelijk, dat dit niet te
bestrijden is door eenig middel uit onze
nationale en internationale apotheken, noch
door afwasschingen, diëeet-regeling of door
onze natuurkundige geneeswijze. Het eenige,
dat te doen viel, was de oorzaak op te
sporen van die verlegenheid, om dan te
trachten die oorzaak te verwijderen. Op mijn
vragen vernam ik, dat het meisje niet altijd
verlegen was; tegenover de familie was er
geen sprake van en tegen enkele bezoekers
was zij zelfs bepaald vrij, soms reeds bij de
eerste kennismaking. Tegenover andere ken
nissen was haar verlegenheid echter zeer
groot, ook indien zjj hen veelvuldig ont
moette.
Ik heb den ouders toen gezegd, dat dan
zeer waarschijnlijk de oorzaak der verlegen
heid te zoeken was niet in den gezondheids
toestand van hun kind, niet in hun opvoeding,
maar bij die andere kennissen. Dat dit inder
daad het geval was, heb ik hen aangetoond,
toen een paar weken later de mama jarig
was. Ik ging ook feliciteeren en Toontje
(zoo heet het meisje) kwam naar mij toe,
vragend: »Zeg, mijn pop is ziek; ze wil
niet eten, wil je er effies beter maken?*. Ik
behoefde aan mijn belofte, dit eens te pro-
beeren, geen gevolg te geven, *.vant Toontje
zag een bak met taartjes rondgaan, kreeg
zelf ook een taartje op een bordje en ging
er mede aan een tafeltje staan, netjes met
een lepeltje etend. Ze at netjes, maar ze had
toch een tafeltje uitgezocht, dat tegen den
muur stond, zoodat zij met haar gezichtje
van alle bezoekers afgewend was. Ik vond
niet, dat dit voor een kind van 4 jaar van
bijzonder groote verlegenheid getuigt.
In stil genot zou zij haar taartje echter
niet kunnen gebruiken. Nauwelijks was het
eerste hapje in haar mond verdwenen of
een der bezoekers, de heer J., kwam bij
haar staan en vroeg heel vriendelijk: »Krijg
ik een stukje van je Het meisje antwoordde,
ofschoon de vraag nog een paar maal her
haald werd, niet en at rustig verder. Wel
licht werd zij er toch wel wat onrustig door
en een der bezoekers merkte op: >wat is
Toontje toch verlegen, mevrouw!*
Een tweede bezoeker vond dit óok en
nam het schoteltje, met taartje en al, een
oogenblik voor Toontjes neus weg, zeg
gende >nu zal ik het wel verder opeten*.
Toontje zei niets, haar mama zei nietsmaar
ik zeide wel iets.
»Ja mevrouw, zeide ik, ik ben het volko
men met de heeren eens. Weet u wel, wat
de heeren' zelf geantwoord zouden hebben,
toen zij reeds 4 jaar oud waren Zij zouden
als volgt gesproken hebben.
Mijnheer! Het gebruiken van een taartje
is voor mij een groot genothoogere aspi
raties, een verhevener levensdoel heb ik
nog niet leeren kennen; mijn leeftijd zal u
dit verklaren. Ik zal echter mijn genietingen
voor een oogenblik onderbreken om uw
vraag te beantwoorden. Er zijn twee moge
lijkheden óf uw vraag is ernstig gemeend,
óf ge hebt er een grap mede bedoeld. Wat
het eerste geval betreft, moet ik u doen
opmerken, dat ge zelf een taartje vóór u
hebt staan. Eet dat eerst op en vraag, als
ge nog meer blieft, er nog een aan mama
ze heeft er nog veel meer en ze zal het u
vast niet weigeren, want ge zijt groot en
bovendien op visite. Ik ben klein en niet
op visite en krijg slechts éen taartje, zoodat
er geen termen aanwezig zijn om aan uw
verzoek te voldoen. Gierig ben ik echter
heusch niet, ge kunt dat aan de dienstboden
•^vragen en ik zou gaarne bereid zijn, u een
stukje van mijn taartje te geven, als gij zelf
niets hadt en het gaarne lustte. De vraag of
wij wel van het zelfde lepeltje zouden eten,
behoef ik thans niet te behandelen.
>Is uw vraag als een grap bedoeld, dan
IS DE
moet ik zeggen, dat ik het heelemaal niet
grappig vind. Gisteren is mij dit taartje reeds
beloofd, den ganschen ochtend heb ik er mij
op verheugd, zoodat het mij niet aangenaam
is, thans gestoord te worden. Hoe zou u het
vinden als u voor een ganschen dag slechts
éen sigaar hadt, u veel genot van het roo-
ken van die sigaar voorstelde en iemand,
die er veel meer had, u telkens vroeggeef
mij haar*.
