Begrooting HEDEN 8 UUR v AMICITIA COMCKBT ALMA MOOBIE Boeken, Tijdschriften, De Wet op het Lager Onderwijs toegelicht door L. C. T. Bigot Schoolopziener in het Arrondis- De uitcever R K**0* Va8eningen te Arnhem. Z w>Xere.»AJ" f" r»; zeker door v»L fve r-ageronderwijswet, die v^gtaS de" 51BSELT? Xts„h,:^B'rop^^ doraS™ r»>adsleden, ene. lijkt ons SPORT. Afschaffing van tollen. Het Dagelijksch Bestuur van den A. N. W. B., Toeristenbond voor Nederland, heeft aan de Tweede Kamer der Staten-Cïeneraal een adres gericht, waarin het te kennen geefr, dat het met zeer groote belang stelling heeft kennis genomen van bet amendement VII, door het lid dier Kamer, den heer Jhr. Mr. Dr. van Reresteijn, voorgesteld op het voorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet op de toeHchtingh51331'"8 19,4 en vaa de daarbii gegeven De heer Van Beresteijn bedoelt, blijkens zijn toe- lichting, met zijn amendement om te komen tot af schaffing van de gemeentelijke tollen, waardoor het bestuur steun verkrijgt voor het door hem reeds sedert jaren voorgestane denkbeeld om het verkeer op de openbare wegen voor een ieder geheel vrij te doen zijn, welk denkbeeld door het Rijk reeds bij da Wet van 22 Juli 1899 v°or de Rijkswegen is toege past en sedert door enkele Provinciale- en verschil lende gemeentebesturen voor de onder hun beheer staande wegen is gevolgd. Wanneer op het bedoelde denkbeeld van den beer Van Beresteijn wordt ingegaan, zal een tweede en zeer belangrijke stap worden gedaan op den weg, leidende naar de algehsele vrijmaking van het ver keer op de openbare wegen, welken stap het bestuur dus van ganscher harte zou toejuichen. De tolheffing toch Is in het algemeen een wijze van belastingheffing, welke én economisch èn uit een oogpunt van billijkheid moeilijk is te verdedigen uit een economisch oogpunt, omdat een onevenredig groot gedeelte van de tolgelden den weg niet ten goede komt, maar besteed moet worden aan do in vordering dier geldenuit een oogpunt van billijkheid, omdat ook anderen dan de weggebruikers groote voordeelen van het bestaan van den weg genieten. De verkeerswegen immers liggen er ten dienste van alle ingezetenen eener gemeente en niet alleen van hen, die de wogen met bepaalde vervoermiddelen be rijden, zoodat het billijk is de lasten van den weg te vcrdeelen onder allen, die van de aanwezigheid van den weg voordeel genieten. Het verdient dus in alle opzichten aanbeveling om de kosten van het onderhoud van do wegen eener gemeente geheel ten laste te brengen van de ge- meentebegrootlng en de daarvoor benoodigde gelden niet gedeeltelijk door tolheffing te doen innen. I De opbrengst van de tolheffing staat veelal ook niet in verhouding tot den last, welken het verkeer er door ondervindt en deze belasting drukt In hoofdzaak en het sterkst op die weggebruikers, die voor hun beroep, bedrijf of kleinen handel veel op de wegen moeten verkeeren en voor wie het veelvuldig betalen van tolgeld een zeer drukkende uitgaaf is, welke n'et In verhouding staat tot hut soms geringe verdiensten. In de Kamerzitting van 15 Juli 1915 werd ook de hoop uitgesproken, dat de Regeering in het algemeen naar de middelen zal zoeken om het verkeer in Neder land zooveel mogelijk vrij te maken. Tolvrije wegen zijn verder niet alleen In het belang van de inwoners eener gemeente, doch dragen ook bij tot de bevordering van het vrcemdelinganbezoek, waarvan zoowel de gemeente als de inwoners de on miskenbare groote voordeelen ondervinden. Ook door bultenlandsche toeristen wordt herhaaldelijk geklaagd over de talrijke tollen, welke zich nog steeds in Nederland op de wegen bevinden, waarvoor zij telkens moeten stoppen, of welke zij, uit onbekend' heid met de plaatselijke ligging, soms onbewust passeeren met de daaraan verbonden minder