UT0. 11?». Eerste Blad.
8" Jaargang.
Donderdag 31 December 1903.
2&3T3SCMs
BUITENLAND.
FEUILLETON.
Rozenheuvel.
AMERSFOORTSCH DAGBLAD.
ABONNEMENTSPRIJS
Pot 8 maanden roor Amersfoortf 1.25.
Idem franco per post- 1.75.
Afzónderlijke nummers- 0.05.
Deze Courant verachgnt Dagelijks, met uitzondering ran
Zon- en Feestdagen.
Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóórMO uur
's morgens bij de Uitgevers in te zenden.
(Jitgevers: VALKHOFF ft C«.
Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS DER ADTRRTKHTtÈN i
Qroote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrtff bestaan voordeel!ge bepalingen M
het herhaald adverteeren in dit Blad bfj atonnemeuk
circulaire, bevattende de voorwaarden} vtordt op éinfnii
toegezonden.
Oud en Nieuw.
Wat meng'ling van' igedaehten wart
Door onzen, geest, bij 't .staren
In t 'bont -verleed'no en 't oog gericht
(Naar wat in 't ruim der toekomst ligt
'Dat boek vol duistre blftrem
J. iL. J. Hallo.
OUDEJAARSAVOND. De zeker ook te
onzent hij velen bekende schrijver
Jean Paul heeft ergens de vergelijking ge
maakt, die den toets der crit.iek gemakke
lijk doorstaan kau, dat „het leven is als een
boek".
En immers wat ia 't algemeen van een
boek geldt, kan ooit gezegd worden van het
le\en. Velen, zeer velen lézen vluchtig, wei
nig aandachtig, de meesten stellen zich te
vreden. met een oppervlakkige kennismaking,
zij jagen om aan 't eind te komenenkelen
slechts zoeken de diepte er van te peilen, de
vuile beteeken is er van te doorgronden.
Voor do laat sten is het lezen, eerst waarlijk
genot, zij worden door het lezen wdjjzier en
beter. Bij| schier elke bladzijde, bi j. elk hoofd
stuk althans staan zij korter of 1 auger met
hun gedachte stil om als 't ware te verwer
ken de stof, te maken hun gevolgtrekkin
gen, voedsel gevend aan hoofd en hart. Zoo
deen wij mei het boek, dat wij lezen, zoo
deen wij ook met het leven, dat op zijn ver
schillende bladzijden en in zij|n verschillende
hoofdstukken ons zooveel geeft te denken en
te leer en.
Op den oudejaarsavond zijn wij gekomen
aan 't eind van een hoofdstuk, en, als ver
standige menschen, gunnen wij ons een
oo-gienblik rust alvorens een nieuw te begin
nen, immers w'ij| hebben, er behoefte aan,
nog eens even ons duidelijk voor den geest
to halen, wat daar aan ons oog voorbijging,
wat onze aandacht te voren bezighield.
Wij maken om zoo te zeggen, van dat ge.
eindigde hoofdstuk vluchtig de slotsom op,
om des te beter toegerust te zijn ter rechte
bevatting van hetgeen volgen zal.
En. allereerst dringt zich de gedachte aan
ons op. hoe spoedig wij ook nu weer aan
het einde kwamen, hoe schijnbaar kort het
geleden is, dat wij op den nieuwjaarsmorgen
elkander onzen welkomstgroet brachten.
Nauwelijks hadden wij.de dagen zien len
gen of reeds spoedde de zomer daarheen, dó
dorrende 'bladeren warrelden voor onze voet,
het donker nam. toe met den dag, daar brak
de koftste der dagen aan en op dien een en
twintigsten Decern bei volgde aanstonds de
eéaii en dertigste, de laatste dag van het in
onze verbeelding nog zoo kort geileden be
gonnen jaar. Wel mocht een. gewijd schrijver
zeggen ,,het leven is als een damp, die voor
een weinig tijds wordt gezien en daarna
plots verdwijnt". Be uren vloeien weg, de
tijd vlucht heen, zij vloeden weg als het wa
ter, dat neerstroomt van de bergen, hij
vlucht, heen als om te ontkomen aan den
vei volger, ademloos, snel 1
Van hooge kerktorens kondigen statig en
plechtig de klokken het aan, dat weêr een
jaar verzonk in der eeuwen nacht. Meer dan
ooit ziju thans welsprekend deze metalen
stemmen, van wier klank ab toovermacht
uitgaat, een macht, die ons onweerstaanbaar
aangrijpt en onder haar invloed brengt, ons
dwingend tot ernstig luisteren en denken.
