Op juiste wijze sparen
MAGGI8 Bouillon-Blokjes Kr"IMter
41a pCt.
Leening Gemeente Amersfoort 1914,
f300 000
Alléén
SINGER
SINGER-MAATSCHAPPIJ,
Stoomwasscherij W. G. BURGER,
ZEIST.
DE HUISHOUDGIDS.
Feuilleton.
Het schot in het duister.
doet de huisvrouw, als zij, in plaats van
voor bouillon duur vleesch uit te koken,
het noodige vleeschnat bereidt uit:
Een blokje 8V2 cent geeft, slechts door overgieten
met kokend water, een kop van den fljnsten bouillon.
groot 1 700 OOO,
in obligaties van f1000 en f500.
De INSCHRIJVING op
van bovenstaande leening (waarvan reeds f 400 000 is geplaatst) zal opengesteld zijn op
DONDERDAG 19 FEBRUARI 1914,
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 nur,
te Amersfoort bij den GEMEENTE-ONTVANGER
te Amsterdam ten kantore van de heeren KOL Co., tot den koers van lOO'/i
PROSPECTUSSEN en INSCHRIJVINGSBILJETTEN zijn bij de inschrijvings
kantoren verkrijgbaar.
Onze machines behoeven
geen aanprijzing
in winkels met DIT uit
hangbord zijn de
Naaimachines
verkrijgbaar.
Wij verzoeken slechts
er op te letten, dat ze
aan het j n i 81 e adres
gekocht worden.
Amersfoort, Westsingel 49 hoek Yarkensmarkt.
AMERIKAANSCHSYSTEEM.
Wassehen geheel opgemaakt of droog toegeslagen
goede behandeling. billijke prijzen.
Goederen vorden te Amersfoort 's Woensdags franco gehaald en gebracht.
PROSPECTUS wordt op aanvrage gratis toegezonden.
iÏ4t<r/tfot4
Ca&ur
wordt UITSLUITEND
geleverd in vierkante
bussen, waarin een zakje
met bovenstaand op
schrift. Eisch dus deze
verpakking en weiger
namaak.
Gouden Medaille, Gent 1908.
Onder redactie van mevrouw W. van der VECHT, Oud-Ieerares in Koken
en Voedingsleer.
Dit tijdschrift verschijnt eiken Zaterdag.
Proefnummers gratis en franco verkrijgbaar bij iederen Boekhandelaar en aan
het bureau van >DE HUISHOUDGIDS»
Burgstraat 65, UTRECHT.
Het is al wel een dertig jaar geledeD, vertelde
de officier, dat wij bij Orleans manoeuvres maak
ten en aan tafel op een middag een oud-strijder
van Waterloo hadden, een voorwereldlijken ka
meraad van onzen kolonel, die bijna te zwak
■cheen om bet gewicht zijner vele ridderorders en
medailles te dragen. Ik zat naast hem aan tafel
en het was bijna pjnlijk de kinderlijke vreugde
te zien, die op de gezichten der beide veteranen
lag, als ze samen babbelden over dingen, die
zooveel jaren geleden gebeurd waren en van
welke daden zij misschien de eenige overleven
den waren. Wij hadden den kolonel pas een
portret van zichzelf in groot tenne aangeboden
en daar het op de eereplaats hing, werd het
natuurlijk het onderwerp van het gesprek.
„Een mooi portret", zeide de oude generaal
na het lang bekeken te hebben. „Wat me
vooral treft, is het wonderlijk licht der oogen".
„Ah, het licht der oogen", zeide onze comman
dant. „Herinner jij 't je? Raakt het geen bij
zondere snaar bij je aan
„Drommels, ja I" riep onze bezoeker met geest
drift. „Heb je de geschiedenis al eens aan de
jongelui verteld Eu hij wees met een zwaai
van zijn gerimpelde hand op ons, officieren, die
rond de mahoniehouten tafel zaten.
„Neen", stribbelde de kolonel tegen, want hij
zag, waar zijn vriend heen wilde.
„Onzin I Wilt u een paar minuten naar een
verbaal van een oud-soldaat luisteren, heeren?"
riep de veteraan rondkijkend.
„Bravo 1" klonk het en meteen begon de oude
heer te vertellen, in weerwil van de tegenspar-
teling van den kolonel.
