Dinsdag 20
April 1915.
No 8558.
64e Jaargang
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff".
HOOFD REDACTEUR
P. J. rRZSZRZSS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden 1.
franco per post ƒ1.15. Advertentien 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en ontelgenlngi-
advertentlën per regel 15 cent Reclames 1—5 regels ƒ1.25. Bewijsnummers naar bulten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentien van bulten de stad worden de lncasseerkosten in rekening gebracht.
XORTXQllAOST 9.
Postbus 9. Telefoon 19.
K E N N I S O EV I N GK N.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt ter kennis van <le ingezetenen dezer
Gemeente, dat de door den Directeur van Rijks
directe belastingen, enz. te Utrecht execntoor
verklaarde kohieren No. 2 en 4 van de
Personcele Belasting
over het dienstjaar 191") aan den Ontvan
ger van 's Rijks directe belastingen alhier zijn
ter hand gesteld, aan wien ieder verplicht is,
zijnen aanslag op den bij de wet bepaalden voet
te voldoen.
Gedaan en op de daarvoor gebruikelijke plaat
sen aangeplakt te Amersfoort, den 20 April 1915.
De Burgemeester voornoemd,
Vax RANDWIJCK.
De Burgemeester en Wethouders van Amersfoort,
gelet op art. 204 der Gemeentewet.
doen te weten, dat de le suppletoir kohieren der
SCHOOLGELDEN
voor openbare Lagere scholen A, B, C en D en
voor de Iloogere Burgerschool over het dienstjaar
1914,1915, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten
van Utrecht, in afschrift gedurende vijf maan
den op de Secretarie der Gemeente voor een
ieder ter lezing liggen.
Amersfoort, '20 April 1915.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK'.
De Secretaris,
A. R. VEENSTKA.
Ned. Anti-Oorlog Raad.
liet aantal vereenigingen, half April bij
de Raad aangesloten, bedroeg, zooals wij
reeds meldden 766. Vooreerst behooren hiertoe
een aantal, dat ook buiten oorlogstijd uitslui
tend zijn aandacht gericht houdt op het be
vorderen van den vrede.
Voorts vinden wij vermeld meer dan hon
derd kerkelijke gemeenten, godsdienstige ver
eenigingen, kerkelijke jongeliedenclubs en
dergelijkeeen 50-tal loges van vrijmet
selaren en theosofen 28 vereenigingen voor
vrouwenkiesrecht54 afdeelingen van den
Bond voor Staats-pensioneeringeen 30-tal
politieke vereenigingen ruim 20 vereenigin
gen op het gebied van drankbestrijding; 12
afdeelingen van den Ned. Bond van onder
wijzers en 11 van het Genootschapeen
groot aantal werklieden-vereenigingen12
afdeelingen van Patrimonium; 21 coöpera
ties 9 afdeelingen der Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen20 afdeelingen van Groene-
en Witte Kriiis, benevens een zeer groot
aantal afdeelingen van vereenigingen op 't
gebied van land- en tuinbouw.
Waar eigenlijk alle werk op maatschap
pelijk gebied den hinder en de tegenwer
king van Jen oorlog ondervindt, vraagt de
Raad van iedere organisatie op elk gebied,
dat zij naar vermogen het pogen om tot
een spoedigen en duurzamen vrede te
komen, zullen steunen.
Ook een aantal officieele lichamen gaf
reeds steun zoo vindt inen o.a. 20 Kamers
van Koophandel vermeld, waaronder die van
Utrecht, Den Haag, Dordrecht, Kampen en
Deventer.
Hoe de boide Amersfoortsche
M iddenstands - vereenigingen
worden voorgelicht.
(INGEZONDEN.)
Geschriften en voordrachten op financieel,
vooral op monetair, gebied zijn betrekkelijk
zeldzaam. En als men er eens een te lezen
of te hooren krijgt, dan moet iemand, die ook
maar eenigszins op de hoogte van de zaak
is en dus het raderwerk van de financieele
machine voldoende kent en begrijpt, zich
bijna altijd verbazen over het groote, soms
totale gebrek aan kennis en inzicht van den
schrijver of redenaar.