Een mengeling van gedachten wart door
onzen geest bij 't staren in het bont ver
leden, waar de fee, die herinnering] heet, ons
leidt op dó hoogte1, opdat wij vandaar nog
eens zouden overzien het panorama van het
landschap, dat wij doorreisden,-ons nog eens
bepalend bij het zonnepad hier, den soha-
duwweg daar, ons nog eens aanwijzend zoo
menig vriendelijk plekje der rust, wiaar wij
genoten van 's levens weelde, om niet te spar
ren ons ook een blik op zoo menige plaats,
waar wij eenmaal droef ter neder zaten,
weenend om verijdeld geluk en begraven
schatten.
Wat geeft de oudejaarsavond veel te den
keu, een stuk levensgeschiedenis werd weêr
afgewikkeld, allerlei ervaringen, waarvan
sommigen voor ons geheel nieuw waren, de
den wij op, veel was er 51at wij niet begre-
pen. meer nog dat wij niet verwachtten. Deze
moest in zij.n omgeving zien ledig worden een
plaats, die hij nog o zoo gaarne bezet zou
wenschen, bij een ander werd het reisgezel
schap vergroot, nieuwe banden, nieuwe bon
den hier en ginds de teerste banden verbro
ken wie zal zeggen, hoeveel tranen op
den laatsten avond des jaars worden ge
schreid, wie zeggen, uit hoeveel gelukkige
menscihenharte n opstijgt in deze laatstse u.ro
'hot stille lied' van innige dankbaarheid'/
Verschillend als de menschen zij.it van aan
gezicht en uileenloopcnd van karakter, zoo
verschillend' en uiteenloopend zijn hun ge
schiedenissen. De ccn vermag zidh nauwe
lijks in te denken in het leven en ervaren
van den ander. Alleen dit kunnen wij vast
stellen, voor allen gemengd in 's levens beker
is het zoet en het. bitter, de vreugd en de
smart, het lieven en het lijden.
Al naar wij het er zelf naar maken cener-
zijds en al naar wij behoeven anderzijds ver
schilt de verhouding. Wat betreft ons geluk,
mochten wij het dankbaar genoten hebben
en laten wtij het ons hedenavond met dank
baarheid in 't hart herinneren. Aangaande
ons ongeluk mogen wij indachtig zijn het
goed gezegde woord „over twee dingen mag
een mensch zich niet beklagen, n.l. over het
geen hij niet Veranderen kon en over het
geen hij wel anders had kunnc-n doen zijn
Sterrekundigeii loeren, dat de glans van
sommige hemellichten lang na hun verdoo-
veu nog door de aardbewoners wordt gezien.
Zoo moge het nu reeds voor ons vervlogen
geluk nog licht afstralen op ons levenspad
door kracht van zoete herinnering, maar zoo
moge ook het eenmaal ervaren ongeluk zijn
uitwerking «og op ons hebben door de les
sen, die het ons gaf, de levenswijsheid, die
het ons leerde. Ten slotte worde de vreugd
en de smart, genoten of geleden in dit wel
haast 'geëindigd jaar, niet- met dat jaar te
niet gedaan, maar blijive bewaard als scha
kel in de keten van, het geheel 't een en
Tjet ander diene ons ten goede!
Trouwens, ook bet oude jaar sterft niet,
is niet weg. De tijd, die hier een zinne
beeldige voorstelling vond in de zich in de
staart bijtende slang en ginds afgebeeld
werd door den cirkel, de tijd vormt één ge»-
heel, de jaren zijn de* schakels van een ein-
deloozo keten.