„In 1813, tegen bet eind van den oorlog,
diende ik in een regiment lichte dragonders, dat
in de Pyreneeën lag. Het eskadron, waarin ik
kornet was, rukte voort in een vallei naar het
Zniden en tegen het vallen van den avond, toen
we nog verscheidene mijlen van ons kwartier
waren, barstte een verschrikkelijk onweer los,
dat al gauw de wegen totaal onbegaanbaar
maakte.
„Iemand, die niet den veldtocht in Spanje
heeft meegemaakt, weet niet wat modder is.
Toer de regen begon, poetste onze gids hem en
daar stonden we, mannen en paarden, doodop,
geen weg wetend, met den nacht snei vallend
en een ijskouden wind van de bergen om ons
gierend, om onze ellendige positie nog een beetje
treuriger te maken. Een paar stafofficieren, die
met ons ter verkenning waren meegereden, en
een majoor van de veldartillerie wisten ook
even weinig van den weg afdaar zaten we,
onze paarden tot de knieën in de kleiik moet
nog zéggen, het was pleizierig.
„Een Iersch korporaal steeg af en ging op
onderzoek uit. Erg zeker ben ik er niet van, dat
ik het halfuur, dat nu volgde, niet zat te slapen.
Maar hij vond een verlaten kasteeltje op een
heuveltje en na kort beraad besloten we, daar
den nacht door te brengen onze paarden waren
op en met moeite bereikten we het.
„Het bleek bijna een paleis te zijn, vol schil
derijen, beelden, marmer en mozaiek. Na het ge
heel doorzocht te hebben, stalden we onze paar
den in de beneden-kamers en met een paar vaten
wijn, die onze vijanden hadden achtergelaten,
en het restje van ons rantsoen maakten we ons
het zoo gemakkelijk als we konden in ons prach
tig, maar vreugdeloos kwartier. Ijlen linie schild
wachten werd om het gebouw geposteerd en we
staken een paar flinke houtvuren aan en sloten
de blinden om den wind buiten te houden.
„Wij officieren, gebruikten een groote zaal,
blijkbaar een scoilderijengalerij, te oordeelen
naar de laDge rij van ridders en dames, die een
der muren versierden. Aan den anderen munr
keken groote ramen in den nacht en toen ik
een gordijn voor een er van wegtrok, kon ik
een schildwacht zijn karabijn op den grond hoor
ren zetten.
„De tafel hadden we vlak bij het vlammend
vuur gezet en we zaten er rondom zoo vroo-
lyk te redeneeren, zooals alleen Fransche offi
cieren dat kunnen. Een heele série kandelaars
schitterde op de tafel, maar liet het grootste
deel der zaal tamelijk in het donker. De offi
cier van de wacht deed zijn ronde, een klein
sergeantje bracht ieder uur zijn rapport, en
toen de wijn een tijdje waB rondgegaan, werden
we verbazend vroolyk. Connolly, de lersche kor
poraal zong een liedmaar dat lawaai konden we
niet lang dulden, ofschoon we wisten, dat er uren
in den omtrek geen Engelschman of Spanjaard
te vinden was. Toen vertelde de majoor ons
een verhaal, dat ons deed bulken van het
lachenhij werd gevolgd door onzen oudsten
kapitein, die ons bijna weer aan 't huilen
maakte. E6n van ons lag reeds onder de tafel
te slapen en een ander zat al zachtjes in zich
zelf een aria uit Handei's laatste oratorium te
zingen, vermengd met andere deuntjes.
„Middernacht waB voorbij en éen voor éen
gingen onze kaarsen uit, tot we er nog vijf over
hadden en daarvan branddeD de meeste al in
de pijp. De slaperigheid kreeg mij te pakken
en de gele gezichten van myn kameraden wer
den al vager en vager, toen eensklaps een ge
fluister aan mijn oor me klaar wakker maakte.
„Beweeg u niet, het geldt uw leven", zei de
stem, „maar luister raar me".
Ik wist, dat het een van mijn luitenants was,
die sprak, een heel bekwaam en degelijk officier
dus hechtte ik veel waarde aan zijn woorden.
Heel zacht zeide hij
„Kyk naar dat groote portret achter den
majoor; dien ridder met den witten kraag. Ziet
u het?"