Een belangstellende zendt mij een exem
plaar van de „Amersfoortsche Courant" van
10 April 11. In dat nummer is een verslag
opgenomen van een redevoering van den
heer Th. over „de rol van het geld". Dit is
een onderwerp van groot, van zeer groot
belang voor iedereen, niemand uitgezonderd:
voor rijkdcm en voor middenstand, voor den
handelaar, voor den landbouwer, voor den
industrieel, voor den arme, ja voor dezen ook
vooral.
Nu liet ik het mij toegezonden artikel
eigenlijk liefst onbesprokenik blijf graag
goeie vrienden met de menschen, maar toch
is het niet een sociale plicht, waar in een
zóo gewichtig vak van wetenschap grove
dwalingen als feiten worden verkondigd,
daartegen op te komen?
Het feit, dat b ij n a niemand, dit geldt
ook van onze hoogststaande Staatslieden op
de hoogte is en, wat erger is, zich ook geen
moeite geeft om op de hoogte te komen van
ons financiewezen, heeft ontzaglijk onrecht
voor ons volk als geheel en kolossale schade,
vele jaren lang, voor landbouw en industrie
met zich gebracht. Ik heb dit elders meer
dan eens onwederlegbaar aangetoond en zal
er hier maar over zwijgen. De belangstellende
kan het o.m. vooral vinden in„Gewone
dwaalbegrippen op muntgcbied" en in mijn
laatst verschenen boek „Een dreigend munt-
gevaar".
Ik zal de redevoering van den heer Th.
niet in haar geheel behandeleneerlijk ge
zegd, ze is daarvoor te onbeteekenend en
toont te duidelijk de vrucht te zijn van ge-
dachtelooze napraterij van een twee- of drietal
schrijvers, Presidenten van de Nederlaudsche
en van de Javasche Bank, voor wie de be
langen van het Nederlandsche grootkapitaal
en van genoemde Banken een „voorwerp
van hunne aanhoudende zorg" waren, waarbij
middenstands- en andere dergelijke belangen
wel nauwelijks in aanmerking kwamen.
Het doel van dit schrijven is alleen om de
hoorders van des heeren Th. 's redevoering,
en de lezers van het verslag daarvan, er op
merkzaam op te maken, dat zij, hetgeen zij
zich misschien van het gesprokene herinneren,
gerust kunnen vergeten, want de beschouwin
gen zijn veelal averechts en de vermelde
feiten zijn, niet bij uitzondering, maar grooten-
deels, onjuist.
Ik neem een klein stukje over, ik denk
ongeveer een zevende van een kolom uit het
4 kolommen beslaande verslag
»Het is van groot internationaal belang,
»dat de verschillende lauden een zelfde
»keuze doen voor het ruilmiddel, opdat,
«vooral bij handels-transacties, niet te groot
«verlies wordt geleden bij het omzetten
»der munt van het eene in die van het
«andere land.
«Engeland heeft een 50 jaar geleden een
«helderzienden blik vooruitgeworpen en
«den zoogenaamden gouden standaard in-
«gevoerd, waaraan het zijn groote welvaart
«dankt.
«Wij hebben thans óok, of liever weer,
«goudgeld; het gouden tientje, het eenige
«handelsartikel, dat een constante waarde
«heeft en niet onderhevig is aan de wet
«van vraag en aanbod en wel een waarde
«van precies tien gulden».
Het verlies, dat bij verschillend ruilmid
del geleden wordt door de eene partij, is
precies zoo groot als de winst, daardoor ver
kregen by de andere partij. Voor een kleinig
heid kan men bovendien tegen dat mogelijke
verlies assureeren. In' Argentinië spreken
landbouwers en industrieelen nu nog over
de schitterende zaken, die men maakte
in een tijd n.b. toen do wisselkoersen op en
neer gingen als de golven van een storm
achtige zee.
En die helderziende blik van Engeland
De gouden standaard is wel net zooveel de
grondslag geweest van Engeland's welvaart
als de gewoonte van klompen dragen een
bron van welvaart is geweest voor de plat
Nu enkele fifwerineen, als feiten voorge-
telandsbevolking van Nederland. Na 1875
heeft Engeland, evenals andere landen met
gouden ruilmiddel, een langen, harden tijd
doorgemaakt voor zijn landbouw en industrie,
al hebben toen de kapitalisten daar, evenals
hier, een „gouden" tijd doorgemaakt.