Gelijk in een boek elk hoofdstuk op zich
zelf min of meer een afgesloten geheel is,
maar tegelijk allen zin verliest zoodra het
uit het boek. genomen wordt, zoo kan geen
jaar gemist worden uit het bock onzes levens,
het heeft er zijn plaats en het heeft er zijn
beteekenis, èn met het oog op hetgeen voor
af ging èn met biet oog op hetgeen volgen
zal.
Ban ook dit nogdó jaren zijn de knech
ten Gods, 'hemelboden, die ons in hun ge
schiedenis, bijl al het veranderlijke dór aarde
er der aardsche dingen, spreken van den
Eeuwige die niet- bi; jaren telt en van geen
veranderen weet, dc- Macht van het Goede,
voor wier troon alles bukken moet, die ons
tot onze volmaking het leven gaf, opdat het
beeld Gods almeer in ons kwam wonen.
De groote vraag blijft vfror iederen oude
jaarsavond ons ter beantwoording, of van dat
beel3 in ons al meer zich ontplooide, of wij
betere menschen werden en wiji straks geen
stem des verwij.ts hooren spieken in den' klok
slag dór twaalven, veeleer met een gerust
hart zij 't met een traan van smart over
't. geen ons werd ontnomen, een traan van
dankbaarheid voor 't geen ons werd gege
ven het oudjaar ten afscheid de hand
kunnen drukken
..Scheidend jaar, het is volbracht!
„Ook uw dag is thans weer henen,
„Ook van mij een deel verdwenen
„Slaap in eeuwen-langen nacht
Nieuwjaarsmorgen. Êen groot con
trast de morgen van heden en de avond
van gister
Op den oudejaarsavond, wiei wórdt niet
aangegrepen, overmeesterd schier door ernst
en weemoed bij het afscheid nemen, van den
goeden vriend, die zooveel dagen, weken,
maanden aan onze zijde ging, ons vergezel
lend op den weg, dien wij hadden te gaan,
die getuige was van onze vreugde, die ge
zien heeft onze tranen, aan wien wij hoe
langer hoe meer ons gehecht gevoelden, met
wiens verscheiden wij een stuk van ons leven
en onze levensgeschiedenis zagen honen gaan.
Op den nieuwjaarsmorgen, hoe geheel an
ders zijn wij le moede 't. is of er een last
van ons afgenomen is, evenals wanneer na
oen moeitevollen dag een heerlijjke naclit-
ïust ons heeft verkwikt en wij ontwaken
met nieuwen levenslust en levenskracht in
ons, blijd begroetend die ons ontmoeten, ver
langend om opnieuw aan den arbeid te gaan.
Een nieuw hoofdstuk van het boek onzes
levens ligt voor ons wie onzer is niet,
nieuwsgierig oni te weten wat het te lezen
zal gevenWat zouden wij het gaarne even.
2i» het ook nog zoo vluchtig, doorbladeren
Wie zal zeggen met hoeveel wenschen voor
oTÏ3 Zelf wij dezen morgeit vervuld' zijn, op
geen dag wordt cr zooveel gebouwd aan
luchtkasteelcn als op den eersten van een
nieuw jaar Deze hoopt, dat de onbekende,
die aan onze zijde kwam, zal goed maken
wat de ander, die van ons henenging, te
weinig gaf aan vervulling van lang en vurig
gekoesterde verlangens, .gene heeft tal van
nieuwe wenschen, allen maken wij dezen
morgen, onze verlanglijst op ach, wij kun
non het immers weten, 't zal ons. lang niet
alles gegeven worden, daarentegen,, voel,
waar wij volstrekt niet om vroegen, zal ons
ten deal vallen. Op teleurstellingen te reke
nen is verstandig, 't zal onze smart vermin
deren,
,1a, laten wit 't maar onverholen uitspro
ken, niet geheel zonder wantrouwen nemen
wij den vreemde in ons gezelschap op. Een
dichte sluier omhult-zijn wezen, verbergt zijn
gelaat en meer dan een, wiens oog door bit
tere ervaringen son\ber blikt, ziet dat om
hulsel donker, onheilspellend. Daar komt on
gemerkt de'vriendelijke Engel der Hope den
grauwen sluier met fonkelende sterren be
zaaien eD aanstonds verliest daardoor de
vreemde seèwnte haar verschrikking, onbe
schroomd naderen wij baar, grijpen haar
hand en vertrouwen ons haar toe, het beste
geloovend, alles hopend, van onze liefde
gevendNieuwjaar, wij roepen u het Wol
kam toe, wij willen niet als dwazen reeds nu
vragen, wat gij voor ons hebt meegebracht,
wij willen vertrouwen, dat ook gij het goed
met ons maken, zult
„Het mcnschelijk leven, zooals iemand
gezegd heeft, is één verlangen en o, hoe
aim en dór zou ook dat leven zijn als er eens
niets meer voor ons was, om onze blikken op
te richten' Is het niet de hoop, die leven
doet
DSt weten wij al vast, dat het leven geen
stroom van zaligheden is, maai* veeleer een
keten vau plichten. Wee, wee den mensch,
die hier gedachteloos voortgaat, aan de dwaze
leus getrouw: „laat ons eten, drinken en
vroolijk zijn, morgen sterven wiji!"
