UT0. 11?». Eerste Blad. 8" Jaargang. Donderdag 31 December 1903. 2&3T3SCMs BUITENLAND. FEUILLETON. Rozenheuvel. AMERSFOORTSCH DAGBLAD. ABONNEMENTSPRIJS Pot 8 maanden roor Amersfoortf 1.25. Idem franco per post- 1.75. Afzónderlijke nummers- 0.05. Deze Courant verachgnt Dagelijks, met uitzondering ran Zon- en Feestdagen. Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóórMO uur 's morgens bij de Uitgevers in te zenden. (Jitgevers: VALKHOFF ft C«. Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER ADTRRTKHTtÈN i Qroote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrtff bestaan voordeel!ge bepalingen M het herhaald adverteeren in dit Blad bfj atonnemeuk circulaire, bevattende de voorwaarden} vtordt op éinfnii toegezonden. Oud en Nieuw. Wat meng'ling van' igedaehten wart Door onzen, geest, bij 't .staren In t 'bont -verleed'no en 't oog gericht (Naar wat in 't ruim der toekomst ligt 'Dat boek vol duistre blftrem J. iL. J. Hallo. OUDEJAARSAVOND. De zeker ook te onzent hij velen bekende schrijver Jean Paul heeft ergens de vergelijking ge maakt, die den toets der crit.iek gemakke lijk doorstaan kau, dat „het leven is als een boek". En immers wat ia 't algemeen van een boek geldt, kan ooit gezegd worden van het le\en. Velen, zeer velen lézen vluchtig, wei nig aandachtig, de meesten stellen zich te vreden. met een oppervlakkige kennismaking, zij jagen om aan 't eind te komenenkelen slechts zoeken de diepte er van te peilen, de vuile beteeken is er van te doorgronden. Voor do laat sten is het lezen, eerst waarlijk genot, zij worden door het lezen wdjjzier en beter. Bij| schier elke bladzijde, bi j. elk hoofd stuk althans staan zij korter of 1 auger met hun gedachte stil om als 't ware te verwer ken de stof, te maken hun gevolgtrekkin gen, voedsel gevend aan hoofd en hart. Zoo deen wij mei het boek, dat wij lezen, zoo deen wij ook met het leven, dat op zijn ver schillende bladzijden en in zij|n verschillende hoofdstukken ons zooveel geeft te denken en te leer en. Op den oudejaarsavond zijn wij gekomen aan 't eind van een hoofdstuk, en, als ver standige menschen, gunnen wij ons een oo-gienblik rust alvorens een nieuw te begin nen, immers w'ij| hebben, er behoefte aan, nog eens even ons duidelijk voor den geest to halen, wat daar aan ons oog voorbijging, wat onze aandacht te voren bezighield. Wij maken om zoo te zeggen, van dat ge. eindigde hoofdstuk vluchtig de slotsom op, om des te beter toegerust te zijn ter rechte bevatting van hetgeen volgen zal. En. allereerst dringt zich de gedachte aan ons op. hoe spoedig wij ook nu weer aan het einde kwamen, hoe schijnbaar kort het geleden is, dat wij op den nieuwjaarsmorgen elkander onzen welkomstgroet brachten. Nauwelijks hadden wij.de dagen zien len gen of reeds spoedde de zomer daarheen, dó dorrende 'bladeren warrelden voor onze voet, het donker nam. toe met den dag, daar brak de koftste der dagen aan en op dien een en twintigsten Decern bei volgde aanstonds de eéaii en dertigste, de laatste dag van het in onze verbeelding nog zoo kort geileden be gonnen jaar. Wel mocht een. gewijd schrijver zeggen ,,het leven is als een damp, die voor een weinig tijds wordt gezien en daarna plots verdwijnt". Be uren vloeien weg, de tijd vlucht heen, zij vloeden weg als het wa ter, dat neerstroomt van de bergen, hij vlucht, heen als om te ontkomen aan den vei volger, ademloos, snel 