148 De Voorzitter: Artikel 4. Dat zijn be palingen, die elk jaar gelden en waarschijnlijk reeds jaren bestaan. Nu heeft echter in een vorige vergadering de heer Jorissen, of de heer Hofland, daarover gesproken en nu was het de bedoeling van B. W. om dit artikel op te nemen ten einde processen te voor komen. Het wil niet zeggen, dat wanneer er werkelijk bijzondere omstandigheden zijn, waarbij wij met stelligheid weten, dat er iets is geweest, waardoor iedereen het billijk zal achten een schadevergoeding toe te kennen, dat dit niet zal kunnen gebeuren. De huurder kan zich dan wenden tot den Raad en de Raad zal op voorstel van B. W. dan wel licht geneigd zijn, een schadevergoeding toe te kennen. Maar wij wilden ontslagen zijn van de mogelijkheid van een proces. De heer Van der Wal: De bedoeling blijft er even goed om; maar wat ik heb doorgehaald, is overbodig. Ik wenschte te laten vervallen de woorden »ook niet wegens oogstmislukking of ondermaat', want dit wordt al bepaald door de uitschakeling der artikelen 1628 en 1632 van het B. W. Dat is dus overbodig. De Voorzitter: Maar ik geloof.dat het evenmin hindert. En nu het artikel altijd zoo is opgenomen, zou ik zeggenlaat het staan. Het schijnt dan voor de huurders ge makkelijker. er den weg in te vinden. De heer Van der Wal: Wanneer iets overbodig is, is het toch beter, het er uit te nemer. De Voorzitter: Niet altijd. Men geeft hier een voorbeeld. Wordt het voorstel van den heer Van der Wal ondersteund Zoo niet, dan gaan we over tot artikel 5. j Op het oogenblik luidt dit aldusV «De huurders mogen het gehuurde hooien of beweiden met hoornvee*. M.a.w. bepaald uitgesloten i3„met paarden", omdat dit niet wenscheiijk is. Nu zoudt U willen lezen »niet uitsluitend met paarden*maar dan laat u de mogelijk heid van het beweiden met paarden. En dan is de vraag: hoeveel paarden? Tien koeien en acht paarden is niet uitsluitend paarden maar zoolang er óen schaap of éen koe loopt, is het óok niet uitsluitend met paarden. Dan hebben de paarden echter toch de meerder heid en dat is niet wenscheiijk voor het land. Vandaar onze bepaling, waarbij alle paarden uitgesloten zijn. Ik geloof dus, dat onze redactie veel veiliger is. Wordt dit voorstel van den heer Van der Wal ondersteund Neen Verlangt iemand het woord over artikelen en 7 Niet, dan krijgen we artikel S. De heer Van der Wal stelt voor, dit artikel aldus te lezen »De huurders mogen den grond niet tot bouwland omleggen en zijn verplicht, het gehuurde naar zijn aard en bestemming te gebruiken*. Mijnheer Van der Wal, wat betreft uw opmerking van het omspitten, heeft u gelijk; maar nu is het verboden, er bouwgrond van te maken en wanneer ze er dan tuingrond van maken Is het niet het beste, te zeggen »de huurders mogen de gronden niet om ploegen of omspitten* De heer Van der Wal: M. de V., ik blijf bij deze bepaling. In de Friesche huur contracten wordt het in den regel op die wijze uitgedrukt en dat geeft nooit aanleiding tot moeilijkheden. De uitdrukking is zóo als ik haar gaf, juist. De Voorzitter: Vindt u het goed, te lezen>tuin- of bouwland De heer Van der Wal: Jawel, M. de V. De Voorzitter: Met deze redactie kun nen B. W. accoord gaan «Huurders mogen de gronden niet tot tuin- of bouwgrond om leggen. doch zijn verplicht, het gehuurde naar zijn aard en bestemming te gebruiken*. En verder: Zij mogen geen zoden*, enz. De Wethouder Van E s v e 1 dMaar «onder verhuren* moet er toch in blijven. De Voorzitter: De opmerking van den heer Van Esveld is zeer juist. «Onderver huren* blijft er in. Na art. y heeft de heer Van der Wal voor gesteld, de artikelen 10 tot en met 24 te laten volgen. Mijnheer Van der Wal, principieel bezwaar hebben B. W, ook daartegen niet. Ik zou u alleen willen antwoordenhet is tot nog toe altijd zóo aangegeven. De boeren kennen die bepaling nu eenmaal; het is dus gemak kelijker voor hen. het zóo te laten, want zij zijn nu eenmaal conservatief aangelegd. De heer Van der Wal: M. de V.. wan neer een stuk van de Gemeente uitgaat, moet dat toch in orde zijn en dat is het in dit geval niet. De Voorzitter: Wordt dit voorstel van den heer Van der Wal ondersteund Zoo niet, dan zou ik. als de heeren het goed vin den, maar willen overgaan tot art. 25. De heer Van der Wal stelt voor: «Onver minderd het recht om anders te handelen, is de verhuurdster voornemens, bij het eindigen van den huurtijd tegen alsdan op te maken voorwaarden de afgaande huurders in de ge