Alsof ons geen roeping was meegegeven in
't leven, alsof ook het nieuwjaar, dat wij
zooeven ziijn ingetreden, niet zijn eisehen ons
kwam stellen
Wij doen heel verkeerd, waar ouze eerste
gedachte, aan dien nieuwen tijdkring gewijd,
was dó vraag: „Wat zult gij, ons geven?",
met algeheeile terzijdestelling van die andere
vraag, waarlijk van, niet, mui tuier belang:
„wa,b zullen wij u geven
Nieuwe verplichtingen worden ons lieden
Opgelegd, met een nieuwe taak komt het.
nieuwjaar tol ons
Laat hel. kostelijkst van al
U niet rucckeloos ontslippen
Dat is de Tijt, die snel gaat glippen
Zonder dat hij keeren sal.
Een dubbele werkzaamheid wordt ons aan-
g wezen. wi> hebben te arbeiden aan de vol
making van, het. eigen wezen, de verheffing
van onzen geest, de veredeling van ons hart.
wij hebben strijd te voeren tegen den lagc-
ren mensch in ons, wij hebben wakker te roe
pen het goddelijke, dat in iedere menschen-
ziel leeft, maar hier en daar nog sluimert,
grootsoh is onze roeping, heerlijk is onze
taak
E'n voorts, wij leven niet voor ons zelf al
leen, een wereld van menschen omgeeft, ons,
van alle kanten stijgen de kreten op van
hen, die roepen om hulp en steun; rondom
u ligt het veld van den arbeid, zaai uit het
goede zaad, wees door uw woord on uw werk
velen ten zegen
Op den Nieuwjaarsdag overstelpen wij el
kaar bijna tot. benauwd wordons toe met ge-
lukwensckcn, gesproken of geschreven
denken wij ook wel eens aan dó waarheid,
uitgesproken in het tweeregelig versie:
Geluk te wen schen gaat zoo licht,
Gelukkig m a k e n is uw plicht
Niemand dw&le dooi- te raeenen, dat het
slechts voor enkelen weggelegd is, iets goeds
en groots tob stand te brengen,. In één op
zicht zijn de menschen wel eens al te nede
rig en bescheiden, n.l. dat zij denken, dat
hun persoon, wanneer die geen aanzienlijke
plaats inneemt in de maatschappij en niet
vermeld wordt- in de bladen, van weinig of
geen beteekenis is. Neen, niemand is gering,
niemand is zonder beteekenis, niemand's
werk kan worden gemist, al is liet ook waar
dat de een meer in 't oog loopt of meer
opzien baart, dan de ander
Wij allen kunnen groot zijm, machtige in
vloed gaat in de wereld meest, uit van het
kleine. Onaanzienlijken naar de wereld wa
ren dikwijls dó historie getuigt, het, de
Kerstdag predikt het. de helden van ons
geslacht, do profeten der monschheid, do
scheppers van een betere toekomst.
'Lui.gi „Sorra iiii Wilraa Lindhé's „Kaew-
luid."
Vondel iw zijn „Tijdmeeting."
