Zaterdag 9 Januari 1915.
No 8515.
64e Jaargang
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firina A. H. van Cleelf
HOOFDREDACTEUR
J. FRZSSIHZEf
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f\,
franco per post ƒ1.15. Advertentien 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenlngs-
advertentien' per regel 15 cent Reolames 1—5 regels ƒ1.25. Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentien van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU:
KORTZGRACBT 9.
Postbus 9.
Telefoon 19.
KENNISGEVINGEN.
AANGIFTE VOOR DE BEVOLKINGS
REGISTERS.
•Het Gemeentebestuur van Amersfoort
herinnert de ingezetenen aan hunne verplich
ting om steeds tijdig ter Gemeente-secretarie
aangifte le doen voor de bevolkingsregisters.
Bedoelde aangifte moet worden gedaan
le. Wanneer men de Gemeente gaat verlaten.
Alsdan moet een getuigschrift van woonplaats
verandering (verhuisbiljet) worden gevraagd ter
Seoretaria (kamer no. 3; en medegenomen naar
de Gemeente, waarin men zich gaat vestigen,
teneinde aldaar uiterlijk binnen éene maand te
worden ingeleverd.
2e. Wanneer men zich in de Gemeente ves
tigt.
Alsdan moet men overleggen een getuigschrift
van woonplaatsverandering (verhuièbiljet) afge
geven in de vorige woonplaats.
3e. Wanneer men binnen de Gemeente van
woning verandert.
Het hoofd van een huisgezin is verplicht, aan
gifte te doen, wanneer in dat gezin eenige ver
andering plaats gr\jpt, óok door het opnemen
of het vertrek van dienstboden.
Overtreding dezer bepalingen wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste veertien dagen
of geldboete van ten hoogste honderd gulden.
(Artikel 9 van bet Koninklijk Besluit van 27
Jnli 1887, Staatsblad No. 141).
Amersfoort, 8 Januari 1915.
Het Gemeentebestuur
voornoemd.
De Burgemeester
Van RANDWIJCK.
De Secretarie,
A. R. VEENSTRA.
Burgemeester en Wethouders van Amersfoort
brengen ter openbare kennis, dat bij hun be
sluit van 29 December 1914 aan L. J. HON-
TELE, alhier, en sjjue rechtverkrijgenden, ver
gunning is verleend tot het oprichten van eeno
varkensslachterij, in het perceel alhier gelegen
aan de Kruiskantp no. 10, bjj het kadaster
bekend onder sectie A no. 1579.
Amersfoort, 6 Januari 1915.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. R. VKKNSTRA.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt ter algemeene kennis, dat door den
districts-veearts miltvuur is geoeustateerd bij een
gestorven varken in deze Gemeente.
Amersfoort, 7 Januari 1915.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
Kort en snel recht.
Men schrijft ons
Kort en snel recht. Wie heeft het ver
langen daartoe niet in zich roeien opkomen,
toen hij bemerkte, dat een jongen, die ge
meend had, eenige overtreding te moeten
begaan, eerst vele maanden na den dag
waarop hij die overtreding pleegde «last*
ondervond van het proces-verbaal, dat een
agent van politie tegen hem had opgemaakt.
Kort en snel recht. De straf voor het
gebeurde volgt eerst als de dader reeds lang
heen is over den schrik van den te juister
tijd verschenen bewaarder der orde; ze kan
soms zóo lang uitblijven, dat de overtreder
zich niet goed meer kan te binnen brengen
wanneer en onder welke omstandigheden hij
zich sohuldig heeft gemaakt aan een teveel
aan straat vrijheid.
Is 't wonder, dat zoo'n jongen vrijwel ge
speend blijft van al betgeen zweemt naar
eerbied voor een wettelijk voorschrift.
En is niet zijn grootste straf het standje
van zijn vader, die, als »banquier donné par
la nature* den daalder of rijksdaalder moet
betalen, dien zoonlief in een baldadige bui
heeft opgeloopen?
Voor vaderlijk tuchtigingsrecht hebben
we allen eerbied en we ontkennen den in
vloed ervan op het karakter der kinderen
geenszins, maar toch zijn we van oordeel,
dat de straf van den rechter, mits o n m i d-
deüijk volgend op de daad, van veel dieper
werking op een knaap zal zijn dan een
standje, zelfs in den meest uitgebreiden zin
van het woord, van een vader, die eerst na
maanden iets verneemt van des knapen over
treding.