1 Van hooge kerktorens kondigen statig en plechtig de klokken het aan, dat weêr een jaar verzonk in der eeuwen nacht. Meer dan ooit ziju thans welsprekend deze metalen stemmen, van wier klank ab toovermacht uitgaat, een macht, die ons onweerstaanbaar aangrijpt en onder haar invloed brengt, ons dwingend tot ernstig luisteren en denken. Een mengeling van gedachten wart door onzen geest bij 't staren in het bont ver leden, waar de fee, die herinnering] heet, ons leidt op dó hoogte1, opdat wij vandaar nog eens zouden overzien het panorama van het landschap, dat wij doorreisden,-ons nog eens bepalend bij het zonnepad hier, den soha- duwweg daar, ons nog eens aanwijzend zoo menig vriendelijk plekje der rust, wiaar wij genoten van 's levens weelde, om niet te spar ren ons ook een blik op zoo menige plaats, waar wij eenmaal droef ter neder zaten, weenend om verijdeld geluk en begraven schatten. Wat geeft de oudejaarsavond veel te den keu, een stuk levensgeschiedenis werd weêr afgewikkeld, allerlei ervaringen, waarvan sommigen voor ons geheel nieuw waren, de den wij op, veel was er 51at wij niet begre- pen. meer nog dat wij niet verwachtten. Deze moest in zij.n omgeving zien ledig worden een plaats, die hij nog o zoo gaarne bezet zou wenschen, bij een ander werd het reisgezel schap vergroot, nieuwe banden, nieuwe bon den hier en ginds de teerste banden verbro ken wie zal zeggen, hoeveel tranen op den laatsten avond des jaars worden ge schreid, wie zeggen, uit hoeveel gelukkige menscihenharte n opstijgt in deze laatstse u.ro 'hot stille lied' van innige dankbaarheid'/ Verschillend als de menschen zij.it van aan gezicht en uileenloopcnd van karakter, zoo verschillend' en uiteenloopend zijn hun ge schiedenissen. De ccn vermag zidh nauwe lijks in te denken in het leven en ervaren van den ander. Alleen dit kunnen wij vast stellen, voor allen gemengd in 's levens beker is het zoet en het. bitter, de vreugd en de smart, het lieven en het lijden. Al naar wij het er zelf naar maken cener- zijds en al naar wij behoeven anderzijds ver schilt de verhouding. Wat betreft ons geluk, mochten wij het dankbaar genoten hebben en laten wtij het ons hedenavond met dank baarheid in 't hart herinneren. Aangaande ons ongeluk mogen wij indachtig zijn het goed gezegde woord „over twee dingen mag een mensch zich niet beklagen, n.l. over het geen hij niet Veranderen kon en over het geen hij wel anders had kunnc-n doen zijn Sterrekundigeii loeren, dat de glans van sommige hemellichten lang na hun verdoo- veu nog door de aardbewoners wordt gezien. Zoo moge het nu reeds voor ons vervlogen geluk nog licht afstralen op ons levenspad door kracht van zoete herinnering, maar zoo moge ook het eenmaal ervaren ongeluk zijn uitwerking «og op ons hebben door de les sen, die het ons gaf, de levenswijsheid, die het ons leerde. Ten slotte worde de vreugd en de smart, genoten of geleden in dit wel haast 'geëindigd jaar, niet- met dat jaar te niet gedaan, maar blijive bewaard als scha kel in de keten van, het geheel 't een en Tjet ander diene ons ten goede! Trouwens, ook bet oude jaar sterft niet, is niet weg. De tijd, die hier een zinne beeldige voorstelling vond in de zich in de staart bijtende slang en ginds afgebeeld werd door den cirkel, de tijd vormt één ge»- heel, de jaren zijn de* schakels van een ein- deloozo keten. Gelijk in een boek elk hoofdstuk