mijn godfriedi S'. 161. Eerste Blad. 3de Jaargang. Zaterdag 10 December 1904. BUITENLAND. FEUILLETON. 28 Ij Ad'/, 71H AffiERSFOORTSCH DAGBLAD. ABONNEMENTSPRIJS Pqr 3 maanden voor Amersfoortf 1.25. Idem franco.per post. - 1.75. Afzonderlijke nummers- 0.05. Doze Courant vorschijnt Dagelijks, met uitsondering van Zon- en Feestdagen. Advertentiön, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 nnr 's morgens bij de Uitgevers in te zenden. Uitgevers: VALKHOFF C®. Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER AD VERTEN TIÉN fo.n. 0.15. Van 1—5 regels Elke regel meer Qroote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tót het herhaald adverteeren in dit Blad bij abonnement. Eene circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Aan hen, die met I Januari a. s. op dit blad inteekenen worden de nummers die ge durende de maand December nog zullen verschijnen, KOS TELOOS toegezonden. Politiek Overzicht Engeland in Afghanistan. Er is thans een gezantschap uit Briteeh- Indaë naar Kaboel, de hoofdstad van Afgha nistan, onderwegmen verwacht, dat het heden, lOeu December, daar zal komen. Uit de omstandigheid., dat een der hoogste amb tenaren van de IndÏ9alie regeering, vertrouwd raadsman van den onderkoning lord Ourzon, aan het hoofd van dlit gezantschap staat, valt af te leiden, dat men gewicht hecht aan dezo zending. Het hoofd vau de missive is de heer Louis Danes, Verder maken er deel van uitde heer Dobbs, die eerst kort ge leden van Herat over Kaboel naar Indië ge reisd is, de commissaris van de noordweste lijke provincie A. H. Grant, met den tot zijn staf behoorenden majoor W. Norman, voorts majoor Malleson en kapitein Brooke, en als medicus do officier van gezondheid Tuin hui 1. Een troop gewapenden gaat niet mee; sleclits twaalf kavalleristen rijn als bedien den aan do leden van het gezantschap toege voegd. Alls dool van de missie wordt aan geduid, dat de betrekkingen tussohen Afgha nistan en Indië, d. w. z. Engeland, nauwer aangeknoopt moeten worden. Aan Afghat- nistan moet hulp tegen Rusland toegezegd worden, wanneer de Emir zulk een hulpbe toon door het aanleggen van spoorwegen en telegraaflijnen wil ondersteunen en ESngel- sahe vertegenwoordigers in Kaboel en Herat wil toelaten. In Indische bladen wordt heb als waarschijnlijk voorgesteld, dlat Rusland na het einde van den oorlog met Japan, reeds om aan zijne ergernis lucht te geven, een slag tegen Indië in den zin heeft. Naast andere verschijnselen haalt men als bewijs daarvoor aan de haast, die wordt gemaakt met de werken tot voltooiing van den spoor weg Orenburg-Tasalikend. Daartegen moet Engeland bijtijds op zijn hoede zij|n, en het moet zich van Afghanistan verziekeren, ge lijk het onlangs met Tibet heeft gedaan. De Emir Habib Ullah is 't met ziah zelf nog niet eens, aan welke rijde hij zich zal voe gen. Met gespannen aandacht volgt hij de ontwikkeling op het Oost-Aziatische oorlogs- tooneeil. Men acht daarom den tijld gunstig om door persoonlijke besprekingen op den Emir invloed uit te oefenen. In Rusland begrijpt men ten volle, dat Engeland nu van den moeielijken toestand van het rijk van den Czaar in het verre oos ten wil partij trekken in Afghanistan en in Perzië, zooals het reeds in Tibet heeft ge daan. Dat do invloed van de Russen op Af ghanistan en op Perzië veel krachtiger is dan op Tibet, weet men natuurlijk ook in Lon den, en die Engeisohen zullen daarom in die streken zeker .voorzichtiger te werk gaau. Aan waarschuwingen en bedreigingen van Russische zijde ontbreekt, het niet. Zoo be weert de Birshewija Wjedomosti, dat de „vrees voor Indië'' geheel Engeland heeft aangegrepen en zij, voegt daaraan toe: „Op zijn geweiten ligt de Russisch-Japansche oor log en daarom kamt het door redeneering tot het besluit, dat het, door de Russische zaak in het verre oosten te ondermijnen en met Japansohe handen Port Arthur te ver nielen, Rusland dwingt aan atudere sleutels en uitgangen naar den open oceaan te den ken, aan de wegen die over Oosb-Iran, over Afghanistan leiden. De uiterste noodzake lijkheid dwingt dikwijls datgene te onderne men wat men het minst zou wenschen." Uit de uitkomst van de Engelsche missie naar Kaboel zal men spoedig gewaar Worden, of die Emir van Afghanistan voor de Russi sche macht .nog hetzelfde respect heeft ais vroeger Duitschland. Berlijn, 9 Dec. In den Rijksdag verklaar de Von Büiow, al vurens men tot de orde van den dag overging, dat .da verbonden regee ringen plan hadden om met Rusland, Ru- menië, België, Italië, Zwitserland en Servië gemeenschappelijke handeisverdrageu ter goedkeuring aan te bieden, na de beëindiging van de eeuste living der begrooting. De onder handelingen met Oo&tenrijk-Hon- garije waron, zooals den heeren bekend was, op het doode punt gekomen. Zij moesten wegens beduidendo meemngs-versohilleu wor den afgebroken. In verband met mededee lingen, die thans van Oostenrijksch-Hongaar- sche zijde gedaan