4
alles wat stootend is in het kermisvermaak
weg te nemen. De door B. en W. daartoe in
geslagen weg verdient allen lof. Ik breng
hulde aan de voorstellers voor het door hen
•genomen initiatief. Maar naar mijne mee
ning is het niet noodigi de kermis af te schaf
fen en is dat zelfs verkeerd. Eir is iets goeds
van de kermis te maken, als men de zaak
goed aangrijpt.
De heer Oosterveen. Mijnheer de
voorzitter, uit d'e besprekingen in deze ver
gadering is gebleken, dat er leden zijn, die
voorstanders rijm van volksfeesten in het al
gemeen en van de kermis in het bijzonder.
Maar indien men van oordeel is, dat er geen
gevaar ligt in de kermisviering, dan is dat
onjuist-, de resultaten bewijzen het. Eir is
gezegd..Het volk moet piet maken". Ik
"beu daar niet tegen, maar de kermis is daar
voor niet de aangewezen weg. In db eerste
plaats moet het volk weten, dat echt genoe
gen alleen te vinden is in den huiselijken
■kring, niet in volksfeesten en vooral niet
op de kermis. De kermis is oorzaak, dat het
genot in den huiselijken lering' ernstig wordt
bedreigd. In tal van gezinnen dcet de ker
misviering afbreuk aan het huiselijk leven,
misschien het gehoede jaar door. Daarom is
het gewenscht, dat de kermis zal verdwijnen.
Wiji hebben voorgesteld in beginsel te beslui
ten tot afschaffing van de kermis. Wij heb
ben dat gedaan juist omdat de kermis een
oud gebruik is, dat niet in, eens over zal
kunnen gaan.
Door deu heer Veis Heyn is gevraagd of
het niet mogelijk was ons voorstel te com
bineeren met- -dat van B'. en W. Wij| zonden
dat gaarne willen, want het voorstel van B.
en W. ligt in de lijn van ons voorstel.
Do heer Cclosse. Mijnheer de voorzit
ter, een enkel woord. D'e zaak is hier in
den breeds toegelicht. Ik heb met genoegen
de adstructie gehoord-, die door den heer
Veis Heyn van bet voorstel is gegeven.
Vooral deed: liet- mijl genoegen, dat hij, aan
het- dagelijksob bestuur dank heeft betuigd
voor de moeite, die het zich heeft go
geven om de zaak in de goede rich
ting te brengen, daarom vooral, om
dat in een der afdeelingpverslagen vermeld
staat, d'at een der leden heeft -gezegd, dat
B. on W. niet genoeg de deferentie in acht
genomen hadden tegenover den raad en de
voorstellers. Het blijkt nu, dat de voorstel
lers juist zeer bevredigd ziin door Wat B. en
W. hebben gedaanzij hebben daarmede te
niet- gedaan wat door dat lid aan het adres
van het dagelijksch bestuur is gezegd. Do
leden van het dagelijksch bestuur zijtn trou
wens allen reedis een aantal jaren -bezig met
gemeentezakener kan dus van hen ver
langd worden, dat zijl de deferentie jegens
den raad in acht namen. Maar het verheugt
mijl toch. dat de voorstellers thans opnieuw'
zeggen, dat zij tevreden zijiu over wat door
het dagelijksch- bestuur in deze is gedaan.
Dc heer Veis Heyn wilde, dat bet voorstel
van dé beide heeren met de voorstellen van
B. en W. zou worden, gecombineerd. Maar
als hij kan instemmen met de voorstellen
van het dagelijksob bestuur, dan komt het
mijl niet noo-dig voor het voorstel in stem
ming te brengen, waarbij' in beginsel beslo
ten wordt tot afschaffing van de kermis.
Wanneer de beide voorstellers 't met ons
eens zij|n, dat de kermis kan worden geleid
op een weg, waarlangs zij beter zal worden,
zoodat datgene wat overblijft niet meer is
eene bedorven zaak maar een gewoon volles-
amusement, dan behoeven wtij niet meer te
'besluiten tot afschaffing van de kermis in
beginsel en kan het- voorstel vervallen. Ik
zou' dus de voorstellers in Overweging willen
geven hun voorstel terug te nemen ten gun
ste van dat van Bi en W.
