STADSNIEUWS.
Algemeen Militair Tehuis.
Aan belanghebbenden wordt herinnerd aan de Voor
drachtenavond over Nederlandsche Dichtkunst, welke
door mej. Marie van Scherpenberg, uit Haarlem, zal
worden gehouden op Donderdag 2 December in de
groote zaal van het Alg. Mil. Tehuis Korte Gracht 26.
Aanvang half acht.
Voor militaire is de toegang vrij, terwijl tevens
niet militaire stadgenooten, tot een beperkt aantal
toegang verleend zal worden, tegen een vrijwillige
bijdrage tot dekking der onvermijdelijke kosten.
Schoolbioscoop.
De bloscoopvoorstellingeu van de A. J. C., vorl[. a
week Donderdag (n de bioscoop aan de Langestraat
gehouden, zijn een buitengewoon succes geweest.
Niet minder dan ongeveer zeventienhonderd ;bezoe-
kers woonden de vijf voorstellingen bijl
Er waren zeer leerzame films, en tóch niet saai,
welke bij de dagvoorstellingen op onderhoudende wijze
werden toegelicht door den heer Van Staveren, direc
teur van de Haagsche schoolbioscoop, terwijl 's avonds
de heer Van Mechelen expliceerde. Het ging over
Delft met al zijn fabrieken en oude gebouwen, over
rubberfabricatie, over rottan-industrie en nog veel
meer. Ook het komische element ontbrak niet: een
schitterende fantasie, niet door heusche menschen doch
door poppen gespeeld! Geen wonder dat het jonge
volk enthousiast was en dat ook de oudere geleiders
mee genoten.
In ieder geval is nu een ovettuigend bewijs geleverd
dat ook hier ter stede voor de schoolbioscoop zeer
veel belangstelling bestaat en mogen wij dus met klem
aandringen op een dergelijk permanent instituut.
Tooneelavond van de Geb. Onth.
Tooneelver. «Kunst en Strijd.*
Het stuk, dat Zaterdag j.l. werd opgevoerd («De
Pinksterbloem,* van J. Haarsma Jr.) heeft als tooneelstuk
zeker z'n verdienste. Ook het spel vau de dilettanten
was niet kwaad.
Anna Dijkstra (gen. «De Pinksterbloem,* omdat zij
op 'n tweeden Pinksterdag werd geboren), de dochter
van een landarbeider, komt, als dienstmeisje, in aan
raking met een zekeren Daniël Warringa, van beroep
zwabber en zoon van 'n dito.
Ondanks het verzet van de ouders trouwt Anna
Y olksuni versiteit.
J. TAL
Opperrabbijn, Utrecht,
over:
JODENDOM EN JODENHEID.
Vierde Ijzing.
Het onderwerp van deze bespreking Is de houding
van de Joden en het Joodsche volk tegenover niet-
Joden en niet-Joodsche volkeren, zooals die in de
vorig9 lezing reeds ter sprake gekomen is. Hierbij
echter zal het al bizonder moeilijk zijn alle polemiek
uit te sluiten, omdat de half-kenners en niet-kenners
van het Jodendom zoo vaak de meest dwaze en ver
keerde meeningen daarover bij het publiek hebben
doen ontstaan. Polemiek is dus noodig, niet alleen
ter wille van de waarheid, maar ook ter wille van
eigen goeden naam en faam.
Wat bier den vorlgen keer over het ideaal van het
Jodendom gesproken is, moet noodzakelijk het begrip
doen ontstaan dat het Jodendom in zijn denkbeelden
zoo universeel mogelijk is, dat het de geheele mensch-
held in zijn gcdachtensfeer omvat, dat het niet exclu
sief, particularistisch of chauvinistisch is, dus niet be
perkt, doch zoo algemeen mogelijk uitgespreid over
alls menscl-cn.
