Dinsdag 9
November 1915.
No. 8644
66e Jaargang.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Ainersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff'
HOOFD-REDACTEUR
F. J. FHEDEHIES.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zuterdagarond. Abonnement per 3 maanden ƒ1.
franco per postƒ1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieele- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reolamea 15 regels ƒ1.25 Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten, evenals afzonderlijke nummers, 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU:
KORTE GRACHT 9.
Postbus 9.
T elefoon 19
KENNISGEVINGEN.
MAXIMUM-PRIJZEN MEEL EN BROOD.
De Burgemeester der Uemeente Amers
foort maakt bekend,
dat met ingang van 13 November a.s.
1. de prijs van tarwebloem (gebuild in-
landsch, uitsluitend éen soort) is gesteld op
f 18.25 per 100 K.G.;
2. de prijs van tarwemeel (ongebuild) is
gesteld op f 15.25 per 100 K.G.;
3. dat de onder 1 en 2 vastgestelde prij
zen zijn netto-contant, af fabriek of molen,
voor bakkers en dergelijke verbruikers en
dat aan tusschenpersonen op verzoek een
reductie moet worden toegekend, als is aan
gegeven in de circulaire van den Minister
van Landbouw. Nijverheid en Handel dd.
23 Maart j.l. No. 12001/6;
II. dat met ingang van 18 November
a.s. de maximum-prijs voor brood wordt
vastgesteld per K.G. contant, afgehaald aan
bakkerij of winkel, voor:
gebuild tarwewaterbrood op 22s ct.
tarwehalfmelkbrood 24s
tarwemelkbrood 26
ongebuild tarwebrood (bruinbrood) 19
De maximum- prijzen der brooden worden
dus in centen
1 pnd. 1.5 pnd. 2 pnd
of of of
0.5 kg. 0.75 kg. 1 kg.
melkbrood (ongemerkt) 13 195 26
halfmelkbr. (gem. H.M.B.) 12"' i«° 24
waterbrood (gem. W.A.B110 ~r' 22''
Rabbin, toezicht 12i83 235
tarwebrood (bruin brood) 9® 14*' 19
Amersfoort, 8 November 1915.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op art. en 7 der Hinderwet,
Brengen ter kennis van het publiek, dat een
dour II. B. RODIK, alhier, ingediend verzoek,
met bijlagen, om vergunning tot het oprichten
van eene Smidse voor hoefbeslag in hei perceel
alhier gelegen aan de Valkestraat, bij het Ka
daster bekend onder Sectie E, No. 2025, op de
Secretarie der Gemeente ter visie ligt, en dat
op Zaterdag den 22 November a.s. des voormid
dags te huif elf uren gelegenheid ten Kaadhuize
wordt gegeven om, ten overstaun van het Ge
meente bestuur of van éen of meer zijner leden,
bezwaren tegen het oprichten van de inrichting
in te brengen.
Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der
Hinderwet, ziju volgens de bestaande jurispru
dentie alleen zij gerechtigd, die overeenkomstig
artikel 7 der Hintier wet voor het Gemeentebe
stuur of éen of meer zijner leden zijn versche
nen, ten einde hunne bezwaren mondeling toe te
lichten.
Amersfoort, 8 November 1815.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. R. V EENSTRA.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op arlt. en 7 der Hinderwet,
Brengen ter kennis van het publiek, dat een
door A. J. VAN ZALINGEN ingediend ver
zoek, met bijlagen, om vergunning tot het
uitbreiden van zijn bakkerij, door bijplaatsing
van een electromotor van 1 P. K. in het perceel
aan do Langestraat No. 1,
en dat een door A. VONK, ingediend verzoek,
met bijlagen, 0111 vergunuing tot het uitbreiden
van eene bakkerij door plaatsing van een elec
tromotor van 1'. K. voor hot drijven van een
deegmachine in het perceel alhier gelegen aan
het Havik No. 2(5. bij het Kadaster bekend onder
sectie 12, No. 4208, op de Secretarie der Ge
meente ter visie liggen, en dat op Maandag den
*22 Novembor aanstaande, des voormiddags te halt
elf uren, gelegenheid ten Kaadhuize wordt ge
geven om, ten overstaan van het Gemeentebe
stuur of van éen of meer zijner leden, bezwaren
tegen het uitbreiden van de inrichtingen in
te brengen.
Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der
Hinderwet, zijn volgens de bestaande jurispru
dentie, alleen zij gerechtigd, die overeenkomstig
artikel 7 der Hinderwet voor het Gemeentebe
stuur of éen of meer zijner leden zijn verschenen,
ten einde hunne bezwaren mondeling toe te
lichten.
Amersfoort, 8 November 1915.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. li. VEENSTRA.
Woorden en feiten.
De vorige week heeft zich meer onder
scheiden door redevoeringen dan door be
slissende krijgsverrichtingen, schrijft generaal
jhr. Van der Goes; toch zijn deze niet zonder
beteekenis, maar het komt mij voor, dat aan
gene heden de voorrang bij de bespreking
moet worden toegekend, en het :s van zelf
sprekend, dat dan de gr <ote redevoering van
den Engelschen premier het eerst aan de
beurt is.
Immers, de algemeene opvatting van publiek
en pers wijst er op, dat aan hetgeen Asquith
zegt groote waarde wordt gehecht, omdat
men alom overtuigd is, dat de hoofdleiding
van de oorlogvoering der Entente-staten
berust bij de Engelsche Regeering. Toen ik
vele maanden geleden op dit feit de aandacht
vestigde, voegde ik daaraan toe »tot schade
van hun krijgsoperatiën», en in die meening
is geen verandering gekomen; integendeel
ben ik meer dan ooit overtuigd, dat de
sukkelachtige wijze, waarop de Entente tot
dusverre heeft geopereerd, absoluut te wijten
is aan het gebrek aan geschiktheid der leidende
Engelsche autoriteiten om een grootsch en
oordeelkundig plan voor een zóo omvang
rijken oorlog als deze te ontwerpen, veel
minder de mentorsrol op zich te nemen.
Dat de rol, die Engeland als geldschieter
zijner bondgenooten heeft gekregen een over-
heerschende is, moge tnenschelijk zijn, maar
juister gezien ware het zeker geweest, dat
men, althans voor wat de krijgsverrichtingen
te land betreft, de leiding had opgedragen
aan Frankrijk, in welk geval ongetwijfeld
avontuurlijke expedities en versnippering van
krachten waren achterwege gebleven. Dit
land toch had het grootste belang er bij,
zijn grond van vijanden te zuiveren, alle
krachten tot dit éene groote doel in te zetten
en met alle beschikbare middelen op het
bereiken van dit hoofddoel aan te sturen.
Leest men nu hetgeen Asquith Dinsdag
namiddag in het Parlement heeft gezegd, dan
dringt zich de overtuiging op, dat Engeland's
eerste-Minister zijn goedkeuring heeft ge
geven en zijn stempel heeft gedrukt zoowel
op het plan tot en de wijze van de expeditie
naar de Dardanellen, als aan de diploma
tieke actie ten aanzien van de Balkan-staten,
en. het kan ons niet verwonderen, dat de
tatentvolle spreker, die, zooals hij voorop
stelde, niet optrad met het boetekleed om
hangen, maar toch in hoofdzaak zijn eigen
rol verdedigde, in het Parlement zoo her
haaldelijk is toegejuicht.
Naar het schijnt, heett de invloed van zijn
woord althans voor het oogenblik de
gewenschte bekoring niet gemist en hieraan
is het dan ongetwijfeld ook toe te schrijven,
dat er onder den indruk van zijn redevoering
zoo weinig discussie is geweest. Voor den
buitenstaander blijft het anders onverklaar
baar, dat het Parlement zich vrij algemeen
voldaan toonde met zóo weinig zeggende
mededeelingen en het komt mij zelfs voor,
dat hetgeen de eerste Minister heett ver
zwegen merkwaardiger en belangrijker is,
dan hetgeen hij heeft gezegd
Onder het gesprokene is de mededee'.ing,
dat Engeland thans bijna éen millioen man
aan het Westerfront heeft, nieuw; hoever
dit bijna beneden het millioen is, werd niet
nader gevraagd; men was in de stemming
om alles gunstig te aanvaarden en Asquith
maakte daarvan gebruik om in de eerste
plaats te spreken over al hetgeer. voor Enge
land en zijn bondgenooten gunstig was, er
vooral op wijzende, wat Engeland voor hen
heeft gedaan en nog zou doen. Hij sprak dan
van de voortdurende toeneming der Engel
sche troepenmacht en vooral van zijn opper
heerschappij over de wereldzeeën, echter
zonder eenige bijvoeging omtrent de wille
keurige wijze van toepassing dezer opper
heerschappij, waarvan ook de neutrale handel
zoozeer heeft te lijden.