op zich zelf min of meer een afgesloten geheel is, maar tegelijk allen zin verliest zoodra het uit het boek. genomen wordt, zoo kan geen jaar gemist worden uit het bock onzes levens, het heeft er zijn plaats en het heeft er zijn beteekenis, èn met het oog op hetgeen voor af ging èn met biet oog op hetgeen volgen zal. Ban ook dit nogdó jaren zijn de knech ten Gods, 'hemelboden, die ons in hun ge schiedenis, bijl al het veranderlijke dór aarde er der aardsche dingen, spreken van den Eeuwige die niet- bi; jaren telt en van geen veranderen weet, dc- Macht van het Goede, voor wier troon alles bukken moet, die ons tot onze volmaking het leven gaf, opdat het beeld Gods almeer in ons kwam wonen. De groote vraag blijft vfror iederen oude jaarsavond ons ter beantwoording, of van dat beel3 in ons al meer zich ontplooide, of wij betere menschen werden en wiji straks geen stem des verwij.ts hooren spieken in den' klok slag dór twaalven, veeleer met een gerust hart zij 't met een traan van smart over 't. geen ons werd ontnomen, een traan van dankbaarheid voor 't geen ons werd gege ven het oudjaar ten afscheid de hand kunnen drukken ..Scheidend jaar, het is volbracht! „Ook uw dag is thans weer henen, „Ook van mij een deel verdwenen „Slaap in eeuwen-langen nacht Nieuwjaarsmorgen. Êen groot con trast de morgen van heden en de avond van gister Op den oudejaarsavond, wiei wórdt niet aangegrepen, overmeesterd schier door ernst en weemoed bij het afscheid nemen, van den goeden vriend, die zooveel dagen, weken, maanden aan onze zijde ging, ons vergezel lend op den weg, dien wij hadden te gaan, die getuige was van onze vreugde, die ge zien heeft onze tranen, aan wien wij hoe langer hoe meer ons gehecht gevoelden, met wiens verscheiden wij een stuk van ons leven en onze levensgeschiedenis zagen honen gaan. Op den nieuwjaarsmorgen, hoe geheel an ders zijn wij le moede 't. is of er een last van ons afgenomen is, evenals wanneer na oen moeitevollen dag een heerlijjke naclit- ïust ons heeft verkwikt en wij ontwaken met nieuwen levenslust en levenskracht in ons, blijd begroetend die ons ontmoeten, ver langend om opnieuw aan den arbeid te gaan. Een nieuw hoofdstuk van het boek onzes levens ligt voor ons wie onzer is niet, nieuwsgierig oni te weten wat het te lezen zal gevenWat zouden wij het gaarne even. 2i» het ook nog zoo vluchtig, doorbladeren Wie zal zeggen met hoeveel wenschen voor oTÏ3 Zelf wij dezen morgeit vervuld' zijn, op geen dag wordt cr zooveel gebouwd aan luchtkasteelcn als op den eersten van een nieuw jaar Deze hoopt, dat de onbekende, die aan onze zijde kwam, zal goed maken wat de ander, die van ons henenging, te weinig gaf aan vervulling van lang en vurig gekoesterde verlangens, .gene heeft tal van nieuwe wenschen, allen maken wij dezen morgen, onze verlanglijst op ach, wij kun non het immers weten, 't zal ons. lang niet alles gegeven worden, daarentegen,, voel, waar wij volstrekt niet om vroegen, zal ons ten deal vallen. Op teleurstellingen te reke nen is verstandig, 't zal onze smart vermin deren, ,1a, laten wit 't maar onverholen uitspro ken, niet geheel zonder wantrouwen nemen wij den vreemde in ons gezelschap op. Een dichte sluier omhult-zijn wezen, verbergt zijn gelaat en meer dan een, wiens oog door bit tere ervaringen son\ber blikt, ziet dat om hulsel donker, onheilspellend. Daar komt on gemerkt de'vriendelijke