Want de langzame gang van berechting
werkt niet alleen nadeelig op het tegengaan
van straatschenderij, maar ook bij het straf
fen van misdaden en het is waarlijk geen
wonder, dat er steeds meer stemmen opgaan
om bij «kleine zaken de straf spoediger
te doen volgen op de daad. Voorstanders
wijzen niet zonder reden naar Engeland,
waar onmiddellijke aanhouding van den
verdachte en diens dadelijke geleiding voor
den rechter een krachtig middel is gebleken
tegen straatschenderij, baldadigheid en an
dere uitingen van tuchteloosheid. Zeker, er
worden menschen in ons land gevonden, die
ook uit andere dan in elk geval te bestrij
den formeele gronden zijn legen dadelijke
berechting; zij vinden een overtreding zoo
erg nietde jongens hebben het zoo kwaad
niet gemeendwat doet zoo'n groote agent
zijn handen aan een kleinen jongen te slaan
in éen woord zij gebruiken alle argumenten,
die verklaren, dat zij zelf het begrip van
een juiste tucht nog niet hebben omvat.
Met hun bezwaren behoeft dan ook geen
rekening te worden gehouden.
Dat de polite er in volksbuurten mogelijk
last van zal ondervinden indien zij een jon
gen meeneemt, we zullen het niet ontkennen
maar mag dit een reden zijn om een insti
tuut, waarvan veel heil is te verwachten,
niet in te voeren En zou na betrekkelijk
korten tijd die last niet gaan verminderen,
om ten slotte geheel te verdwijnen Denken
we eens even aan de verkeersagenten. Hoe
is in den aanvang niet tegen hen geraasd en
gescholden en wie luistert thans niet
naar hun bevelen, zonder te brommen Het
Hollandsche volk moge tuchteloos zijn, het
went spoedig aan maatregelen aan orde, mits
die worden toegepast met beleid.
Dat dit gewend doen raken aan die maat
regelen te lang reeds werd uitgesteld, de
waarlijk schoone naam, dien ons volk in het
buitenland bezit, waar bet bekend staat als
een der «meest lastige voor vreemdelingen*,
bewijst het. Het zal daarom ongetwijfeld veler
instemming hebben, dat de Tuchtunie zich met
een adres tot de Tweede Kamer heeft ge
wend met verzoek, in het ingediende voor
stel tot vaststelling van een nieuw Wetboek
van Strafvordering zoodanige wijzigingen aan
te brengen, dat een vlugge, eenvoudige be
rechting van kleine zaken, snelle oplegging
eu spoedige tenuitvoerlegging van straf op
overtredingen, inderdaad werden bereikt.
In alle plaatsen van ons land zullen van
wege de Tuchtunie lijsten worden gedepo
neerd waarop zij, die met dit adres instem
men, hun handteekening kunnen plaatsen.
Erkentelijkheid.
Volgens Diogenes, den beroemden wijs
geer, was de hoogste deugd de beoefening
der ontbering; hij geeselde de dwaasheden
der menschen met schertsenden, doch vin-
nigen spot. Om te toonen, hoe weinig de
mensch slechts noodig heeft om te kunnen
bestaan, hield Vlij verblijf in een ton en had
hij niets anders bij zich dan een bedelzak,
een stok en een houten napje om water te
scheppen, als hij dorst had; dit laatste wierp
hij nog weg nadat hij eens een knaap water
zag scheppen in de holte der hand.
Al zal in onzen tijd met onze begrippen
van menschelijkheid en beschaving die
helaas door den wreeden oorlog ruw geweld
worden aangedaan niemand wenschen,
dat wordt toegegeven aan dezen eisch om
afstand te doen van alle gerieflijkheden en
zich te spenen van al hetgeen het leven kan
veraangenamen, niet te ontkennen is het, dat
het nog een deugd is om, zoo noodig, te
kunnen ontberen met geduld en lijdzaamheid
en zich met kalmte en berusting te schikken
in het onvermijdelijke. Dit beteekent echter
volstrekt niet, dat ons de moed mag ont
zinken en de kracht mag begeven om ons
op te werken uit den ongunstigen toestand;
integendeel, wij behooren al ons kunnen aan
te wenden en te woekeren met ons physiek
en geestelijk vermogen om ons stoffelijk en
verstandelijk te verheffen.