Beginnen wij met de eerste oorkonden van het
Jodendom: met den Bijbel. Die vangt aan met het
eerste boek van Mozes, in welks eerste gedeelte ver
haald wordt van de Schepping tot aan Abraham, den
stamvader van het Joodsche volk. Wanneer nu niet
de bedoeling v/as geweest het begrip van de broeder
schap aller menschen den lezer sterk in het gemoed
*e planten, dan ware een bloot genealogist he opsom
ming zooals die bv. ook in het N.T. voorkomt
voldoende geweest, waarvan immers eenvoudig het
doel is heen te voeren naar den persoon, waar men
ten slotte heengeleid wordt, zonder meer. Maar dit
doet de Pentateuch niet, doch geeft het verhaal van
het geheele menschdom. In het 10e hoofdstuk van
Genesis vinden wij niet anders dan een groep van
namen van alle volken, zooals die over de wereld
wareD uitgestort. Een drooge opsomming, maar welke
bewijst dat alle volken afstammen van één stamvader,
allen behooren tot één menschenfamilie, dat alle men
schen broeders en zusters zijn. Dit is het begin van
het Jodendom, het grondbegrip dat dan verder door
het geheele J.dom heenloopt.
Zoo strekt ook bet gebod: «gij zult niet dooden*
zich niet alleen uit tot het Jodendom, doch zoo abso
luut als het daar staat uitgesproken tot de geheele
menschbeid, waardoor bij den Jood bet begrip zich
heeft vastgezet, dat hij tegenover alle menschen be-
Salde rechten heeft te ontzien. Dit is specifiek Joodsch.
en weet, hoe in de oudheid het woord vreemdeling
bijna synoniem was met vijand, wien men alles mocht
doen. Bij de Joden evenwel was dit anders. Daar heet
bet met nadruk: «gij zult den vreemdeling liefhebben*,
«gij zult den vreemdeling niet underd* ukken, want ge
weet immers, boe bet den vreemdeling te moede is*
en daarnaast: «God heeft den vreemdeling lief*. Boven
alles is dit wel een tegengif tegen overdreven nationa
lisme, tegen chauvinisme.
Zoo heeft de Joodsche taal eigenlijk geen woord
voor vreemdeling, terwijl b.v. het Griekrcbe «barbaros*
een geringschattende beteekenis heeft. Het Joodsche
«goj*, waarin men vaak een belecdigende benaming
van den nlet-jood heeft gezien, beteekent niet anders
met hem ook al, omdat zij'n kind van hem verwacht.
(Feestnacht champagne dronken - verleid,)
Het huwelijk is ongelukkig, 't Kindje is achterlijk,
dank zij het liederlijk leven van z'n vader en groot
vader, Daniël gaat 'r van door met z'n mooie winkel
juffrouw, verkoopt de zaak, raakt geheel aan lager wal
en Anna moet zelf haar brood zien te verdienen.
Echtscheiding wordt gevraagd en toegestaan.
En ten slotte na veel ditjes en datjes Irouwt zij toch
nog (naar het ideaal van haar ouden vader) met haar
pleegbroer Jan.
Het spel viel erg mee. Er werden natuurlijk nog
al 's fouten gemaakt maardat Is van 'n dilettanten-
gezelschap te verwachten.
'n Bepaald groote regie-fout was b.v. de opatelling
van de personen op het oogenblik, dat vader Dijkstra
z'n dochter van zich werpt na haar bekentenis, dat zij
een kind verwacht van den zwabber voornoemd. Als
Anna hem smeekend nadert, blijft moeder Dijkstra op
circa a M. afstand in een soort vanghoudlng staan, en
zietde oude mikt z'n dochter precies in de armen
van de vangklaar staande moeder I
Het eerste bedrijf werd zeer slapjes gespeeld. Eerst
in het tweede bedrijf komt vooral Anna «erin.* Zij en
haar oude vader hebben ongetwijfeld het best hun rol
vertolkt. Er waren zelfs momenten, waarop 'n boven-
dillettantisme staand spel gegeven werd. De moeder
van Anna géf zich veel te weinig. Pleegbroer Jan
sprak voor 'n boerenzoon veel te af-ge-me-ten, zijn rol
was blijkbaar nog in de Siegenbeeksche spelling ge
schreven je kondet, je wildet enz. Z'n houding was
zóó houterig en zenuwachtig en z'n zinnen kwamen
er zóó lesjes-opzeg-achtig uit, dat hij mèt het effect
van z'n eigen spel ook nog 'n deel van het spel
van de anderen verloren deed gaan.