Engel der Hope den grauwen sluier met fonkelende sterren be zaaien eD aanstonds verliest daardoor de vreemde seèwnte haar verschrikking, onbe schroomd naderen wij baar, grijpen haar hand en vertrouwen ons haar toe, het beste geloovend, alles hopend, van onze liefde gevendNieuwjaar, wij roepen u het Wol kam toe, wij willen niet als dwazen reeds nu vragen, wat gij voor ons hebt meegebracht, wij willen vertrouwen, dat ook gij het goed met ons maken, zult „Het mcnschelijk leven, zooals iemand gezegd heeft, is één verlangen en o, hoe aim en dór zou ook dat leven zijn als er eens niets meer voor ons was, om onze blikken op te richten' Is het niet de hoop, die leven doet DSt weten wij al vast, dat het leven geen stroom van zaligheden is, maai* veeleer een keten vau plichten. Wee, wee den mensch, die hier gedachteloos voortgaat, aan de dwaze leus getrouw: „laat ons eten, drinken en vroolijk zijn, morgen sterven wiji!" Alsof ons geen roeping was meegegeven in 't leven, alsof ook het nieuwjaar, dat wij zooeven ziijn ingetreden, niet zijn eisehen ons kwam stellen Wij doen heel verkeerd, waar ouze eerste gedachte, aan dien nieuwen tijdkring gewijd, was dó vraag: „Wat zult gij, ons geven?", met algeheeile terzijdestelling van die andere vraag, waarlijk van, niet, mui tuier belang: „wa,b zullen wij u geven Nieuwe verplichtingen worden ons lieden Opgelegd, met een nieuwe taak komt het. nieuwjaar tol ons Laat hel. kostelijkst van al U niet rucckeloos ontslippen Dat is de Tijt, die snel gaat glippen Zonder dat hij keeren sal. Een dubbele werkzaamheid wordt ons aan- g wezen. wi> hebben te arbeiden aan de vol making van, het. eigen wezen, de verheffing van onzen geest, de veredeling van ons hart. wij hebben strijd te voeren tegen den lagc- ren mensch in ons, wij hebben wakker te roe pen het goddelijke, dat in iedere menschen- ziel leeft, maar hier en daar nog sluimert, grootsoh is onze roeping, heerlijk is onze taak E'n voorts, wij leven niet voor ons zelf al leen, een wereld van menschen omgeeft, ons, van alle kanten stijgen de kreten op van hen, die roepen om hulp en steun; rondom u ligt het veld van den arbeid, zaai uit het goede zaad, wees door uw woord on uw werk velen ten zegen Op den Nieuwjaarsdag overstelpen wij el kaar bijna tot. benauwd wordons toe met ge- lukwensckcn, gesproken of geschreven denken wij ook wel eens aan dó waarheid, uitgesproken in het tweeregelig versie: Geluk te wen schen gaat zoo licht, Gelukkig m a k e n is uw plicht Niemand dw&le dooi- te raeenen, dat het slechts voor enkelen weggelegd is, iets goeds en groots tob stand te brengen,. In één op zicht zijn de menschen wel eens al te nede rig en bescheiden, n.l. dat zij denken, dat hun persoon, wanneer die geen aanzienlijke plaats inneemt in de maatschappij en niet vermeld wordt- in de bladen, van weinig of geen beteekenis is. Neen, niemand is gering, niemand is zonder beteekenis, niemand's werk kan worden gemist, al is liet ook waar dat de een meer in 't oog loopt of meer opzien baart, dan de ander Wij allen kunnen groot zijm, machtige in vloed gaat in de wereld meest, uit van het kleine. Onaanzienlijken naar de wereld wa ren dikwijls dó historie getuigt, het, de Kerstdag predikt het. de helden van ons geslacht, do profeten der monschheid, do scheppers van een betere toekomst. 