5
Juni 1917.
Bij dit nummer behoort een
B IJ V 0 E 0 S E L,
bevattende het Stenografisch Raadsversiag.
Slot Stenografisch Raadsversiag.
De heer Hofland: Ik schijn de zondaar te zijn.
De Voorzitter: U weet, dat het besluit is geno
men, om zooveel mogelijk 's avonds om 7 uur te
vergaderen. Toen is in het begin van het jaar de
kolennood gekomen. Nu geef ik dadelijk toe, op het
nogenblik staat de zon veel hooger aan den hemel.
Nu is er niets zoo enpeilbaar als de lengte van de
raadsvergaderingen. Men vraagt wel eens aan mij
Burgemeester, zou het lang duren?» en dan zeg ik
wel eens: »Nu, het zal niet zoo lang durenterwijl het
dan vaak juist een lange zitting wordt. Dat hebben
echter de heeren in hun macht en niet ik, en het
het College van B. W. evenmin.
Wanneer wij nu om 7 beginnen, dan moet om 9
uur het licht op en het is de vraag, of wij dan om
10 uur klaar zijn. Als overheid hadden wij gemeend
een voorbeeld te moeten stellen. De kolennood neemt
bovendien nog toe. Geen 1 o dagen geleden is er een
nieuwe circulaire van den Minister gekomen tot be
zuiniging. Nu zou ik alleen dit willen vragen De
Raad kent het standpunt van B. W., Iaat de Raad
een beslissing nemen.
De heer Oosterveen De heer Hofland noemt
een bezwaar, dat voor mij ook ge'Ht. Soms is het
moeilijk hier te zijn. Je breekt er dan uit ten koste
van de zaken, zal ik maar zeggen. Maar wij zijn nu
in het langste van de dagen en het lange praten zal
wel een beetje uitraken langzamerhand. Gaat het mis,
dan kunnen wij weer 's middags vergaderen, wat mij
betreft.
De Voorzitter: Mijne heeren, ik geloof, dat
dit onderwerp voldoende is toegelicht. Ik zou den heer
Hofland in overweging willen geven, lok een beslis
sing uit van den Raad.
De heer Hofland dient nu het volgende voorstel
inDe Raad besluit bij voorkeur de3 Dinsdagsmid
dags te 7 uur te vergaderen.
De Voorzitter Dit is al besloten en de heeren
zien dus goed in, dat dit door B. W. dan dus zóó
zal worden opgevat, dat het bezwaar van den kolen
nood wordt voorbij gegaan. B. k W. hebben alleen
tijdelijk willen afwijken.
De heer Van N ij n a 11 e n M. de V., is het nu
niet beter te lezen, zoo mogelijk op Dinsdag
te 7 uren?
De Voorzitter: Er staatbij voorkeur. Dit is
echter moeiijk te interpreteeren, want vroeger is dit
ook reeds besloten, maar in deze omstandigheden
meenden B, &W. er van te moeten afwijken. Wanneer
de Raad hierop op het oogenblik ingaat, dan begrijpen
B. W. dat de'bezwaren van het licht worden opzij
gezet.
De heer Van N ij n a 11 e n M. de V., ik ben
er voor, om 's avonds te vergaderen, maar zonder
licht.
De heer Stadig Geeft u dan zooveel licht
De heer Van N ij natten: Soms, soms. Als
wij nu om 7 uur vergaderen is het volgens den stand
van de zon 6 uur. Als er nu een kleine agenda is,
waarvan B. k W. verwachten, die loopt wel om c uur
af, dan konden wij om 7 uur vergaderen. Is het een
lange vergadering laten wij dan maar om 3 uur ver
gaderen. Ik zou B. W. dus machtiging willen geven,
om het 's middags te doen, als het noodzakelijk is,
De Voorz:tter: Ik ben zelf voorstander van
avondvergaderingen en ik heb die toen ook bepleit
met het oog op het belang van meerdere publiciteit.
Maar wij meenden, dat de kolennood hier den door
slag' moet geven.
Intusschen is hier van toepassing art, 26 van het
H. 'shoudelijk Reglement. Alle aan de orde van den
dag vreemde voorstellen, door een lid van den Raad
te doen, moeten schriftelijk en onderteekenck bij den
Voorzitter worden ingediend en döor ten minste twee
leden, blijkens hun medeonderteekening, worden ge
steund.
De vergadering bepaalt den dag, waarop de voor
steller zijn voorstel zal toelichten en de vergadering
dit in behandeling zal nemen.
De Voorzitter: Mag ik dus vragen of het voor
stel wordt ondersteund?
Verscheidenen Ja. M. de V.