Het gouden tientje is, volgens den heer
Th., het eenige handelsartikel, dat een vaste
waarde heeft en wel een waarde van precies
tien gulden.
't Moest eigenlijk zijn tien guldens zijn
gelijk in waarde met éen gouden tientje. Hoe
dit mogelijk wordt gemaakt (10 X 9-45 Gram
zilver niet 9.25 zooals de heer Th. meent
heeft nog niet de helft van de waarde
van de 6.048 Gram goud van ons tientje)
zegt de heer Th. niet; ik heb het duidelijk
uiteengezet op bl. 37 e.v. van mijn boek
«Een dreigend muntgevaar* en zal het daarom
hier maar laten rusten.
Zooals de schrijver het zegt, staat dat
eigenlijk gelijk met b.v.«Een Kilogram is
't eenige ding, dat een vast gewicht heeft
en wel een gewicht van tien Hectogrammen#.
De waarde van het gouden tientje gaat op
en neer, precies als ieder ander handelsar
tikel, als bijv. graan of boter.
Tot zoover de beschouwingen. De lezer
denke niet, Jtat de rest wel goed zal zijn.
ik behandelde slechts een dozijn regels; de
rest is net zoi
Nu
steld,
De spreker zeide:
«Een land heeft een gouden standaard
«als het een gouden ruilmiddel heeft, dat
«iedereen bij den Staat kan doen aanmunten.
In dit geval verkeert Nederland, maar
hoe kon dan de spreker, anderhalve kolom
verder, beweren, dat Nederland den zilveren
standaard behouden heeft?
De heer Th. zegt verder:
«In 1884 werd in ons land voor 25
«millioen aan zilverstukken ontmunt«.
Er werd voor 25 millioen minder ontmunt
dan de heer Th. beweert.
En verder:
«Er zal een tijd komen, waarin Neder-
«land zijn zilveren ruilmiddelen met eenige
«schade op de markt zal moeten brengen*.
In de laatste jaren is voldoende gebleken,
dat Nederland geen gemunt zilver aan de
markt behoeft te brengener wordt omge
keerd heel wat voor 's lands rekening aan-
gemunt. Maar al ware dit anders, dan zou
dit toch gebeuren zonder «eenige schade*.
Wie effecten heeft gekocht tegen een koers
van 100 percent, en die effecten dalen tot
80 percent, meent ook wel eens, geheel ten
onrechte, evenals bij den door Tb. veron
derstelden zilververkoop, dat eerst dan het
verlies komt.
Dit verlies kwam, bij de effecten en bij
het zilver, door en te gelijker tijd met de
daling niet door of bij den verkoop.
De heer Th. beweerde verder, «dat de
«Engelsche Bank volstaat met 10 percent
«ter dekking van haar biljetten*.
Weet de heer Th. niet, hoe the Bank of
England, die men het wereldcentrum der
circulatie-banken zou kunnen noemen, is in
gericht is het hem onbekend, dat die
Bank heelemaal geen percent van dekking
kent?
«Engeland heeft 50 jaren geleden den
«zoogenaamden gouden standaard inge-
«voerd*.
Laten wij dit maar een vergissing noemen.
Evenzoo de bewering, dat de aanmaak
van elk bankbiljet 35 ct. zou kosten. Even
zoo, dat de verlaging der minimum-dekking
van de Ned. bankbiljetten van 40 en 20
percent geen cadeautje voor de Ned. Bank
zou zijn. Of bedoelde de heer Th. misschien
dat het geen cadeautje, maar een stevig
cadeau was? Dan zou hij gelijk hebben.
Ik denk, dat wij het hierbij wel kunnen
laten.