'Lui.gi „Sorra iiii Wilraa Lindhé's „Kaew- luid." Vondel iw zijn „Tijdmeeting." Zoo dan allen, wie wij ook zijn, opnieuw met lust en kracht onze taak aanvaard, goed begonnen is reeds half gewonnen, van uit stel mag geen sprake zajin, het leven is kort, hot werk is veel, de tijd is kostbaar, hot stroven zij krachtig, het loon is .gróót...... 't Leven is kort en er is zooveel arbeid Voor onzen God en den naaste te doen Laat ons iets zijn, iets befcoekenen, iets willen, Strijden voor 't goede, blijmoedig en koen! F. W. DRIJVER Woorden, van Adelh. C. Horch. Politiek Overzicht. De Crisis in Servië. Vreemd blijft de toesta ml, die in Servië hcerscht. Koning Peter I blijft het werk tuig, haast de gevangene van de lieden, dio hem tot koning hebben gemaakt na het bloe dige drama in den nacht van II Juni. Een oogenblik scheen het alsof bij aan hen zou ontenappen. In het Servische leger kwain men in verzet tegen de schande, die hot ■leger werd aangedaan door do begunstiging, welke aan do koningsmoordenaars werd ge schonken. In een korpe van 1200 officieren hadden 900 een protest onderteekend, dab was opgesteld in bet garnizoen te Niach een waarin over de moordenaars van 11 Juni werd gezegd: „Het is do plicht van. don nieuwen Koning, van, bet leger en van hot korps officieren, ben to dwingen do func tie n neer to leggen, die zij geschandvlekt hebben. Niettemin hebben zij. die function hervat gelijk te voren en zijn machtig ge worden sommigen hebben vereerende on derscheidingen ontvangen en ©enigen zijin zelfs tot ordonnansoffioicren van dón Ko ning benoemd'. Die bewoging is echter onderdrukt. Do Koning beeft baar openlijk afgekeurd. Hij heeft dat niet alleen gedaan voor den vorm, om offiiceel de toch. te handhaven, waar mede dergelijke handelingen niet zijn over een te brengen, maar er zijn talrijke arre»- tatiën gedaan en gehandhaafd. Et heerschfc te Belgrado een schrikbewind tegen hen, die zich verstout hebben met bet protect van d© officieren te Nisch hunne instemming to doen kennen. De koningsmoordenaars onder de officieren hangen als klissen aan elkaar; I zij hebben den Koning geheel onder den duim en beheerschen don toestand. Een voorbeeld hoezeer zij zich weten to doen gelden, levert do eigenaardige wijze, waarop het geschil over de bezetting vau het amót van hofmaarschalk uit den weg is geruimd. Daartoe was door don Koning benoemd de militaire atteahé te Konstaa- ttnopel, luitenant-kolonel Lerchjanin. Maar de samenzweerderspartij wilóe niet, da* Leschianin zijne functie zou aanvaarden zij had een van hare werktuigen als buiten gewoon secretaris aan het bureau van den hofmaarschalk geplaatst en wilde, dat aan dezen de waarneming va«n dat ambt- zou wor den opgedragen. Koning Peter moest hier mee genoegen nemen, ofschoon hij overste Leschjanin niet eens, maar zelfs tweemaal tot zijn hofmaarschalk had benoemd. Do eerste maal drongen de samenzweerder?, do staatsdrukkerij bannenzij scheurden het koninklijk besluit' dor benoeming stuk, ver nielden het zetsel en verhinderden met ge- Uit het Engelsch 65 TAN FLORENCE MARRYAT. Anna, die do tweede meid verteld had, dat de juffrouw „een barstende hoofdpijn scheen te hebben en hoogst waarschijnlijk wol' niet beneden 20U komen, om het luncheon to gebruiken,zag tot haar niet geringe ver bazing haar meesteres de trap afdalen, toen de bc' geluid werd even kalm en opgewekt als altijd. Evelino liad bij deze gelegenheid blijkbaar zelfs meer zorg aau haar