De Voorzitter: Willen de heeren Overeem en
Oosterveen dan even het voorstel mede onderteekenen
Ik geloof niet dat er bezwaar is dit voorstel dadelijk
in behandeling te nemen en daar het reeds voldoende
is toegelicht, stel ik u voor het nu in stemming te
brengen.
De heer Van Ntjnatten: In beginsel ben ik
vóór het voorstel, maar sis de omstandigheden het niet
toelaten, ben ik er tegen.
Het voorstel Hofland wordt hierop aangenomen
met 9 stemmen voor en 6 stemmen tegen (die van de
heeren Eysink, Jorissen, De Kempenaer, I.einweber,
Veis Heijn en Van der Wal.)
De heer I.einweber: M. de V., van bevriende
zijde werd mij het vqtgende couranten-bericht toege
zonden
Onregelmatigheden aan een levensmiddelenbureau.
Amersfoort, 13 Mei. Bij de distributie v.m aard
appelen zijn hier verschillende onregelmatigheden
gepleegd, In verband hiermede zijn niet minder
dan 7 ambtenaren van het Levensmiddelenbureau
ontslagen.
Die mijnheer, die mij dit bericht zond, schreef er bij
Het lijkt mij aan het Levensmiddelenbureau te Amers
foort een zoodje te zijn, en tot. die conclusie zou je
komen. Als er 1 ambtenaar ontslagen wordt dan is
dat een gewoon iets, maar hier zijn in eens 7 ambte
naren ontslagen. Daarom, M. de V„ zou het mij
aangenaam zijn op deze vergadering of op de volgende
antwoord te ontvangen op de volgende twee vragen
t. Is 't waar dat er op een gegeven oogenblik 7
ambtenaren van het levensmiddelen bureau zijn ont
slagen
2. Zoo ja, welke waren de verschillende onregel
matigheden, die gepleegd werden?
De Voorzitter: lk kan u namens B. A W. toe
zeggen, dat deze inlichtingen schriftelijk aan den Raad
zullen worden verstrekt. Vraagt verder niemand
meer het woord?
Dan stellen B. k W. er prijs op. naar aanleiding
van de mcdèdeelingen van den heer Hofland omtrent
een agent-provocateur te kunnen mededeelen, dat de
betrokken ambtenaar, wiens naam de heer Hofland ons
heeft genoemd, in de vergadering van het College is
geweest met de persoon tegen wie de provocatie zou
zijn gepleegd en dat de heer Hofland ook gevolg
heeft gegeven aan de uitnoodiging om de bijeenkomst
bij te wonen. Als resultaat kan ik U daarvan mede
deelen, dat er geen quaestie van is geweest, zooals
de winkelierster zelf heeft erkend, dat de betrokken
ambtenaar zou zijn opgetreden als agent-provocateur.
De heer Hofland: M. de V., ik ben het met die
beschouwing niet eens en ik stel er prijs op om te
verklaren, nu nog eens weer, dat mijn betoog- in de
vorige Raadsvergadering niet ging tegen den persoon,
maar dat het ging togen het systeem, dat werd
gevolgdIk heb dat gehekeld, omdat ik dat systeem
verkeerd vind. En nu U meer.:, dat op deze wijze op
deze zaak teruggekomen moet worden, wil ik eraan
herinneren, dat ik juist met opzet verzwegen heb den
naam van dien ambtenaar te noemen, omdat die voor
mij eigenlijk aan de zaak niets afdeed.
Maar bovendien is er op het oogenblik nog iets
anders. Ik ^ad verwacht, dat B. W. hier de juiste
toedracht van de zaak zouden hebben medegedeeld.
Men verklaart eenvoudig, dat van een optreden op
de-wijze zooals ik zou hebben gekarakteriseerd geen
Sprake is geweest, omdat dit is tegengesproken door
de winkelierster, waar ik bij tegenwoordig was en de
persoon, die de overtreding zou hebben uitgelokt.
Laat ik beginnen met te verklaren, dat de betrok
ken winkelierster veroordeeld is geworden op een
onjuist proces-verbaal en dat de Burgemeester op die
conferentie verklaarde, dat hij, als hij rechter was
geweest, hij nog niet geweten zou hebben, wat hij
zou hebben gedaan, m.a.w., hij zou haar niet hebben
veroordeeld. Maar daarover liep de zaak niet. De
zaak ging hieroverEr was een overtreding aanB.
YV. gesignaleerd. Toen is er een ambtenaar heen
gezonden in de hoop, dat de overtreding nog eens
zou plaats hebben. En dat systeem heb ik gehekeld'.
Ik zal nu den Raad zeggen, wat ik den vorigen keer
heb verzwegen uit deferentie voor den betrokken
ambtenaar, den Directeur van liet Levensmiddelen
bureau en U, M. de V., als uitvoerder van de Distri-
butiewet.