Toen Alexander de Groote een bezoek
bracht aan Diogenes in zijn ton, werd hem
door den grooten veroveraar gevraagd, of
hij niets iets voor hem doen kon, en het
antwoord luidde: «Ja, gij moest een weinig
uit de zon gaan staan*. Dit antwoord lag
geheel in de lijn, die de wijsheer zich tot
richtsnoer had gekozen. Van erkentelijkheid
voor de aangeboden hulp was geen sprake;
hij liet zich zelfs door den grootsten monarch
en machthebber van zijn tijd niet verleiden,
een duimbreed af te wijken van het stand
punt, dat hij zich had gekozen. Niet, dat wij
het afkeuren, dat wij een verstandig en dank
baar gebruik maken van de hulp, die ons
welwillend wordt geboden, maar toch bevat
het antwoord een wijze les voor velen onzer.
Wij moeten met overleg, omzichtigheid
en verstandig beleid ons den weg afbakenen,
dien wij ons voorstellen, dat tot ons doel
zal leidenniet aan het loutere geluk en
het toeval mogen wij het overlaten, hoe
onze toekomst zal zijn. Hebben wij dien
weg afgepaald, dan moeten wij ons met al
de kracht, die in ons is, er op toeleggen,
te bereiken, hetgeen wij ons in het verre
verschiet hebben voorgesteld. Kan de hulp
van anderen ons nader voeren tot dat doel,
dankbaar worde zij aanvaard; maar laten
wij ons door geen mooie voorspiegelingen,
die een degelijken grondslag missen, laten
verleiden, af te wijken van een met ernst
en juist doorzicht opgezet plan. Hulde aan
den man, die «neen* weet te zeggen, wan
neer anderen hem een raad opdringen, of
hulp bieden, die schijnbaar belangloos, later
wellicht blijken zal niet van baatzucht ont
bloot te zijn. Vooral in deze moeilijke tijden
is moed noodig en vertrouwen in eigen
kracht; tracht een goed inzicht te krijgen
in den verwarden en duisteren toestand,
waarin gij moet pogen een lichtpunt te
vinden, dat een baken kan zijn op den weg,
dien gij moet inslaan en dien gij moet vol
gen trots hinderpalen, die gij opzij moet
werken, ten spijt van tallooze moeilijkheden,
die gij moet overwinnen.
Om van zijn minachting jegens het mensch-
dom te doen blijken, liep Diogenes eens op
klaarlichten dag met een brandende lantaarn
in de band en toen hem gevraagd werd, wat
dit beduidde, gaf hij ten antwoord: »Ik
zoek of ik ergens een mensch kan vinden*.
De geniale man bedoelde natuurlijk iemand
naar zijn geest en naar zijn wensch.
Om in onze dagen een werkelijk dank
baar mensch te vinden, een mensch wiens
erkentelijkheid niet alleen op de lippen ligt,
maar uit het hart opwelt, zal men zelfs met
een helder uitstralenden lantaarn lang moeten
zoeken. Zoo iemand is een zeldzaamheid.
Dit is een bedroevend verschijnsel van
onzen verlichten, onafgebroken vóoruitstre-
venden tijd, een betreurenswaardige schrede
achterwaarts van de goede vorming des
harten tot het niets ontziende snoode égoisme,
dat thans schier algemeen wordt gehuldigd.
Draaiend om eigen as, zich bewegend om
het centrum van zijn dierbaar ik streeft
ieder er naar, een ander vooruit te komen,
hem te overvleugelen, ja zelfs de hoogere
treden van den ladder te beklimmen zooveel
mogelijk ten koste van anderen.