toilet ho uteed dan gewoonlijk. Haar eetlust was wel is waar niet bijster groot en moer dan eens, als haar weerspannige gedachten naar het verleden afdwaalden, trilden haar lippen en was het haar, of haar de keel werd dichtge schroefd, maar toch wist zij moedig haar out roering to bedwingen en stelde zij alles in het werk, wat zij noodzakelijk achtte, om haar zelfbeheersching te bewaren. Na afloop van het. lunch trok zij zich wederom in haar kamer terug, na Anna gelast te hebben, mijn- lieer Lyle daarheen te geleiden, zoodra- ge noemde heer zich had aangemeld. In een elegante, zwart zijden japon gehuild, stond Eveline Rayno voor het raam, dat in het park uitzag, 'de komst van Will Caryll af te wachten. Toen zij hem stapvoets van verre de opriji- laan zag binnenrijden, werd haar gelaat doodsbleek en beefde zij over al haar leden. Den-schok, haar door het feit van Will's te rugkeer gegeven, had zij doorstaan, maar thans bevond! zij zich in de pijnlijke nood zakelijkheid van aangezicht- tot aangezicht tegenover hem te staan, in het volle bewust zijn. dat Hïj| het was. Voor een ondenkbaar kort oogenblik ontwaakte dó oude liefde we der in Eiveline's borst en was het haar, of zij op het punt stond, haar geliefde te be groeten, maar met bliksemsnelheid wist zijl deze zwakheid t© overwinnen on onder den invloed: harer verbittering hield zij zich zelf voor, dat haar bezoeker Jasper Lyle was, die de vermetelheid had gehad van naar Ag- nee Featherstone's hand te dingen. Bij deze gedachte begon zij gejaagd' de kamer op en neer te loopen, alsof zij op deze wijze wilde trachten, haar bruisende verontwaardiging althans eenigszins to temperen, opdat zij, vóór hij zijn mond tot spreken geopend had, geen enkel woord zou zeggen, dat zij later zou wenschen te kunnen herroepen. Nog had zij haar rustelooze wandeling niet ge staakt, toen Anna mijnheer Lyle aandiende en haar neef de kamer binnentrad. Hiji zag er zóer deemoedig en verslagen uit, toen hiij haar blikken op zich gevestigd voelde, maar zooidra de deur achter hem gesloten was en hij zich met Eveline alleen bevond, vorzo- meld© hij al zijn moed en tradl hij zonden- aarzelen op haar toe. „Eva, lieve Eva!" riep hij), terwijl hij zijjn beide handen naar haar uitstrekte. „Je hebt mij dus terstond bij den eersten aanblik her kend je wist dus onmiddellijk, dat ik..." Eveline deed echter, alsof zij) de haar toe gestoken handen niet za'g. Zij bleef stijf eh onbewegelijk op dezelfde plek staan. Zoo als zij daar stond met- haar bleek, welgevormd gelaat, stak haar slanke gestalte zoo schilder achtig af tegen den donkeren achtergrond van het- ouderwetsche, ingelegd© kabinet-. „Ja," zeide zij, terwijl zij hem doordrin gend aanzag, „ik herkende je dadelijk, Will. Ik verbaas er mij alleen maar over, hoe je ooit hebt kunnen meenen, dat geverfd ha-ar, een aangenomen naam en valsche anteceden ten' in staat zouden zijn, mij aangaande je wave persoonlijkheid te misleiden „Ik kon met denken, dat wij ooit in aan raking met elkander zouden komen, Eva-. Eerst toen ik hier in Hampshire aankwam, vernam ik, dat- FeathergJ*me Hall en Rozen heuvel zoo vlak bij elkander waren en dat de familie van mijn meisje zoo druk met je converseerde. Toen ik dit vernam, hoopte ik nog. dat onze langdurige scheiding en do algebeele verandering, welke in mijn wijze van spreken en mijn voorkomen had plaats gegrepen, voldoende