Toontje was ondertusschen weer aan het
eten gegaan, maar stond nu een eindje ver
der, omdat een vriendelijke oude heer haar
verlegenheid wenschte te overwinnen door
telkens, niet hard, maar ook niet heel zacht,
aan haar krullen te trekken. De deur ging
open en een dame kwam binnen. »Dag
Toontje, zeide ze, zie ik je nu eindelijk eens
maar kind, wat heb je een prachtige krullen
mag ik er eentje hebben, hè toe, geef mij
er een ja hoor, straks neem ik er een
mede, ik heb een schaartje in mijn zak*.
Toontje zei niets, Toontje werd verlegen
genoemd en Toontje bleef men verlegen
noemen, toen een andere bezoeker de mooie
jurk, een derde de bloote beenen en een
vierde de lievelingspop beloofde mede te
nemen. Toontje zei zelfs niets toen een zak-
schaartje voor den dag kwam, welke dreigde
de pruik van een pop af te knippen. En
Toontje was verlegen tegenover alle andere
bezoekers, óok al hadden zij nog niet beloofd
iets mede te nemen.
Het was voor mij een genoegen, toen het
meisje eindelijk in een andere kamer mocht
gaan spelen.
Toen ik weg ging, behoefde ik Mama
niets meer te zeggen. Zij begreep, dat de
verlegenheid van haar kind zeer goed ver
klaarbaar was door het, zeer zeker heel goed
bedoelde, maar ontactische optreden der
kennissen. De vriendschapsbetuigingen van
vele menschen tegenover kinderen, zelfs hun
bewijzen van hartelijkheid, kunnen niet an
ders worden gequalificeerd dan als plagen,
hoezeer ook de bedoeling een geheel an
dere is.
I Wij, groote menschen, moeten het ver
trouwen en het hart der kinderen trachten
te winnen. Wanneer dit mislukt en de kin
deren verlegen zijn, is dat onze schuld door
onze verkeerde of vaak ook te groote of te
plotselinge vriendelijkheid.
Wie er eens op gaat letten, staat ver
baasd over de vele dwaze vragen, die veel
vuldig aan kinderen worden gesteld. Alle
kleedingstukken, alle lichaamsdeelen worden
cadeau gevraagd.
Mag ik dit, mag ik dat hebben? Hoe
kom je aan dien hoed? Van wie heb je die
mooie schoenen Mag ik dien hoed eens op
hebben als ik uitga Mag ik dien bal Mag
ik dat handje opeten Zal ik je eens prik
ken
Feitelijk mag men tevreden zijn als de
kinderen daardoor alleen maar verlegen en
niet angstig worden, d.w.z. de verstandigste
partij kiezen, zwijgen en zich er niets van
aantrekken.
Dat ook tegenover andere menschen min
der toeschietelijkheid wordt getoond, kan
daardoor verklaard worden. Dit euvel zal
afnemen naarmate de leeftijd toeneemt.
De ouderdomsrente.
De wet-Talma, die den 70-jarigen een
ouderdomsrente van twee gulden per week
verzekert, heeft heel wat blijde harten ge
maakt.
Maar ze blijven niet allen blij, schrijft
»Het huisgezin*, want, voegt het blad er
aan toe, we vernemen al van Armbesturen,
die fluks den adspirant-rentetrekkers hebben
aangezegd, dat ze met December hun gulden
of hun daalder bedeeling zullen hebben te
Die Armbesturen vreezen voor dartelheid
en te groote weelde.
Zij schijnen zich te inspireeren op Minister
Treub, die, in zijn voorgenomen uitbreiding
der rente-uitkeering, pensioen en bedeeling
onvereenigbaar acht.
De Armbesturen zijn hem vóór en decre-
teerengeen bedeeling en pensioen.
Wij kunnen een dergelijk optreden van
Armbesturen niet loven, zoo min als we den
patroon kunnen prijzen van wien we hoor
den, dat hij de twee gulden pensioen welke hij
toekende voortaan in den zak zal houden, nu
de schatkist aan zijn ouden werkman een
rente gaat uitkeeren.
Er zal tegen deze dingen wel niets te doen
zijn maar tegen den geest van de betreffende
wetsbepaling zijn ze stellig.
En men kan ze alleen sigtialeeren in de
hoop, dat ze zoo weinig mogelijk navolging
mogen vinden.
De »Geldersche koerier* wijst er op, dat
»Het huisgezin* nog maar de helft laat zien
van het voor de oudjes weinig bemoedigende
en voor alle overigen vrij zonderlinge pers
pectief, dat zich door zóo 'n wetsuitlegging
opent.