Zoo dan allen, wie wij ook zijn, opnieuw
met lust en kracht onze taak aanvaard, goed
begonnen is reeds half gewonnen, van uit
stel mag geen sprake zajin, het leven is kort,
hot werk is veel, de tijd is kostbaar, hot
stroven zij krachtig, het loon is .gróót......
't Leven is kort en er is zooveel arbeid
Voor onzen God en den naaste te doen
Laat ons iets zijn, iets befcoekenen, iets
willen,
Strijden voor 't goede, blijmoedig en
koen!
F. W. DRIJVER
Woorden, van Adelh. C. Horch.
Politiek Overzicht.
De Crisis in Servië.
Vreemd blijft de toesta ml, die in Servië
hcerscht. Koning Peter I blijft het werk
tuig, haast de gevangene van de lieden, dio
hem tot koning hebben gemaakt na het bloe
dige drama in den nacht van II Juni.
Een oogenblik scheen het alsof bij aan hen
zou ontenappen. In het Servische leger kwain
men in verzet tegen de schande, die hot
■leger werd aangedaan door do begunstiging,
welke aan do koningsmoordenaars werd ge
schonken. In een korpe van 1200 officieren
hadden 900 een protest onderteekend, dab
was opgesteld in bet garnizoen te Niach een
waarin over de moordenaars van 11 Juni
werd gezegd: „Het is do plicht van. don
nieuwen Koning, van, bet leger en van hot
korps officieren, ben to dwingen do func
tie n neer to leggen, die zij geschandvlekt
hebben. Niettemin hebben zij. die function
hervat gelijk te voren en zijn machtig ge
worden sommigen hebben vereerende on
derscheidingen ontvangen en ©enigen zijin
zelfs tot ordonnansoffioicren van dón Ko
ning benoemd'.
Die bewoging is echter onderdrukt. Do
Koning beeft baar openlijk afgekeurd. Hij
heeft dat niet alleen gedaan voor den vorm,
om offiiceel de toch. te handhaven, waar
mede dergelijke handelingen niet zijn over
een te brengen, maar er zijn talrijke arre»-
tatiën gedaan en gehandhaafd. Et heerschfc
te Belgrado een schrikbewind tegen hen, die
zich verstout hebben met bet protect van
d© officieren te Nisch hunne instemming to
doen kennen. De koningsmoordenaars onder
de officieren hangen als klissen aan elkaar;
I zij hebben den Koning geheel onder den
duim en beheerschen don toestand.
Een voorbeeld hoezeer zij zich weten to
doen gelden, levert do eigenaardige wijze,
waarop het geschil over de bezetting vau
het amót van hofmaarschalk uit den weg
is geruimd. Daartoe was door don Koning
benoemd de militaire atteahé te Konstaa-
ttnopel, luitenant-kolonel Lerchjanin. Maar
de samenzweerderspartij wilóe niet, da*
Leschianin zijne functie zou aanvaarden
zij had een van hare werktuigen als buiten
gewoon secretaris aan het bureau van den
hofmaarschalk geplaatst en wilde, dat aan
dezen de waarneming va«n dat ambt- zou wor
den opgedragen. Koning Peter moest hier
mee genoegen nemen, ofschoon hij overste
Leschjanin niet eens, maar zelfs tweemaal
tot zijn hofmaarschalk had benoemd. Do
eerste maal drongen de samenzweerder?, do
staatsdrukkerij bannenzij scheurden het
koninklijk besluit' dor benoeming stuk, ver
nielden het zetsel en verhinderden met ge-
Uit het Engelsch
65 TAN
FLORENCE MARRYAT.