De Voorzitter: Dat zegt U altijd, maar het
is onjuist. De uitvoering der Distributiewet ligt in
har den van B. W. En het opmaken van proces
verbaal is toegestaan aan bepaald omschreven perso
nen. Daaronder komt de Burgemeester echter niet
De heer Hofland Ik heb steeds aangedrongen
op een Commissie van Bijstand aan de hand van het
voorstel van Gedeputeerde Staten, M. de V,, maar
daaraan is geen gevolg gegeven. Wat is er nu gebeurd
In de Achterbergstraat woonde iemand, die voorgaf
een zieke te hebben en haalde bij die winkelierster
drie eitjes, welke deze niet in bezit had, maar ze bij
een buurtje haalde voor negen cent. Daarna verkocht
zij ze voor tien cent. Van de drié eitjes bleef er éen
over.
Toen is er een ambtenaar op afgezonden, om te
zien, of hij weer een eitje voor een cent te veel zou
krijgen.
Toen hij dat binnen had zei hij: »Juffrou\v je bent
er bij, onthoud je, dag'. Daarna kwam hij Immink
tegen en gezamenlijk hebben zij toen een proces
verbaal opgemaakt, waarvan B. W. nog de
juistheid moeten aantoonem Nu weet ik, dat, hoe
gering de feiten ook zijn, de Distributiewet moet
worden gehandhaafd. Maar dit is niet de manier. En
nu vraag ik of ik als ik die zaak ter sprake heb
gebracht in het belang van de rechtzekerheid van
alle burgers, ik daarin geen gelijk heb gehad.
Als ik gezegd heb, er is een agent-provocateur
opgetreden, dan heb ik misschien ongelijk gehad,
omdat er niet bij geweest zijn, praatjes van „ik-heb
een zieke vrouw er. kinderen" of zoo. Het kan ook
in verband staan met den eersten kooper. Maar dan
toch was die man een goede bekende van haar, zooals
op de conferentie bleek. Zij kon zich niet voorstellen,
dat die man kwam met de vooropgezette bedoeling
om een eitje tegen hoogeren prijs machtig te worden,
Het waren geen eieren geleverd door de gemeente.
Ik stel er prijs op, dat dit aan den Raad uitdrukkelijk
bekend wordt. Het waren geen eieren door of van
wegc de gemeente geleverd en de overtreding ge
schiedde geheel te goeder trouw zooals de ambtenaar
zelf voor het gerecht te Utrecht heeft verklaard. Stel
je nu voor, dezen ambtenaar met zijn gezag, met de
verstandhouding tusschen hem en de verkoopster. Als
dat niet is een houding zóo immoreel als ik het ooit
heb bijgewoond, dan heb ik van die zaken heelemaal
geen verstand meer, hoewel ik zelf in zaken ben en
de. verhouding tusschen verkooper en kooper veel
beter ken dan U.
De Voorzitter: Mijne heeren, als B. A VV straks
een sobere mededeeling hebben gedaan, omdat zij
verplicht waren op deze zaak terug te komen, dan is
dat sobere in de eerste plaats wel geschied terwille
van den heer Hofland. De heer Hofland heeft gezegd,
dat het College van B. en W. verantwoordelijk is
voor de naleving van de Distributiewet en nu hebben
zij ambtenaren aangesteld, speciaal belast met de
handhaving der maximumprijzen. En nu is het aan
genaam, dat er in ons midden een lid zit van de
consumenten-commissie, want die weet hoe moeilijk
het is, die prijzen te handhaven. De meeste personen
die een hoogeren prijs hebben betaald willen daarvan
geen mededeeling doen, omdat zij-bang zijn voorden
kantonrechter te moeten verschijnen of voor last met
den winkelier. De instelling van een concumenten-
commissie werkt nu juist zoo gunstig. Die heeft het
vertrouwen der burgers, zij krijgt de klachten, die ze
overbrengt naar den Directeur van den Levensmid-
delendienst. U begrijpt om de maximumprijzen te
handhaven is het noodig dat overtredingen worden
geconstateerd door personen, die bevoegd zijn proces
verbaal op te maken. Dit is de eenige manier en dit
is hier gevolgd. De verkoop is geschied zonder eeni-
gen aandrang. Op blz. 69 eerste kolom bovenaan van
het stenografisch verslag zegt U woordelijk>Dst is
een houding, die niet genoeg kan worden afgekeurd,
waardoor karakters worden gevormd, misselijke ka
rakters, .L-mand waarvoor ik geen woorden genoeg
heb. Daarom vraag ik: Wordt dat uitlokken van
overtredingen gedaan onder goedkeuring van U en
onder goedkeuring van het College M. a. w. of zou
zijn getolereerd, dat iemand met het karakter van
Judas als agent-provocateur optreedt.