Daniël Warringa was een bijzonder onechte dronkaard.
Hij vergat telkens, dat ie dronken was en als 't hem
te binnen schoot, huppelde hij plotseling als een pas-
beginnende polkadanser over het tooneel. Z'n vriend
de notaris klerk was heel wat beter. Een pluimpje ver
dient nog de vader van Daniëlhet type van den man
die 'm steeds om heeft en toch nooit dronken is.
Anna's vriendin Dien sprak veel te aanstellerig. Haar
spraakje had de moeder van Daniël moeten hebben
(type van het middenstands-mevrouwtje), die overigens
niet kwaad speelde.
Zooals gezegdVader Dijkstra en dochter Anna
speelden heel goed. En daar zij de hoofdrollen ver
vulden werd dus het geheele stuk een meevallertje.
De muziek tusschen de bedrijveu was aller-afschu welijkst.
dan «volk* en wordt in den bijbel honderden malen
op het joodsche volk zelf toegepast. Later werd dit
woord geabstraheerd tot individueele beteekenis, maar
taalkundig is dit eigenlijk onjuist. Naast dit alles
mag echter wel opgemerkt worden, dat het heel be
grijpelijk zou zijn, wanneer de Jood den nlet-jood door
zijn geschiedenis heen had leeren beschouwen als een
lagerstaand mensch, en dat bij slechts door zijn joden
dom voor bet aanvaarden van die tegenstelling be
waard is gebleven. Wel is er volgens joodsche be
schouwing een tegenstel'ing turschen het Joodsche
volk en de andere volken, maar die is van een ge
heel anderen aard. Het joodsche volk immers is rr.et
een geheel bizondere taak in lot en leven, drager der
Godsgedachte te zijn - de historie ingezonden, met
de verplichting aan zich se" en aan de menr rhheid om
zich in stand te houden en zich niet te verliezen in de
mcnrchenzee. Maar daarom moeten er ook zekere
scheidsmuren bestaan tvrwhen dejeden en de anderen.
Men beseffe bierbij wel, dat, ware er geen joden
dom geweest, er ook gees Christendom zou zijn, dat
met de oorzaak ook het gevolg wegvallen zou.
Om zich staande te houden heeft het J. volk van
den Schepper de middeleu op den levensweg mede
gekregende scheidsmuur is bier echter niet een van
vijandrchap, doch van liefde. Hadden de Joden zich
opgelost in de volken, waa.-urschen zij in ballingschap
moesten wonen, dan hadden z<j hun groot lijden niet
hebben behoeven te dragen. Maar het was aan de
menscbheid vet plicht zichzelf in stand te houden als
volk, en bet deed dat, kunnende spreken als Luther:
hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij, Amen I
Het moeit en moet dat doen, omdat het God heeft
beloefd, het Goddelijke vaandel, dat het draagt, nim
mer ter aarde te laten vallen. Maar zijn er dan
scheidsmuren, zij beletten toch nimmer den Jood in
goeds daden met de anderen mee te leven; het is
bekèud, dat, waar bat goeie daden geldt, de Joden
steeds gereed staan mede te werken en steeds hard
gearbeid hebben.
Dat oplorsing mogelijk is, is historisch bewezen,
want toen tijdens de Aesyrische overheerscbing de
Joden in ballingschap werden medegenomen, hebben
zij zich inderdaad opgelost. Maar men moet niet ver
geten, dat die merschen reeds lang hun Jodendom
weggeworpen hadden.