zouden blijfcen, orn mij oen vreemde in je oogen te doen schijnen, tot. de tijd) daar zou zijn, dat ik je alles zou bekennen, want het lag volstrekt niet in mijn bedoeling, om mij nooit kenbaar te ma ken aan jou, mijn lieve nicht, aan wie ik zooveel te danken heb. Ik zou je van liever lede "óp de openbaring van het geheim heb ben voorbereid, maar ife dacht niet, dat je 'oog zoo scherpziend was." „Of mijn geheugen zoo ijzeraterk Is," her nam zij op sarcastiache-n toon. „Jawel, dat kan ik mij zeer goed begrijpen. Je beoordeel de mij naar^ jezelf, maar jo hebt je vergist, Will, en nu ik je ondanks je vermomming her kend heb, wensch ik ©enige opheldering van je. Hoo lang is het geleden, dat je Amerika den rug heb toegekeerd en hoe komt het, dat ik je onder een aangenomen naam op Feather- stone Hall aantref Eveline's kalme waardigheid en ijskoude ongenaakbaarheid wekten iln hooge matió William Caryll's wrevel op. HHj had altijd een zwakke, prikkelbare natuur gehad, die zich steeds schrap zette tegen eiken zweem van gezag of berisping. Terwijl hij op dit oogenblik het verleden half vergat en dwaas genoeg was, om het hachelijke van zijn te- genwoordigen toestand over het hoofd te zien. voegde hij haar gemelijk toe, dat dit alles haar niet aanging. „Het gaat mij wel degelijk aan, zooals ik jo zonneklaar zal bewijzen,' sprak Eveline, blakende van verontwaardiging. „Denk je soms, dat ik medeplichtig wil worden aan je laaghartig bedrog? Denk jo werkelijk, dat het mij mogelijk zou zijn. mijn eigen neef, wetende wie hij is en wat hij is, als een vreennde te behandelen, wanneer ik hem dagelijks in het huis van mijn beste vriendin ontmoet? Ge kent mij nog niet, Will Caryll, anders zoudt ge nooit, op die manier tot mij gesproken hebben." „Wilt ga hiermee zeggen, dat ge voorne mens rijt, mij te verraden?" vroog hij ont steld. „Ik ben het nog niet recht met mijzelf eens, wat ik doen zal, Will. Daar heb ik nog niet rijpelijk over nagedacht. Ik moet eerst hooren, wat jo mij aangaande jezelf hebt raodo to declen. Tien jaar lang hebt go een hardnekkig stilzwijgen bewaard. Nu moet! ik alles weten, alles." Dit laatste woord werd door Evelino mot op elkaar geklemde tanden geuit. „Ik zal je alles vertellen zonder eenig voorbehoud,1' gaf hij op 'ootmoedig smee kenden toon ten antwoord. „Ik zal niets voor je verzwijgen, als je mij maar belooft, dat. je mij welwillend gezind zult rijn. Ik kan dat met een zeker recht van je vorderen, Eve line, niet alleen om den wille van hot ver leden, maar ook om het tegenwoordige, want. als ik indertijd niet dien onverantwoordelijk dommen kwajongensstreek had uitgehaald, zoudt gij thans dit prachtig landgoed uiet in eigendom hebben. Jo weet dit evengoed als ik en je bent mij wel degelijk dank «jhui- dig, zou ik meenen. „Voor zoover ik weet, heb ik mij altijd als eón vriendin tegenover je gedrageui," sprak Eveline, terwijl zij rich met geweld op de trillende lippen beet. „Als dat niet het geval was geweest, zoudt ge op dit oogenblik niet voor mij staan." „Dat is het juist!" sprak hij. partij trek kend van haar merkbare ontroering. „Jet placht, zooveel van mij te houden en ie hobt mij indertijd met zooveel toewijdende liefde en bewonderenswaardige zelfopoffering gcH hol pen, dat ik ook nu overtuigd ben van je hiulp en steun," Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1903 | | pagina 1