Natuurlijk kon Asquith de Dardanellen-
actie niet onbesproken laten. Dat hij daarbij
de verantwoordelijkheid voor de ontzettende
blunders van zijn collega Churchill dekte
met de bekentenis van zijn eigen aandeel
in de expeditie, is in hooge mate sympathiek,
maar zijn verdediging van de onderneming
was niet alleen zwak, maar zelfs niet handig;
de opmerking, dat de actie aan de Darda
nellen een paar maal honderdduizend Tur
ken heeft vastgehouden, die elders van groote
beteekenis zouden zijn geworden, geldt zeker
niet in mindere mate voor de ITansch-
Engelsche troepen en geeft aanleiding tot
de vraag, aan welken kant de meeste offers
zijr. gevallen en het was dan ook handiger
geweest een opmerking, die tot deze vraag
aanleiding kon geven, achterwege te laten.
Omtrent het optreden der Entente op den
Balkan wordt men door de lezing der rede
voering niet wijzer; alleen blijkt wel, dat
ook Asquith zich van de aan Servië te ver-
leenen hulp geen resultaat voorstelt en dat
de eigenlijke hulp was verwacht van Grie
kenland,. Wat daaromtrent met Venizelos
was besproken, is niet duide'ijk geworden,
maar men krijgt den indruk, dat deze ver
wacht en bedoeld had, dat het te zenden
Entente-leger een macht van zoodanige
beteekenis zou zijn geweest, dat zij, met
het Grieksche leger vereenigd, kans op
succes kon aanbieden.
Overigens schijnt het nog niet beslist te
zijn of de expeditie aan de Dardanellen zal
worden opgegeven en merkwaardig is wel
de bekentenis, dat men tot het zenden van
troepen naar den Balkan besloot zonder een
vast plan. Echter zegt Asquith de
komst van Joffre naar Londen heeft nu tot
een definitief plan geleid en een gemeen
schappelijk cptreden verzekerd!
Onder hetgeen niet alleen Asquith, maar
ook de Fransche eerste-Minister Briand heeft
verzwegen, is wel het merkwaardigst, dat
de naam van den Italiaanschen bondgenoot,
die destijds zoo hartelijk werd ontvangen, in
het geheel niet wordt genoemd. Zou dit niet
een gevolg zijn van den onwil van Italië om
op den Balkan, ten gerieve van anderen, te
gaan vechten? Waarschijnlijk wel! En uit
de tegenstrijdige belangen van dat Rijk met
die, welke zijn bondgenooten thans op den
Balkan nastreven, is die onwil zeer verklaar
baar.
Voorts is het opmerkelijk, dat Asquith met
geen enkel woord heeft gesproken over den
indruk, die de mislukking van de expeditie
naar de Dardanellen op de Mohamadaansche
wereld en op de Balkanvolken heeft gemaakt
zoomede, dat hij in dit verband zelfs de naaste
toekomst niet onder de oogen heeft gezien,
waar toch juist bij de Entente-volken onge
rustheid bestaat voor de gevolgen van de
naastbij te verwachten gebeurtenissen op den
Balkan en Gallipoli. Waar hij echter zeide,
dat de Entente niet, naar Duitschland's voor
beeld, door het verkwanselen van bezit van
andere Staten, bondgenooten zocht, had hij
zich het spreekwoord van zijn Franschen
bondgeuoot moeten herinneren«dans la
maison d un pendu il ne faut pas parler de
cordes".