Anna, die do tweede meid verteld had, dat
de juffrouw „een barstende hoofdpijn scheen
te hebben en hoogst waarschijnlijk wol' niet
beneden 20U komen, om het luncheon to
gebruiken,zag tot haar niet geringe ver
bazing haar meesteres de trap afdalen, toen
de bc' geluid werd even kalm en opgewekt
als altijd. Evelino liad bij deze gelegenheid
blijkbaar zelfs meer zorg aau haar toilet ho
uteed dan gewoonlijk. Haar eetlust was wel
is waar niet bijster groot en moer dan eens,
als haar weerspannige gedachten naar het
verleden afdwaalden, trilden haar lippen en
was het haar, of haar de keel werd dichtge
schroefd, maar toch wist zij moedig haar out
roering to bedwingen en stelde zij alles in
het werk, wat zij noodzakelijk achtte, om
haar zelfbeheersching te bewaren. Na afloop
van het. lunch trok zij zich wederom in haar
kamer terug, na Anna gelast te hebben, mijn-
lieer Lyle daarheen te geleiden, zoodra- ge
noemde heer zich had aangemeld. In een
elegante, zwart zijden japon gehuild, stond
Eveline Rayno voor het raam, dat in het
park uitzag, 'de komst van Will Caryll af
te wachten.
Toen zij hem stapvoets van verre de opriji-
laan zag binnenrijden, werd haar gelaat
doodsbleek en beefde zij over al haar leden.
Den-schok, haar door het feit van Will's te
rugkeer gegeven, had zij doorstaan, maar
thans bevond! zij zich in de pijnlijke nood
zakelijkheid van aangezicht- tot aangezicht
tegenover hem te staan, in het volle bewust
zijn. dat Hïj| het was. Voor een ondenkbaar
kort oogenblik ontwaakte dó oude liefde we
der in Eiveline's borst en was het haar, of
zij op het punt stond, haar geliefde te be
groeten, maar met bliksemsnelheid wist zijl
deze zwakheid t© overwinnen on onder den
invloed: harer verbittering hield zij zich zelf
voor, dat haar bezoeker Jasper Lyle was,
die de vermetelheid had gehad van naar Ag-
nee Featherstone's hand te dingen. Bij deze
gedachte begon zij gejaagd' de kamer op en
neer te loopen, alsof zij op deze wijze wilde
trachten, haar bruisende verontwaardiging
althans eenigszins to temperen, opdat zij,
vóór hij zijn mond tot spreken geopend had,
geen enkel woord zou zeggen, dat zij later
zou wenschen te kunnen herroepen. Nog
had zij haar rustelooze wandeling niet ge
staakt, toen Anna mijnheer Lyle aandiende
en haar neef de kamer binnentrad. Hiji zag
er zóer deemoedig en verslagen uit, toen hiij
haar blikken op zich gevestigd voelde, maar
zooidra de deur achter hem gesloten was en
hij zich met Eveline alleen bevond, vorzo-
meld© hij al zijn moed en tradl hij zonden-
aarzelen op haar toe.
„Eva, lieve Eva!" riep hij), terwijl hij zijjn
beide handen naar haar uitstrekte. „Je hebt
mij dus terstond bij den eersten aanblik her
kend je wist dus onmiddellijk, dat ik..."
Eveline deed echter, alsof zij) de haar toe
gestoken handen niet za'g. Zij bleef stijf eh
onbewegelijk op dezelfde plek staan. Zoo als
zij daar stond met- haar bleek, welgevormd
gelaat, stak haar slanke gestalte zoo schilder
achtig af tegen den donkeren achtergrond
van het- ouderwetsche, ingelegd© kabinet-.
„Ja," zeide zij, terwijl zij hem doordrin
gend aanzag, „ik herkende je dadelijk, Will.
Ik verbaas er mij alleen maar over, hoe je
ooit hebt kunnen meenen, dat geverfd ha-ar,
een aangenomen naam en valsche anteceden
ten' in staat zouden zijn, mij aangaande je
wave persoonlijkheid te misleiden
„Ik kon met denken, dat wij ooit in aan
raking met elkander zouden komen, Eva-.
Eerst toen ik hier in Hampshire aankwam,
vernam ik, dat- FeathergJ*me Hall en Rozen
heuvel zoo vlak bij elkander waren en dat
de familie van mijn meisje zoo druk met
je converseerde. Toen ik dit vernam, hoopte
ik nog. dat onze langdurige scheiding en do
algebeele verandering, welke in mijn wijze
van spreken en mijn voorkomen had plaats
gegrepen, voldoende zouden blijfcen, orn mij
oen vreemde in je oogen te doen schijnen,
tot. de tijd) daar zou zijn, dat ik je alles zou
bekennen, want het lag volstrekt niet in
mijn bedoeling, om mij nooit kenbaar te ma
ken aan jou, mijn lieve nicht, aan wie ik
zooveel te danken heb. Ik zou je van liever
lede "óp de openbaring van het geheim heb
ben voorbereid, maar ife dacht niet, dat je
'oog zoo scherpziend was."