aange name bejegening van de zijde der tolgaarders, die hun uitleggingen, in vreemde taal gegeveo, niet ver staan of begrijpen. Bovendien is de zuivere opbrengit der tolgelden, welke het onderhoud van den wet ten goede komt, veelal niet zoo groot, dat deze niet op andere wijze uit de inkomsten der gemeente zou zijn te vindon, zonder het verkeer op den weg op zulk een minder gewenschte wijze te belemmeren. Om deze redenen verzoekt het Dagelijksch Bestuur aan de Kamer, In de gemeentewet te willen vast leggen, dat door gemeentebesturen als plaatselijke belasting geen tolgelden meer zullen worden geheven voor het gebruik van de binnen de gemeente onder houden wegen. ADVERTENTIEN. liefst buitenmeisje. Genegen al het huiswerk te verrichten. Met huiselijk verkeer. Wasch buitenshuis. Brieven onder letter M bureau van dit blad. DIJKGRAAF BN HOOG- HEEMRADEN van den BUNSCHOTER VEEN- EN VELDEN- DIJK, geven bij deze kennis dat de voor het dienstjaar 1021, van heden af gedurende 14 dagen ter Inzage van de Ingelanden is nedergelegd, ter Se cretarie van het Hoogheemraadschap te Amersfoort, Langegracht wijk F. no. 13, alwaar tegen betaling der kosten een af schrift verkrijgbaar is. Amersfoort, 9 November 1920. A. VAN WELDEREN RENGERS, Dijkgraaf. C. JANSSEN, Secretaris. Een tweede oorzaak van het gebrek aan succes I WaIe"n S uitlalio8en over de vrouw. IndeParerga j und Paralipomena» („toevoegsels en uitlaatsels"), een van zijn laatste werken, komt een verhandeling over de vrouwen voor, waarin wij krasse voorbeelden van zijn minachting vinden. Zéker was het niet taktiscb van hem om zoo te schrijven, en bovendien was wat i hij schreef niet mar. Béter had hij zich dan ook kunnen aansluiten bij Jony, die zoide«zonder vrouwen was he't begin van ons leveu verstoken van hulp, het midden van vreugde, het einde van troost». En men kent het bekende gedicht van Schiller„Ehret die Frauen I" Niets van dat inzicht bij Schop. Hij was van meening dat de vrouwen noch tot diepen geestes- ncch tot zwaren lichamelijken arbeid in staat zijn. Hij noemt ze groote kinderen, die bun leven lang kinderen blijven. Zij hebben een heel sober, afgepast verstand, en wel meer medelijden, meuschenllefde en deelneming dan de mannen, dcch staan in degelijkheid en rechtvaar digheidszin verre bij hen achter. liet onmiddellijk reÈele oefent een groote macht op haar uit en enkele uitzonderingen daargelaten, ontbreekt bij de vrouw alle boogere aanleg. Geen wonder dat men dit niet wildeSchopenhauer ging daarop geniaal schelden op de filosofieprofessoren van dien tijd. Bovendien werd hij zenuwziek, meende overal gevaar te zien, sliep met een revolver onder het kussen, zag zich door den dood bedreigd, durfde zich niet door een ander laten scheren, dronk alleen uit een eigen beker enz, En die zelfde man wil naar Berlijn om zich te rehabiliteeren en gaat inderdaad! Als privaat-docent gaf hij aan de universiteit college's in wijsbegeerte, naar men wil opzettelijk op dezelfde uren als Hegel. Hij probéérde althans college's te geven, want lukken deed het niet: er waren slechts enkele hoorders. En later, in 1825, heeft hij het nog eens in Berlijn geprobeerd, weer zonder succes. Dit alles verbitterde zijn leven, en daarbij werd hij nog getroffen door het verlies van een groot deel van zijn vermogen. Om zich inkomsten te scheppen gaat hij dan vertalen en leert nog Spaansch. Wanneer in 1831 te Berlijn de cholera heerscht, droomt Schop, dat hij door die ziekte zal worden aangetast en zal sterven. Hij hechtte bcteekenis aan dien droom, ontvlucht Berlijn en gaat naar Frankfort. Het klinkt vreemd, maar Schop, geloofde wezenlijk dat die droom oen waarschuwing was en dat hij aan zijn vlucht alleen te danken bad dat hij den dood ontkomen was, Een goed gevolg van deze doods