Er is over de dislocatie van dé kermis ge
zegd, dat men daar niet veel heil in zag. Ik
wil dat denkbeeld nog even toelichten. De
kermisinriohtingen staan nu oompact op el
kaar. Ik lean niet inzien, dat men hierin
reeds eene toepassing van de dislocatie kan
zien. Als de boel meer verspreidt wcardt en
op den Hof niet meer de kramen staan, men
eene flinke passage krijgt en er langs eene
groote ruimte, dan zal dat voor de menschen
aangenamer en voor het politiet-oezicut veel
gemakkelijker zijp. Bovendien zullen er min
der botsingen plaats hebben; die ontstaan
altijd in het gedrang. Juist uit de beperkte
ruimte od het kermisteiTein kunnen aller
treurigste dingen ontstaan. Ik ben het met
d'e voorstellers vólkernen eens, dat in een
kennis een vruchtbar© bodem gelegen is voor
allerlei kwaad.
Verder is door B. en W. voorgesteld', dat
de Zaterdag niet meer zou blijven een ker
misdag. Dat schijnt bij sommige leden niet
ini dén smaak te vallen. Ik voor mij geloof,
dat de kennis-Zaterdag kan worden gemist.
Menschen, die in alle kalmte naar de 'ker
mis willen gaan, gebruiken daarvoor dien
Zaterdag niet. Ilc heb meermalen er over
hoeren klagen, dat op den Zondagmorgen
de menschen, die dan voor een ander doel
op straat zijn, kermaswierders ontmoetten, die
zich aanstelden op eene Wijze -die een schrik
kelijk treurigen indruk maakte. Daarom is
het wcnschelijk, dat op den Zaterdag geen
kermis zal gehouden worden en dat het
voorstel, dat daartoe door de meerderheid
van B;. en W. is gedaan, worde aangenomen.
En aiau de voorstellers geef ik in overwe
ging hun voorstel in te trekken en te stem
men voor het voorstel van het dagelijksch
bestuur in al zijne drie -doelen.
De heer Veis Heyn. Mijnheer dé voor
zitter, als ik mag antwoorden op deze op
merking van den heer Celosse, dan zou ik
willen zeggen, dat wiji voorstellers dluideiijk
op den voorgrond hebben gesteld onze op
vatting van de roeping der overheid. Dat is
voor ons de spil, waar de zaak om draant. Wij
achten cms als d'eel van de overheid niet be
voegd eene dergelijke zaak als dc kennis met
hare gevolgen toe te laten. Maar dat neemt
niet weg, dat als ons voorstel mocht vallen,
ik gaarne aai meegaan met het voorstel van
B. en W., omdat ik daarin zie een betreden
van den weg, dien Wiji heelemaal willen be
wandelen, een stap om te geraken tot de af
schaffing van do kermis, al geschiedt dat dan
ook niet op de wij'zei zooals wij d'at verlangen.
De Voorzitter. De heer Prikken beeft
terecht opgemerkt-, dat de beide eerste
dioor B. en W. aangegeven punten niet zijn
bepaalde voorstellen, die thans in behande
ling kunnen komen. Zij beihooren meer thuis
bij het voorstel tot onttrekking van grond
aan den openbaren dienst voor de kerm's,
dat eerlang aan den raad zal worden gedaan.
Deze punten zijln alleen aangegeven als ecu
plan, hoe B. en W. de kennis in de goede
richting denken te leiden. De heer van
Esveld heeft opgemerkt, dat door B. eni W.
geen antwoord gegeven is op het in eene
afdeeling geopperde denkbeeld, dat met de
militaire overheid overleg zal worden ge
pleegd over maatregelen om de rumoerigheid
van militairen op kermisavonden tegen te
gaan. Dat is eene zaak, die behoort bij het
hoofd der politie. Ik wil gaarne toezeggen aat
ik daarover in overleg zal treden met de
militaire autoriteit.
De heer J o r i s s e n. Mijnheer d© Voorzit
ter, wanneer punt 2 niet als een, bepaald
voorstel wordt behandeld, dan komt dat, als
ik het goed begrepen heb, omdat -die zaak
behoort tot de competentie van B. en W.
Wanneer echter B. en W. zich aan die zaak
wlijlden, dan hoop ik dat zij ook zullen den
ken- aan de toon eel voorstellingen, die dik
wijls aanstoot geven1. Men heeft meermalen
opvoeringen, die niet alleen geen plcizier
verschaffen, maar bepaald aanstoot geVen.