Nog was de indruk van Asquith's rede
niet vervaagd of zijn ex-collega Carson liet
een scherpe critiek hooren en, leest men
thans hetgeen Sir H. Dalziel en Lord Beres-
ford der Regeering verwijten, dan blijkt wel,
dat zelfs een welsprekende redevoering niet
in staat is, het publiek op den duur te mis
leiden en mag men aan hetgeen Lord Wil-
loughby de Broke Woensdag 1.1. in het
Hoogerhuis Asquith heeft toegevoegd eenige
waarde hechten dan is het niet onwaarschijn
lijk, dat in het Engelsche Ministerie, op het
voetspoor van het Fransche en het Russische,
gewichtige veranderingen zullen plaats grijpen.
Zien we nu, welke vorderingen er ver
leden week in de operatiën in Servië zijn
gemaakt, dan dient in de eerste plaats herin
nerd te worden aan de verovering van Kra-
goejevats, de meest belangrijke hindernis op
den weg naar het dal van de Servische
Morawa, terwijl ook de tegenstand der Ser-
ven bij Jagodina 30 K.M. ten Oosten
van Kragoejevats en aan den spoorweg Bel-
grado-Nisj gelegen is gebrokenop 20
K.M. ten Zuidoosten van Jagodin, aan ge-
genoemde spoorbaan, maar aan de overzijde
der Morawa, ligt de stad Paratchin, waarvan
de Bulgaren in het Timokdal nog slechts
een dagmarsch verwijderd zijn, terwijl de
Duitsch-Oostenrijksche troepen, onder Von
Galwitz, in het dal van de Morawa opruk
kende, tusschen Jagodina en Paratchin staan,
dan is het duidelijk, dat de Servische Noor-
derlegers moeten trachten zoo snel mogelijk
naar het dal van dc Servische Morawa te
ontkomen, of Novi-Bazar zien te bereiken.
Inmiddels is Xisj, het knooppunt van de
spoorwegverbinding BelgradoSofia, geno
men door de Bulgaren en dus de verbinding
tot stand gebracht tusschen Turkije en de
Centrale mogendheden, het doel van de ge-
heele operatie, en Kraljewo, het steunpunt
der Morawa-linie, door de Duitschers, terwijl
ook de Oostenrijksch-Hongaarsche troepen
vorderingen blijven maken.
Het ziet er naar uit, dat de Fransch-En-
gelsche troepen gedeeltelijk verder in Kawalla
zullen landen, waardoor hun operatiebasis
zou worden de lijn SalonikiKawalla, en
het operatiedoelhet verhinderen van het
gebruik van den Orient-spoorweg door de
Duitschers. De aan Servië te verleenen hulp
is dan losgelatende troepen, die thans de
Grieksche Noordgrens aan beide zijden van
den Vardar hebben overschreden, zouden dan
voorloopig zich bepalen tot het dekken van
die grens om aan Servië en de Serven niet
meer te denken, maar het Zuidelijke gedeelte
van Macedonië met Monastir vast te houden.
Dit zou dan later voor nog te bewijzen dien
sten aan Griekenland kunnen worden aan
geboden
Intusschen als het als officieel gemerkte
bericht, uit Sofia aan de »Kolnische Zeitungc
gezonden, waar is, dan zijn de Fransche
troepen bij Prilep, 40 K.M. ten N. van Monas
tir, door de Bulgaren geslagen, gedeeltelijk
uit elkaar gedreven en gedeeltelijk gevangen
genomen, en zouden voorts de tot Servië
behoorende Albaneesche stammen in vollen
opstand tegen de Servische overheid ver-
keeren. Ofschoon van beide berichten nog
zal moeten blijken wat er van waar is, is de
toestand van Servië toch uiterst hachelijk en
het is te voorzien, dat de vrees van de Ser
viërs. dat hun leger zal zijn verpletterd eer
er troepen der geallieerden zullen zijn aan
gekomen, ten volle zal worden bewaarheid.
De omstandigheid, dat inmiddels in Grie
kenland een regeeringscrisis in ingetreden,
waaruit mogelijk nog te elfder ure een samen
gaan van dit Rijk met de Entente kan voort
komen, kan in den loop der operatiën in
Servië geen belangrijken invloed meer uit
oefenen terwijl in Griekenland wordt onder
handeld, gaat Servië te gronde
Nadat het bovenstaande werd geschreven,
kwam het bericht, dat het nieuwe Grieksche
Ministerie tegenover de Entente «een zeer
welwillende neutraliteit zal handhaven». Met
andere woordenGriekenland zal vooralsnog
de Serven niet bijspringen.