gedachte was nog, dat Schop, zich verzoende met zijn moeder. Overigens Is hij een schuw man gebleven. De oor zaken daarvan waren, gelijk wij zelden, de ongehoorde miskenning, hem ten deel gevallen, en de eenzaamheid waarin bij leefde. Maar al werd hij totaal doodge zwegen en al Is de verkoop van zijn boeken slecht, hij blijft toch hopen op het nageslacht en werkt on vermoeid door. Zijn volgend werk is: «Ueber den Willen in der Natur» (Over don wil in de natuur). Eindelijk komt dan eenig succes. In 1838 wordt door de Noorwccgsche Sociliteit een prijsvraag uitgeschreven over de vrijheid van den wil. Schopenhauer stuurt een antwoord in, dat algemeen wordt gewaardeerd en dat ook bekroond wordt. Nog had hij aan de Deensche academie ingezonden een geschrift over de grondslagen der Moraal, maar dit werd niet bekroond en Sch. raasde op de Deensche Heeren. Wanneer Schopenhauer standvastig is blijven vol harden, dan vindt dat zijn oorzaak hierin, dat hij zich zelf beschouwde als een genie. Nooit heeft hij aan zich zelf getwijfeld, en het geluk heeft gewild dat hij zijn erkenning door de wereld zelf nog heeft mogen beleven, dat hij heeft kunnen getuigen: «het avond rood van mijn leven is bet morgenrood van mijn roem. Ook heeft hij nog zijn hoofdwerk voor de tweede maal kunnen uitgeven, nadat hij er nog 3 jaar aan gewerkt had en het had verbeterd en uitgebreid. Wel werd er eerst nog maar weer weinig notitie van genomen, omdat Schop, nu eenmaal was afgemaakt door de filosofie-professoren van dien tijd, die om zijn onredelijk schelden verbolgen op hem waren, maar tenslotte kwam Sch. toch op het paard, niet weinig daarbij geholpen door Julius Frauenst.ldt. Schop, had de «Parerga und Paralipomena» voltooid, een reeks kleinere geschriften, en door bemiddeling van I-'rauenstitdt werd er een uitgever gevonden. Nu keerde de kansl Dagbladen en tijdschriften publiceerden artikelen over Schopenhauer's filosofie. Men begon te spreken over «den ouden heer In Frankfort» en ook de filosofie-professoren konden hem nu niet langer negeeren. Schop, begon honorarium te ontvangen voor zijn werk, en zijn roem strekte zich zelfs uit tot Oxford. Zijn wijsbegeerte werd behandeld op de universiteiten te Bonn, te Breslau en te Leipzig. Er werd zelfs een prijsvraag over bcm uitgeschreven, cn ook in Frankrijk verscheen over hem een artikel van Saint René Taillandier in de «Revue des deux mondes». In '59 schrijft hij dan nog zijn «Senilia» en in '60 verschijnt nog de «Ethica». Eigenaardig Is het, dat hij veel levenslustiger is, wat, ofschoon begrijpelijk, toch allerminst overeenkomt met zijn eigen stelsel, dat iemand's karakter hetzelfde blijft. Vrijwol plotseling komt dan een korte hevige ziekte, hartkloppingen cn longontsteking, en overlijdt de wijsgeer op 21 September i860. Als universeel erfgenaam was door hem aangewezen een fonds te Berlijn voor invalide soldaten, d'e ge wond werden in den opstand van '48 en '49 bij het herstellen van de wettige orde. En dan was er nog gezorgd voor zijn huishoudster en zijn poedelhondje Atma. Dr. Frauenstadt kreeg zijn boeken en handschriften en het uitgevcrsrecht van Schopenhauers werken. Wij hebben er reeds op gewezen, dat Schopenhauer er zeer op gesteld was dat zijn werken in een zekere volgorde werden gelezen, en wel deze: 1. De vier voudige wortel etc.; 2. De wereld als wil en voor stelling; 3. De wil in de natuur; 4. De grondproblemen der ethiek; 5. De Parerga en I'aralipomena. De kleurenleer staat op zich zelf, is geen integreerend deel van zijn wijsbegeerte. Wanneer wij nu willen vaststellen welke beteekenls Schopenhauer nog heeft voor onzen tijd, dan mogen wij constatccren dat bij veel te zeggen heeft tot hen die beginnen met wijsgeerlgen arbeid; dat zijn werk zeer geschikt is als begin, mits