Het Jodendom Is de meest harmonische vereeniging
van nationalisme en utiiversalisme, waarbij bet eerste
In dienst wordt gesteld van het tweede, het volk in
dienst van de menscbheid. Waaneer de Bijbel begint
met te zeggen, dat de mensch geschapen is naar Gods
beeld, dan staat daar uiet de Jood, doch de mensch.
En daaraan wordijien ganschen Bijbel door vastgehouden.
Merkwaardig Is ook het woord: gij zult uw naasten
liefhebben als u zelf, waarvan men wel beweert dat
het alleen voor het eigen volk van toeparsing was,
doch waarvan In verband met anuere bijbelplaa'sen
duidelijk de beteekenis isgij zult alle menschen lief
hebben.
Het naHosalIsme van het J.-volk komt zeer sterk
tot uiting op de 3 nationale feeitdagen, die vroeger
op glorierijke wijze werden gevierd. Het zijn het Paarch-
feest, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest, waarbij
in Palestina het geheele volk optrok naar Jeruzalem
om het te vieren. En nu zou meu meenen, dat de
tempel wel de meest exclusieve plaats zou zijn, waaruit
iedere vreemdeling geweerd werd. Dit is echter onjuist.
Iedereen kos in dien tempel komen en daar offeren.
Nog merkwaardiger zelfs was het groote feest in dien
herfstmaand (zoo plm. 'tjaar 1000 voor Christus) toen
Eu zóó waren ook 'n paar kwajongens op de achterste
banken en 'n paar dito meisjes, plus 'n paar vrouwen
(typisch, hé,)die het weer noodig vonden den lof
van de domheid en onbenulligheid te zingen, tot ver
driet van de vele aandachtige toehoorders.
Kaasmarkt.
Aangevoerd werden op 29 November 1920, 42
wagens, bevattende 8400 K.G. kaas.
Prijzen f72.— tot f 81.00 per 50 K.G.
Handel stug.
Uit het politie-rapport.
Twee personen werden bekeurd terzake overtreding
van bet Tapverbod.
Op het station werd door de politie een minder
jarige jongen aangehouden, J. B. R. genaamd en uit
Barneveld afkomstig. De politie heeft maatregelen ge
nomen om hem onder het ouderlijk gezag terug te
doen keeren.
Bekeurd terzake openb. dronkscbap H. Z, Hel-
ligenbergerweg.
Wegens het rijden met een niet verlicht rijwiel
G. W., Parallelwegdito niet verlichte handkar B. de
W., Teutstraat.
Wegens openbare dronkenschap J. v. D., Hoeve
laken.
Dit heer werd Zaterdag ingerekend, dus terwijl het
door het Tapverbod «technisch* onmogelijk moest zijn
hier beschonken te worden. Het is wel treurig. Uit
«nat* Hoevelaken komen nuchterlingen, om zich in
«droog* Amersfoort te bedrinken. Wanneer men echter
het aantal procersen-verbaal ziet, dat geregeld terzake
overtreding van het Tapverbod wordt opgemaakt, dan
verbaast men zich niet. Maar wat te zeggen van de
moraliteit dezer wets overtreders, de drankverkoopers
in kwestie, die steunpilaren van recht en orde, die
hier het Gezag met voelen treden!? Dat men persoon
lijke bezwaren tegen een wet of verordening kan heb
ben begrijpen wij volkomen, maar als burger heeft
men de zedelijke plicht zich er aan te onderwerpen.
Wèl mag men pogen er langs wettigen weg verande
ring in te krijgen, maar wie de wetten saboteert
handelt in wezen revolutionnair. Oók al is de anti-
revolutiewet hierop niet van toep?cslngl
Deo 28en November, omstreeks kwait voor elf,
geraakte het 3-jarig dochtertje van bakker Ruitenberg,
wonende Kortegracht, nabij de Kattekampen te water.
Het kind, dat reeds in zinkenden toestand was, is toen
door den brievenbesteller Kolfschoten uit het water
gered.