Wat verder blikkend, ontwaren we wel
dra, dat het geld, door den Staat voor de
oudjes bestemd, ook nog niet in de Armen
kas vloeit.
De meeste onzer Armenkassen zijn nood
lijdend en dus aangewezen op Gemeente
subsidie.
Gaat men de »gepensioneerden« van de
bedeelingslijst schrappen dan dalen daardoor
natuurlijk de uitgaven van het Armbestuur
aanmerkelijk. Wat echter nog niet beteekent,
dat dit bestuur nu ook met de winst gaat
strijken.
Immers, naar gelang het tekort op de re
kening van het Armbestuur mindert, krimpt
de Gemeente ook haar toelage in. En zoo
wordt dus feitelijk het geld uit 's Rijks kas
langs een omwegje overgeheveld in de
beurs der Gemeente.
Waarvoor het 't allerminst bestemd is.
En trek daar nu de consequentie eens uit.
Gesteld, dat door het niet meer bedeelen
der gepensionneerdenhet Gemeente-subsi
die aan bet Armbestuur vervalt, of althans
dermate vermindert, dat dit (denk aan de
kleinere Gemeenten) op zijn beurt daling der
gemeentelijke belasting ten gevolge heeft.
Wat geen fictie is; want wij kennen een
Gemeentebestuur, dat, in o vei leg met de
Armvoogden, reeds heeft berekend hoeveel
de hoofdelijke omslag 't volgend jaar naar
beneden zal gaan, ten gevolge van de ouder
domsrente.
Dan staat men dus voor 't ongehoorde
feit, dat de pensioengelden, door den wet
gever voor de 70-jarigen beschikbaar gesteld,
in werkelijkheid althans voor een deel, ge
noten zullen worden door de belastingbeta
lers, d. i. door de niet-onvermogenden, ter
wijl de meest hulpbehoevenden er in vele
gevallen weinig of niets bij profiteeren.
Ons erachtens dient, zoo mogelijk, tijdig
een stokje voor dit spelletje gestoken. Want
op deze wijze zouden de gevoteerde milli-
oenen voor een goed deel hun bestemming
missen en zou de practijk der wet al te
veelvuldig en al te bar het doel voorbij
streven.
Argentijnscli vleescli.
De mededeeling, dat de levering van
Argentijnsch vleesch voor het leger gedu
rende het geheele volgende jaar is opgedra
gen aan een export-firma te Hoek-van-Holland
klopt niet precies met de volgende mede
deeling in het »Ned. Landbouw-weekblad*,
dat toch waarlijk niet kan worden geacht,
over éennachts ijs te gaan en ten deze stellig
uit zuivere bron put.
Over het Argentijnsch vleesch, schrijft het,
dat tegenwoordig ook hier te lande bij massa
wordt ingevoerd, schrijft de Duitsche consul-
generaal te Buenos-Ayres in een verslag
aan zijn Regeering, dat ten gevolge van een
aanzienlijke vermindering van den veestapel
in Argentinië, de uitvoer van vleesch sedert
het vorige jaar gestadig achteruit gaat, en
in de toekomst nog geringer zal worden. De
vleeschprijzen zijn in Argentinië zóo geste
gen, dat de uitvoer in de meeste gevallen
niet meer winstgevend is. Dit verschijnsel is
een gevolg van de groote droogte, die in
1908,1909 en 1910 in Zuid-Amerika heerschte,
waardoor de fokkers toen, wegens gebrek
aan het noodige voeder, genoodzaakt waren,
het vee tegen eiken prijs te verkoopen. Daar
door vermeerderde het aantal exportslachte
rijen en koelhuizen, die het vleesch in be
vroren toestand naar Europa uitvoeren, en
deze inrichtingen, die in de daarop volgende
jaren de hoogste prijzen betaalden om het
bedrijf niet te moeten staken, zijn oorzaak,
dat de vraag naar vee voor den overzeeschen
uitvoer nog meer toenam terwijl van een
vermeerdering van den veestapel geen sprake
was. Wel was de oogst in 1911 en 1912
bevredigend, maar ook toen was er reeds
gebrek aan vee voor de vetweiderij en werd
er veel vee gemest, dat eigenlijk voor de
fokkerij had moeten worden bewaard. In het
bijzonder in de provincie Buenos-Ayres, die,
wat den veestapel betreft, eenmaal de rijkste
des lands was, en in de daaraangrenzende
Zuidelijke provincies, is het gebrek aan rund
vee en schapen thans groot. De prijzen van
het vee zijn tot het dubbele gestegen en in
overeenstemming daarmede zijn ook in heel
Argentinië de prijzen van het vleesch onge
kend hoog. Een der grootste exportslachtc-