legenheid te stellen, opnieuw in te huren tegen een huursom alsdan door drie deskun digen te bepalen*. Mijne heeren, ik zou hierbij willen voor stellen, machtiging aan B. W. te geven om dit artikel verder vast te stellen. Desnoods zouden we nader met den Notaris omtrent de beste redactie in overleg kunnen treden. Op het oogenblik lijkt het mij daartoe niet het meest juiste tijdstip. De heer Van Duinen: Mag ik even een vraag doen? Is dat artikel 23een nieuw artikel? De Voorzitter' Ja, mijnheer Van Duinen. Vroeger was het twee jaar, maar dat is te kort. Ook op grond van het advies van de Com missie voor de Financiën is het nu op zes jaar bepaald. De bedoeling van dit artikel is. de huurders meer belang te doen hebben bij de verbetering van den grond. De heer Van Duinen: Ik vind het een beste bepaling. 533. Afwijzend advies van Burge meester en Wethouders omtrent het adres van E. J. Houpst, houdende ver zoek om een leerlooierij te mogen oprichten op een terrein, door hem van de Gemeente gehuurd. Het voorstel luidt: Bij uw besluit van ly October 1.1. werd om advies in onze banden gesteld bijgaand adres van E. J. Houpst, houdende verzoek om een leerlooierij te mogen oprichten op een terrein, door hem van de Gemeente gehuurd. Met het oog op de onmiddellijke ligging van bedoeld terrein aan de plantsoenen en het bezwaar, dat voor vervoer van huiden. enz. een uitweg zal moeten worden gegeven over andere eigendommen der Gemeente, die dienen tot berging van verschillende mate rialen, hebben wij de eer U teadviseeren, af wijzend op het verzoek te beschikken. De Voorzitter: Vraagt een van de heeren het woord? De heer Lelnweber: M. de V.. ik kar. mij niet vereenigen met het afwijzend advies op het verzoek van den heer Houpst. Die argumenten houden geen steek. Het eerste argument is, dat daar een plantsoen is. maar ik wist niet, dat dit gedeelte aanspraak kon maken op den naam plantsoen. Vroeger is op dat gedeelte ook een leerlooierij geweest en aan den anderen kant is er eveneens een leer looierij, die van de firma Kleber. Nu zeggen B. W. in hun tweede argumenter zal een uitweg moeten komen. Maar vanochtend heb ik den heer Houpst op kantoor gehad en hem gevraagd *heb je een uitweg1». Daarop ant woordde hij. «ja, zeker«. Het argument, dat er een uitweg moet komen om de huiden te vervoeren, gaat dus niet op. «Ja» zeggen B. A W. ten slotte, «als er een uitweg komt, is dat lastig voor het materiaal der Gemeente». Nu zou ik wel willen weten, welk materiaal daar is opgeborgen. De Voorzlter Vraagt nog een van de heeren het woord? Zoo niet, dan is het woord aan den Wethouder Van Esveld. De heer Van Esveld, Wethouder van Openbare Werken: Het eerste argument, dat we genoemd hebben, is de nabijheid van het plantsoen. Het is niet ver kieslijk, daar weer een leerlooierij te brengen, die altijd een zekere lucht verspreidt en de omgeving daar, een beetje, laat ik maar zeg gen, verpest. Nu beroept de heer Leinweber er zich op. dat er vroeger óok een leerlooierij geweest is Dat is volkomen waar. Maar die leerlooierij is, toen zij er eenmaal af was, door de Gemeente verhuurd aan den heer Houpst voor het kweeken van rozen. Wij waren blij, dat we die leerlooierij kwijt waren en dat die vervangen is geworden door een rozenkweekerij en nu zie ik niet in. dat wij dit weer moeten gaan omkeeren er. den toestand weer zullen verslechteren. u? heer Houpst heeft er een uitgang over die Gemeente-terreinen waar wij het materiaal, voor steenkloppcn. scheppen, enz. bewaren. Maar het is heel iets anders of het een uit gang is voor personen dan wel een, waar je met paard en wagen over moet. Wij hebben daar een beteren toestand gekregen, doordat de leerlooierij er weg is en daarom geloof ik zeker, dat B. W. goed doen, met geen vergunning te geven om daar weer een leer looierij te maken. De heer Leinweber: Ik moet er bij blijven, dat de argumenten van den Wethou der naar mijn idee zeer dun zijn. Wij hebben daar hot plantsoen. Een eind daarachter is de walmuur en daarachter, heel in de diepte, zou pas de leerlooierij komen. Bovendien is het best mogelijk, dat de heer Houpst gelegen heid heeft, de huiden per boot naar de Beek te vervoeren. Maar er is een uitweg en ik vind heelemaal geen termen om afwijzend op dit verzoek te beschikken. De Voorzitter: Verlangt nog een van de heeren het woord? Of hoofdelijke stem ming? De heer 1e i n w e b e rJa, M. de V.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 10