Salomo des tempel inwijdde. Heel het volk was bijeen
gekomen en de priesters es Levieten waren gereed
om den dienst te lelden. En toen ging Salomo den
tempel iu en sprak een gebed uit, dat subliem is door
zijn eenvoud, waarvan de taal door een kind te be
grijpen is, zóó eenvoudig. Een gebed zonder groote
woorden en zonder deftige uitdrukkingen, zonder
laaieude passie ook maar van een ideeën-hoogheid die
de gansche menscbheid overweldigt. In dit gebed zegt
Salomo: En ook den vreemdeling; die niet tot Uw
volk Israël, behoort en bij komt van vei re streken
en bij bidt in dit hu®", verhoor Gij hem dan van uit
den hemel, Uw hoogen zetel, en doe naar alles, wat
die vreemde U vraagt; opdat alle volkeren Uw «naam*
zullen kennen en ontzag voor U hebben, zooals Uw
volk Israël, en weten, dat Uw naam rust op dit huis,
dat ik gebouwd heb.
Daar vraagt dus de nationale Koning om verhooring
van al wat de vréémdeling bidt in dit tempelhuis. Dit
komt ook overeen met wat de profeet Jesaja zegt
(56, 6vg): En de vreemden (niet tot bet Joodsche
volk behoorenden), die zich aan God aansluiten om
Hem te dienen en Gods «naam* lief te hebben
Brengen zal Ik hen naar Mijn heiligen berg en hen
verheugen in Mijn gebedshuis, hun offers tot wel
gevallen op Mijn altaar; want voor alle volkeren zal
Mijn huis het gebedrhuis heetenl
Steeds weer ditzelfde universalisme, door alle eeuwen
been. En ook later, wanneer de Joden, hun unlverseel-
nationaal middelpunt den tempel reeds lang
verloren hebben, zijn er Joodsche wijzen, die herinneren
aan dit verschil In Salomo's gebed: geeft den Jóden
wat zij verdienen, (2 Kon. 8 39), doch geeft den
vréémdeling wat hij vróigt (16:43).
De aandacht dient hierop gevestigd, om te doen
zien hoe uim de Joodsche opvattingen zijn. Is er wel
één andere religie die zoo ruime opvattingen heeft?
In de praktijk van het Jodendom is het al evenzoo.
De Sabbath schrijft voor ook den slaaf op dien dag
niet te doen werken en in de zegeningen van den
Sabba'h te doen deelen. Ook de vreemdeling neemt
geheel deel aan het bizondere der feestdagen. Ja, de
vreemdeling wordt zelfs vóór weduwen en weezen
genoemd bij het deelnemen aan de feestmaaltijden ,-
en wanneer hij arm mocht worden dan schreef
Leviticus (25:35) voor: Als uw broeder bij u ver
armt dan moet gij hem ondersteunen, den vreemde
ling en den bijwoner, zoodat bij bij u kan leven. Hier
wordt dus de vreemdeling uitdrukkelijk de broeder
van den Jood genoemd. Zoo ook het voorschrift, dat
er slechts één wet zul zijn voor Joden en voor
vreemden. Telkens hooren wij weer daarbij: «want
Gij weet, hoe het den vreemdeling te moede ls«, dit
in verband met het eigen lijdsn tijdens het verblijf in
Egypte. Men kan zoo iets niet zonder ontroering
lezen; meestal is men zoo gauw weer vergeten hoe
het eigen leed ons trof, maar bij de Joden was dat
niet het geval. Zelfs luidt het voorschrift (Dt. 23:8):
Heb geen afkeer van den Egyptenaar, want ge hebt
als vreemdeling in z'n land gewoond I dus zelfs nog
dankbaarheid a's plicht opgelegd voor een hard ver
blijf als dat van Israël in Egypte! Israël heeft er
mogen wonen, behoort er dus dankbaar voor te zijn
(Wordt vervolgd).