Vooral in den tegen woordigen tijd achten
wij het bijzonder gevaarlijk, als de vele
gangbare dwaalbegrippen omtrent «de rol
van het geld* bestendigd of zelfs nog ver
meerderd worden. Direct na de schitterende
overwinning van Duitschland op Frankrijk
kwam, door de fatale muntpolitiek van den
onwetenden Rijksdag, misleid door een paar
van zijn leden, die door een onnoozel amen
dement op een wetsartikel ineens den gouden
standaard wisten in te voeren in een zóo
volkrijk land als Duitschland, een groote
malaise in alle zaken, die heel lang geduurd
heeft en eerst in 1896 haar laagste punt
bereikte. Duitschland had vijf milliarden ge
kregen en men zag overal gedruktheid in
zaken, achteruitgang en landbouw en in
dustrie konden alleen door hooge bescher
mende rechten in "t leven blijven. Ook ons
land kreeg zijn deei door de treurige, zelf
zuchtige muntpolitiek van onze Nederland
sche geldmacht, die den Nederlandsche n
wetgever, onwetend op dit terrein, leidde
waar zij hem hebben wilde. Zullen bier, na
dezen oorlog, landbouw, industrie, midden
stand weer de dupes zijn, of zal, omgekeerd,
na den oorlog een tijd van bloei aanbreken
door een eerlijke en doelmatige fioancie-
politiek
Wij vreezen; er zijn teekenen, die op het
eerste wijzen.
Als middenstands-vereenigingen ingelicht
wenschen te worden omtrent «de rol van
het geld* laten zij dan iemand vragen, die
op de hoogte is van het geldwezenlaat
weinig tegelijk behandeld worden en a
dit vooral óp eenvoudige'wijze gescur
met ruime toelating van vragen stellen.
Dan kan dit van groot nut zijn; maar
zooals het thans geschiedde, kan men er nu
eenmaal geen waarde aan hechten.
M. J. WIESS1NG.
Amsterdam, 18 April 1915.
fleiwcheiivormiug.
Des menschen ergste vijand isde
mensch.
I Wij bedoelen dit in den meest uitgebrei-
den zin, ons niet beperkend tot hetgeen hij
individueel, aan groepen of als eenheid
I gedacht met grooten ijver en onmisken-
bare scherpzinnigheid doet om een aantal
anderen het aardsch bestaan, dat toch zoo
kort van duur is, moeilijk te maken. Wij
sluiten daarbij wel degelijk in, plaatseR zelfs
op den voorgrond, de noeste vlijt, die door
elk onzer wordt betoond bij den arbeid tot
verduistering van eigen lot, tot onderdruk
king van eigen levensgeluk.
Wat de onderlinge vijandschap aangaat,
die wij meenen te moeten aaukweeken tot
waarborging van zelfbehoud, lijkt het soms
of wij ons verbeelden, dat hetgeen een an
der ten deel valt eerst aan ons werd ont
nomen. Hij althans heeft er geen recht op;
het komt hem niet toe. Daar zijn lieden, die
den treurigen moed hebben, dat gevoel
openlijk tot uitdrukking te brengen, en «de
wereld* benuttigt deze gelegenheid om hun
nog een extra-verwijt toe te voegen, hen
van jaloeischheid te betichten en nijdigaards
te schelden. Alsof de op die wijze gemak
kelijk te constateeren aanwezigheid eener
krankheid bij anderen voor eigen gezond
heid voldoenden waarborg geeft.
Waaraan ligt dat toch, dat de wangunst
dezen naam draagt de vriendelijke eigen
schap, die ons tegen elkander in het harnas
jaagt ons zóo stevig te pakken heeft?
Zijn wij dan, in het groot bekeken, niet
wijzer dan de hond in Esopus' fabel, u weet
we!, die met het brok vleesch in zijn bek
aan den waterkant stond en even daarna
met leegen muil afdroop, omdat hij tusschen
die twee oogenblikken een erg dwaas ding
had gedaan; u herinnert zich immers, dat
die hond, in het water een hond met een
stuk vleesch in den bek ziende, ook naar
dat stuk vleesch bapte en het zijne er
bij inschoot, 't Lijkt wel zoo. In een spiegel
beeld weerkaatst, schijnt de lotsbedeeling
dergenen, die ongeveer de zelfde lichame
lijke en geestelijke levensbehoeften hebben