gebruikt met verstand en omzichtigheidWie verder is doorgedrongen in de wijsbegeerte, weet heel goed dat wat Schop, zegt door anderen beter en zuivorder is gezegd. Bij hem mist men het streven naar samenhang, stuit men op tegenstrijdigheden In het stelsel; zijn betoog is niet rustig. Wanneer men b.v. Hegel be- studeert, dan ziet men, dat alles sluit als e-" dat logisch niets tegen het stelsel is In te brengen Wij zeiden reeds, hoe Schopenhauer vaak onbillijk was tegenover vrouwen, tegenover tijdgenootcn vooral filosofieprofessoren en ook tegenover de Joden. Wat wij bij Schopenhauer mieten, dot Is het «onbe wegelijk Koninkrijk», het zekere, waarin superieure n; turen als Kant, Hegel en Spinoza hebben geleefd. Daartegenover staat weer, dat zijn stijl schitterend Is, dat ziju werken litterair zeer hoog staan, ook tevens vlot en onderhoudend zijn geschreven. Daardoor is hij ook zoo bekend geworden, veel meer dan andere wijsgeeren, wier boeken met heel veel moeite en in spanning moeten worden gelezen, «Parerga» is het meest populaire werk van Schopenhauer. Schopenhauer's werken getuigen ontegenzeggelijk ook van een vrijmoedig, open en oprecht karakter, waaruit ook gedeeltelijk moet verklaard wordon zijn beschuldiging van de filosofie professoren vati zijn tijd, dat zij om den broode met den wind meedraaiden, al naarmate die uit deze of geeue richting woei. Hij, Schopenhauer, was onafhankelijk, deed dat niet. Schopenhauer toont nuancen tusschen Idealisme en realisme; zijn geest is echter helder gebleven tot het einde, tot het laatste van zijn werken, En tot het citulc blijft hij onvoorwaardelijk pesslmLt. Hij was en bleef dc wils-filosoof, dc voluntarist, cn staat als zoo danig tegenover het intellectualisme, dat het konmerk was van den tijd waarin hij leefde. Sihopenhauor's «wil» Immers was een onbewuste wil, in zeer algo- meencn zin, een overal werkzame wil, een blinde drift, die ten slotte in den mensch als redelijk «u zede lijk wezen in voelen en denken zich een licht ont steekt. Het Intellect is dus voor Schopenhauer niet nummer één, doch de wil Is dat. Het intellect, zegt hij, begint met slaaf te zijn. Eerst bij gevorderde be schaving loont het zich als onbaatzuchtige liefde. Daartegenover nu staat bet intellectualisme, zooals dal bij Hegel geformuleerd ia waar deze zegt: God is oorsprong en alics bchcerschcnd beginsel. En verder in diens opvatting dat de wereld begrijpelijk Is, dat er eenheid van legendeelen is. De gedachte, niet dc wil, Is volgens hem de kern van het universum. Dc gedachte is doel en aanvang van de wereld. Daarmede is Hegel in consequente continuatie van Kant, l-'ichte. Schelling. Schelermacher. Tegenover dit betrekkelijk geloovigo (dwz.: bewustgt'iste- tijki'. Vcrsl.) Berlijn vond men in Jens een brandpunt van naturalisme (lees: onbewuste zleligheidaleer. Versl.) Tusschen die twee slaat Schopenhauer een zijweg in, dien van don wil fdo ziel die zich tot geest verkeert en als zoodanig opheft. Versl.) Overal is het merkbaar, dat Schopenhauer een on harmonische figuur is geweest, een dishaimonle, die hij tenslotte overbrengt ïn de (zijn) wereld. Want de wereld Is zijn voorstelling. Daardoor is hij ook atheïst, Is deze wereld de slechtste van alle denkbare werelden en dus geen openbaring van een goddelijken Schepper. Schopenhauer heeft door zijn leer van de onbewuste cn on redelijke Wil de onredelijkheid a.h.w. op den wereld- troon gezet en dit moet leiden tot pessimisme I Want alleen dc mensch, dia de wereld heeft lecren zien als een universum, (tot den Eeuwigen gekeerd I) alleen die mensch kan optimist zijn. Het Is de geloovige, die ten slotte, als Paulus door het pessimisme heen, gekomen is tot het optimisme.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1920 | | pagina 3