Nu hebben B. W. er prijs op gesteld den per
soon zelf te hooren in tegenwoordigheid van den lieer
Hofland, opdat deze beoordeelen kon, dat het onder
zoek zoo onpartijdig mogelijk geschiedde, En nu gaat
het alleen hierom: zijn zulke diensten gedaan, ja of
Wanneer* een ambtenaar een proces-verbaal heeft
opgemaakt, dan moet dat worden doorgezonden. Daar
blijven B. W. buiten. Mijn opmerking, dat ik als
rechter nog niet geweten zou hebben, wat te doen,
was geheel officieus en stond geheel hier buiten. Ik
wil u nu het verslag van deze vergadering niet ont
houden, opdat de Raad de zaak in haar geheel kan
beoordeelen
«Vergadering van Burgemeester en Wethouders op
21 Mei 1917;
Mede aanwezig de heer Hofland, lid van den Raad
en Dr. de Boer, directeur van het levensmiddelen-
bedrijf.
Verder tegenwoordig de ambtenaren van het levens-
middelenbedrijf, Liethof en Immink en de winkelierster
Mejuffrouw Kluvers.
De vergadering is belegd met het doel. een onder
zoek in te stellen naar de juistheid van de mededee-
lingen, door den heer Hofland gedaan in de Raads
vergadering van den 4 Mei 1917 (zie verder het
schrijven van Dr. de Boer van 11 Mei >917 I. no. 337
en een briefje van den heer Hofland van 14 Mei 19x7).
De ambtenaar Liethof deelt mede, dat hij in opdracht
van den Directeur zich heeft begeven naar den winkel
van mejuffrouw Kluvers en deze heeft gevraagd om
eên paar eieren. Er lag éen ei ter verkoop gereed.
Op zijn vraag antwoordde mejuffrouw Kluvers, dat
zij maar éen ei had, maar er even een paar zou halen.
Onmiddellijk daarop verdween zij uit den winkel en
keerde spoedig terug met nog twee eieren. Hij be
taalde haar f 1 en ontving 70 cent terug. Er is bij
deze handeling weinig gesproken en niets is gezegd
van een'doel waarvoor de eieren werden gevraagd.
Ongeveer een uur later .'3 Liethof teruggekomen
bij mejuffrouw Kluvers, om het bonboek voor de
warme maaltijden af te halen. Over de eieren is toen
niet meer gesproken.
Verder verklaart Liethof, dal hij niet gelooft dat
mejuffrouw Kluvers bekend was met de maximum
prijzen. Wel was er eeir klacht over haar ingekomen,
maar verder weet Liethof niets bijzonders.
De heer Hofland vraagt of Liethof niet heeft gezegd,
dat zijn vrouw ziek was en daarvoor gaarne versche
eieren w'Ide hebben.
Liethof antwoordt dat hij zulks niet heeft gezegd.
Verder beweert de heer Hofland, dat mejuffrouw
Kluvers geen handel drijft in eieren en Liethof met
dei: verkoop slechts een pleizier wilde doen, zooals
dat bij winkeliers gewoonte is, als hun klanten wat
vragen, dat niet voorhanden is.
Dr. -de Boer deelt mede. dat een klacht was ont
vangen over het boven den maximumprijs verkoopen
van eieren door mejuffrouw Kluvers, Van daar dat
een onderzoek werd gelast. En uit dat feit blijkt dat
mejuffiouw Kluvers wel handel drijft in eieren.
Mejuffrouw Kluvers verklaart dat de ambtenaar
Liethof die haar bekend was om een paar eieren
vroeg, zonder daarbij iets meer te. zeggen, Daar zij
slechts éen ei in voorraad had, haalde zij er een paar
bij een naburige vrouw en verkocht toen de drie
eieren aan Liethof voor 30 cent. De maximumprijs
was haar niet bekend. Ook den vorigen dag had zij
eieren verkocht voor to cent per stuk. Pertinent ver
klaart zij, zulks naar aanleiding van een vraag van
den heer Hofland, dat Liethof haar niet tot verkoopen
heeft bewogen door te spreken van een zieke vrouw
of een ziek kind.
Uit een gesprek tusschen den heer Hofland en
juffrouw Kluvers blijkt intusschen, dat de laatste hij
den hee- Holland is geweest, toen haar was medege
deeld,-dat proces-verbaal tegen haar was opgemaakt,
Zij heeft toen verteld, dat op den vorigen dag iemand
anders dan 1.iethof bij haar is geweest om eieren te
koopen voor een zieke, maar Liethof heeft niets anders
gezegd dan, »mag ik een paar eieren»?»