We zaten met onze gezichten naar de schil
derijenmuur en even rechts van ons was het
portret, dat hy bedoelde: een krijgsman uit den
tijd van Philips II, te voeten uit.
„Ja, fluisterde ik, wat is er mee
„Kyk naar de oogen",
„Ik keek er nauwkeurig naar, maar zag er
niets bijzonders aan en juist gingen weer twee
kaarsen knetterend uit, den akeligen walm in
mijn neusgaten achterlatend.
Ik zie niets; wat hebt ge bemerkt?" zei ik.
„Herinnert ge u", fluisterde Blank, „hoe nog
geeD twee maanden geleden een konvooi gewon
den werd afgemaakt naden nacht in een verlaten
kasteel te hebben doorgebracht
„Precies".
„Zit alsof ik niet tot u spreek, ging hij op
geheimztnnigen toon voort. En weet u ook nog,
dat twee verkenningspatrouilles op de zelfde
plek werden afgemaakt, ofschoon er geen vijand
in den omtrek was
Die omstandigheid wist ik maar al te goed
maar waar wilde hij heen?
„Ik heb die twee eens met elkaar vergeleken,
ging hy voort en nu weet ik, dat we op de
zelfde plaats zijn, waar die ongelukkige kerels
hun laatsten nacht op aarde hebben doorge
bracht. bpring niet op, }t Vreemdste komt nogl
Er is iemand achter die schilderij. De oogen zijn
doorboord en telkens schijnt vooreen oogenblik
een licht er achter".
De majoor zat bij het vuur te redeneeren met
»ën ÏLgï C!5-8D- Ilij ««ticuleerde hevig en
syn gelaat was bijna purperrood door de opwin
ding en het vuur. Al de anderen sliepen en nog
slechts twee kaarsen op tafel brandden.
„Kijk, daar is 't weer".
't Was zoo. Ik zag twee lichtstraaltjes door
de oogen der schilderij stralen; het effect was
spookachtig.
Weer ging een kaars uit en het licht verdween
plotseling van het gelaat der schilderij.
Ik gryp het gevest van mijn sabel. De majoor
en de stafofficier slapen ten laatste ook, vermoeid
van hun geredekavel. Blank en ik zijn de eenigen,
die nog wakker zijn.
„Daar is dat geschitter in die oogen weer".
„Zie je het? Ben je er zeker van?"
„Zeker? Of ik; we worden bespiedt".
Met verschrikkelijke beradenheid hault Blank
zyn pistoolholster over tafel naar zich toe.
„Als het licht schijnt, is er niemand", fluistert
hij. „Als 't uitgaat, zijn twee menschelijko oogen
achter de schilderij en al was het Wellington in
eigen persoon, ik Hcbiet er op".
Langzaam neemt hij een pistool, laadt dat en
trekt zijn sabel huif uit de schede.
Ge6n geluid is er in de kamer; de wind ram
melt niet langer in stormachtige woede de ramen.
Blanks gezicht is bleek, doch vastberaden en do
eenzame kaars begint te knetteren.
„In 's hemelsnaam, maak haast", fluister ik.
„Laat mij den tijd", is al wat hij zegt.
De oogen schitteren na helder en hij kykt er
onafgebroken naar en z6o stil is het, dat ik mijn
horloge kan hooren tikken.
Het schynsel verflauwt, het is weg; onze kaars
geeft een waarschuwend geflikker en vlug zijn
pistool oplichtend, geeft Blunk vuur.
Iets springt door het doek van het portret en
valt aan onze voeten op den vloer. Vóór den
ochtend is het een lijkeen mensch leeft niet
lang met een kogel tusschen de oogen.
Het lichaam, dat we mee naar het hoofdkwar
tier namen, werd herkend als te zijn Muchioe, den
beruchten spion en guerilla-aanvoerder. Achter
het schildery vonden we een gang naar buiten
en daarin lag een juiste beschrijving van onze
personen, dingen van waarde en wapenen en 't
juiste getal troepen van ons commando, zoodat
we, als de vent had kunnen wegkomen, dien
nacht niet overleefd zouden hebben. Ken \jner
schot heb ik van mijn leven niet gezin, beskot
de oude militair, do hand van onzen veteraan
kolonel nemend. De hemel zy dank, heb ik na
verloop van zooveel jaren nog het genoegen, den
ouden makker van het schiereiland te omheizen
die het afvuurde.