Wie denkt in zijn ijver voor eigen ver
heffing nog aan anderen, in een anderen zin
dan om hem de loef af te stekenwie her
innert zich werkelijk nog een ander dan om
hem te overtreffenwie denkt er nog aan,
den verschuldigde» dank te bewijzen, dien
men met recht van hem mag verwachten
Aannemen kan iedereen het aantal van hen,
die jacht maken op eigen voordeel en be
lang, zonder zich om eens anders lot te be
kommeren, is groot; maar zeldzaam zijn zij,
die geven van ganscher harte, nog zeldza
mer zij die weten aan te nemen en dankbaar
te zijn.
En wat missen deze ondankbaren, die zelf-
zuchtigen veelZij kennen niet het heerlijke
onuitsprekelijke genot, de voldoening ge
vende, innerlijke vreugde, die men deelachtig
wordt, wanneer men anderen vreugde bereidt.
Wel jammer is het, dat zij zich nauwelijks
deze ontbering bewust zijn zij kennen niet
eens het bestaan van dit edel, heerlijk genot,
dat in de schaduw stelt alle materieele ge
nietingen, die gaarne nagejaagd wordenzij
weten niet beterhet werd hun niet geleerd,
dat dankbaarheid gelukkig maaktzij bleven
verstoken van de kennis, dat de mensch,
wien goedheid des harten niet is aangeboren,
wien het medegevoel voor anderen niet werd
ingeschapen, zich die kan eigen maken door
zelfonderzoek, oefening en goeden wilniet
het minst door de opvoeding.
De opvoeding moet de zoo gewenschte
verbetering brengen.
Hoeveel slechte kiemen worden er niet
gelegd in de jeugdige ziel, die maar al te
spoedig vruchten dragen, voortwoekeren en
betere kiemen in haar wasdom verslikken.
Men gunt de jeugdige ziel den tijd niet, in
zich te verwerken, hetgeen men haar aan-
biedf, maakt het haar vaak niet mogelijk, de
goede lessen en terechtwijzingen, die nu en
dan door de duisternis heen breken en tot
in bet binnenste des harten doordringen, in
zich op te nemen opdat het ingang vit.de
en tot een tweede natuur worde.
mensch behoort het goede te doen,
omdat het zoo wezen moet, omdat hij er in
wendig toe wordt gedwongen. Door het
woord, maar vooral door het voorbeeld,
worde hij aangespoord, het verkeerde te laten,
te verafschuwen en alleen het goede lief te
hebben.
Zelfzucht is een van die zondige eigen
schappen, welke alle menschen van de prille
jeugd aankleven en waartegen wij ons leven
lang te strijden hebben. Het is de taak der
opvoeding, die uit te roeien of althans te
leeren bedwingen en te verzachten.
Troost u nimmer met de helaas geijkte
maar zeer dwaze verontschuldiging 't Komt
wel terecht*. Neen, nimmer kunt gij geheel
weer goed maken, hetgeen in de jeugd werd
verzuimd. Gij kunt later geen ingewortelde,
wij zouden haast zeggen: ingekankerde, eigen
zinnigheid meer breken of verbeteren, even
min kunt gij de zelfzucht uit het hart van
den jongen mensch verbannen, er dankbaar
heid voor in de plaats brengen; een dank
baar mensch moet uit hem of haar groeien,
die het plicht acht, aan anderen vreugde en
geluk te bereiden en voor het verkregene
te danken.
Bedenken wij steeds, dat de kiem der zelf
zucht of der dankbaarheid wordt ontwikkeld
naarmate de jeugd wordt geleid en voorge
gaan. Want alleen met het woord op dank
baarheid aan te sturen, geeft niet de ge
wenschte resultaten. Wij moeten persoonlijk
voorgaan. Het leeren der jeugd berust groo-
tendeels op navolging. Goed voorgaan, doet
goed volgen.
Gewennen wij te allen tijde de jeugd en
de jongelingschap om de dankbaarheid te
beoefenen, niet traag en weerspannig, als een
opgedrongen plicht, maar komend uit het
binnenste des harten, dan moet zij haar weg
vinden naar buiten en ons allen ten zegen
zijn.
Wanneer zóo de zelfzucht steeds meer
bedwongen, de dankbaarheid en de erkenning
van elkanders verdiensten meer algemeer.
zullen worden, dan zal de saamhoorirheid
steeds grooter worden en zal door onderlinge
samenwerking veel goeds tot stand komen,
tot aller heil.