„Of mijn geheugen zoo ijzeraterk Is," her
nam zij op sarcastiache-n toon. „Jawel, dat
kan ik mij zeer goed begrijpen. Je beoordeel
de mij naar^ jezelf, maar jo hebt je vergist,
Will, en nu ik je ondanks je vermomming her
kend heb, wensch ik ©enige opheldering van
je. Hoo lang is het geleden, dat je Amerika
den rug heb toegekeerd en hoe komt het, dat
ik je onder een aangenomen naam op Feather-
stone Hall aantref
Eveline's kalme waardigheid en ijskoude
ongenaakbaarheid wekten iln hooge matió
William Caryll's wrevel op. HHj had altijd
een zwakke, prikkelbare natuur gehad, die
zich steeds schrap zette tegen eiken zweem
van gezag of berisping. Terwijl hij op dit
oogenblik het verleden half vergat en dwaas
genoeg was, om het hachelijke van zijn te-
genwoordigen toestand over het hoofd te zien.
voegde hij haar gemelijk toe, dat dit alles
haar niet aanging.
„Het gaat mij wel degelijk aan, zooals ik
jo zonneklaar zal bewijzen,' sprak Eveline,
blakende van verontwaardiging. „Denk je
soms, dat ik medeplichtig wil worden aan
je laaghartig bedrog? Denk jo werkelijk, dat
het mij mogelijk zou zijn. mijn eigen neef,
wetende wie hij is en wat hij is, als een
vreennde te behandelen, wanneer ik hem
dagelijks in het huis van mijn beste vriendin
ontmoet? Ge kent mij nog niet, Will Caryll,
anders zoudt ge nooit, op die manier tot mij
gesproken hebben."
„Wilt ga hiermee zeggen, dat ge voorne
mens rijt, mij te verraden?" vroog hij ont
steld.
„Ik ben het nog niet recht met mijzelf
eens, wat ik doen zal, Will. Daar heb ik nog
niet rijpelijk over nagedacht. Ik moet eerst
hooren, wat jo mij aangaande jezelf hebt
raodo to declen. Tien jaar lang hebt go een
hardnekkig stilzwijgen bewaard. Nu moet!
ik alles weten, alles."
Dit laatste woord werd door Evelino mot
op elkaar geklemde tanden geuit.
„Ik zal je alles vertellen zonder eenig
voorbehoud,1' gaf hij op 'ootmoedig smee
kenden toon ten antwoord. „Ik zal niets voor
je verzwijgen, als je mij maar belooft, dat.
je mij welwillend gezind zult rijn. Ik kan dat
met een zeker recht van je vorderen, Eve
line, niet alleen om den wille van hot ver
leden, maar ook om het tegenwoordige, want.
als ik indertijd niet dien onverantwoordelijk
dommen kwajongensstreek had uitgehaald,
zoudt gij thans dit prachtig landgoed uiet
in eigendom hebben. Jo weet dit evengoed
als ik en je bent mij wel degelijk dank «jhui-
dig, zou ik meenen.
„Voor zoover ik weet, heb ik mij altijd
als eón vriendin tegenover je gedrageui,"
sprak Eveline, terwijl zij rich met geweld
op de trillende lippen beet. „Als dat niet het
geval was geweest, zoudt ge op dit oogenblik
niet voor mij staan."
„Dat is het juist!" sprak hij. partij trek
kend van haar merkbare ontroering. „Jet
placht, zooveel van mij te houden en ie hobt
mij indertijd met zooveel toewijdende liefde
en bewonderenswaardige zelfopoffering gcH
hol pen, dat ik ook nu overtuigd ben van je
hiulp en steun,"
Wordt vervolgd.