D'a-aroui mag er wel eens op gelet worden,
welke voorstellingen gegeven worden niet al
leen in de kermis, maar ook buiten de ker
mis. Het verdient ernstige overweging zulke
tooneelvoorstellingen te verbieden.
De beer Celosse. Mijnheer de Voorzit
ter, ik ben het niet met U eens. Dé drie
punten, waarin het voorstel van B. en W.
is geformuleerd, moeten m. i. wel degelijk
behandeld en in stemming gebracht worden.
Juist daardoor zal het dagelijjksok bestuur
de wenschen van den raad leeren kennen.
Er is gezegd, dat de behandeling praematuur
zou zijn. D'at is m. i. in geenen deele het
geval. Dé voordracht tot onttrekking van
grond aan den openbaren dienst ten behoeve
van de kermisinrichtingen zal later komen.
Maar als do raad zich nu reeds over deze
punten uitspreekt, dan is dat voor B'. en W.
eene vingerwijzing, welk voorstel zij zullen
doen aan den raad. Ten aanzien van het
tweede punt wensdh ik althans ik Weet
niet of bet de bed'oeling is van bet dage
lijksch bestuur in zijp geheel de opinie
van den raad te weten. Is de raad van mee-
ning, dat dergelijke dingen moeten Worden
geweerd, dan wéét het dagelijksch bestuur
waaraan bet zich heeft te hooiden. Het ge
volg zou anders kunnen rijn, dat het dage
lijksch bestuur allerlei onaangenaamheden
kreeg. Het is veel beter en wenschelijjker het
gevoelen van dén raad te kennen, en daartoe
moeten deze punten in stemming worden ge
bracht.
De heer Kle'ber. Mijnbeer dé Voorzit
ter, ik ben bet niet geheel eens met den
heer Celosse. Ik kan mij volkomen er mée
vereenigen, dat de raad zijn gevoelen uit
spreekt over de dislocatie. D'aarover bestaat
verschil van gevóélen- het is dus gewenscht,
dat men weet hoe de raad er over denkt-.
Maar ik heb er bezwaar tegen, dat de raad
het tweede punt zal uitmaken en zich zal
uitspreken of waarzeggers en dergelijke za
ken zullen worden geweerd van dé kermis.
Ik geloof, dat als men dat uitmaakt, zeer
nauwkeurig moet worderi omschreven wat
men wil. Dé ontvoering is aam B. en W. op
gedragen en B. en W. dienen zich dus te ver
gewissen wat dé raad uitgesloten wil hebben
en wat niet. Ik zou dat liever aan de pru
dentie van B. en W. willen overlaten.
De heer Celosse. Mijnheer de Voorzit
ter, ik ben het geheel eens met wat de heer
KI eiber heeft gezegd. Hij: wil het overlaten
aan de prudentie van B. en W. Maar als de
raad over de zaak ziah uitspreekt, dan zal
;t dagelijksch bestuur kunnen handelen. Wij:
weten wel wat zoo ongeveer op de kermis
komt. Als men !t aam ons overlaat, dan zul
len al de dingen, die in punt 2 worden ge
noemd, geweerd wérden. Ik kan miji best er
mee vereenigen, dat noen 't overlaat aan de
prudentie van B. en W., als de raad eerst den
wenscli uitspreekt.
De heer Kleber. Is het niet altijd de
gewoonte geweest, dat de beslissing over do
toelating van dei"gelijke' dingen aan het hoofd
van de politie was opgedragen? Dé raad be
hoeft m. i. daarover geen besluit te nemen.
De Voorzitter. Ik heb geen bezwaar,
dat dé raad zich over deze zaak uitspreekt.
Maar volgenis de Wet heeft de raad alleen te
beslissen over punt 3 (de verkorting van dén
duur der kermis). De beide eerste punten
bchooren tot do taak van het dagelijksch
bestuur. B. en W. moeten ze uitmaken.
Do heer Plomp. Ik bon het toch wél
eens met den heer Celosse. mijnheer dé Voor
zitter. Ik beschouw het als eene beleefdheid
van B. en W. tegenover den raad, dat rij
den raad hebben gevraagdl uit t© maken ;n
welké richting de kermis moet Worden ge-