waren, bestaat er uitzicht om ook met deze, onze naburen, tot de ge- wenschte overeenstemming te geraken. Na tuurlijk zullen wij eraan vasthouden, dat overeenkomstig de door mij in den Rijksdag afgelegde verklaringen, wij slechts kunnen toestemmen in eion handelsverdrag, dat ons voldoenden waarborg geeft, dat het Duitsch© vee voor het gevaar voor besmetting be schermd blijft. Ook hebben wij ten opzichte van het Oos- tenrijksche tarief van invoerrechten wen schen, die in het belang van onze export-nij verheid vervuld moeten worden, zal het han delsverdrag tot stand komen. Diaar het inbrengen van de reeds vastge stelde zes handelsverdragen storend zou wc-r- keuop do onderhandelingen met Oostennijk- Hongarije, terwijl aan den anderen kant de afhandeling op dit oogenblik, met het oog op de rooster der werkzaamheden, niet zeker scheen, zullen de regeeringen de nieuwe han delsverdragen eerst na het Kerstreces voor- u. Wij zullen er naar streven dat de in werking treding der nieuwe verdragen en van het nieuwe toltarief daardoor geen •ertraging ondervindt. Onder deze omtandigheden zij het mij ver gund tot het Hooge Huis het verzoek te richten om op dit oogenblik nog niet in te gaan cp eene bespreking van de handelspoli tiek. Berlijn, 9 Dec. Rij het voortgezette alge- meene debat over de negrooting en de leger- ontwerpeu. zeide dë staatssecretaris van fi nanciën, de heer Von Stengel, dat bepaalde voorstellen tot vermeerdering van de inkom sten van het Rijjk eerst kunnen worden ge daan, wanneer de voornaamste handelsver dragen m werking treden en de uitwerking, het verdrag-tarief nauwkeuriger te overzien Graaf Stolberg (conservatief) beval de le ge ront werpen krachtig aan en sprak den wensch uit dat de Rijksdag ze met groote meerderheid zal aannemen, ook om den in druk naar buiten. Von Vollmiar (sociaal-democraat) proleani- tegen graaf Btiilow en bestreed die le- geruitbreiding. Daarvoor kan niet meer wor den aangevoerd, dat Duitschland uit het Oos ten en het Westen wordt bedreigd. Hij; be liep zich daarbij op de Haagsche vredescon ferentie. Verder zeide hij dat de sociaal-de mocraten geen tusschenkomst in den oorlog in het verre Oosten verlangen, maar onzij digheid, echter eene werkelijke, geen onzij digheid voor den vorm. Do Keizer sprak in zijn telegram aan president Roosevelt zijne bewondering uit voor de Amerikaanscha Unie; van Amerika, zeide spr., kunnen wij de vrije zelfbestemming loeren. De rijkskanselier graaf Bliilow, die daarna het woord nam, werd in zijne pole miek herhaaldelijk onderbroken door gelach eu toejuichingen van den Rijksdag. Van de gedragingen deF sociaal-democra ten zeide hij dat, zoolang dezen zich niet van Bebel vrij maken, de betrekkelijk gemai- tigde meeningen van de z.g. revisionisten on der hen slechts academische waarde hebben. Hij bstreed de beschouwingen van Von Voll- ma.r over de verhouding tusschen Duitsch land en Rusland, eu zeide daarbij„Wij nemen tegenover Rusland de volkomen loyale onzijdigheid in acht welke in overeenstem ming ia met onze traditioneela verhouding tob dit Rijk, zonder dat wij daarbij aan de andere mogendheden, die met ons betrekkin gen van bondgenootschap of vriendsckapsbe- onderhouden, ook maar eenigen grond ge ven tot gewettigd wantrouwen of billijk bezwaar. Ik zou wenschen, dat alle partijen alsmede de openbare meening en do pers dezelfde gedragslijn volgden. Onze groote dagbladpers Lgfc zich, wat den oorlog iu het Oosten cetreft, toe op een© zeer te waardee- ren bezadigdheid. Hetzelfde kan ik helaas niet zeggen van onze humoristische bladen. Gelijk deze tijdens den Zuid-Arrikaanschen oorlog de Engelschen hoonden, zoo achter volgen zij nu de Russen met hun spot, wat dubbel te betreuren is tegenover de door de Russen betoonde dapperheid. Dit optreden levert het buitenland stof tot aanhitsingen te gen Duitschland. Nu moet het volk de ruiten betalen die zijlne ners heeft ingeworpen. (Toe juichingen.) De heer Von Vol lm ar maakte zinspelin gen, dat het hem voorkwam alsof wij met Rusland verbonden zijn door een verdrag, dab uit schaamtegevoel verborgen gehouden moet worden. Voor de groote meerderheid van den Rijksdag behoef ik wel niet te ver zekeren, dat zulk een verdrag niet bestaat. De heer Von Vollmaa* meende ook, dat de buitenlandsche toestand zoo vreedzaam is, dat wij onze weerbaarheid niet behoeven te verhoogen. Ik zeg: Wij hebben geen roden te twijfelen aan de oprechtheid van de vre- desverzekeringendie vele malen door de regeertingen van de groote mogendheden zijn gegeven. De regeeringen, de vorsten, zoowel de besturende staatslieden, qijrn, maar ik geloof, allen vervuld wan den oprechten wensch om den vrede te handhaven. Ook is steeds duidelijker gebleken, dat de bondger nootschappen tusschen de mogendheden in strumenten van don vrede zijn. Dat dit van den driebond geldt, heb ik meer malen uiteengezet, maai- ook het verbomo tusschen Frankrijk eu Rusland is gebleken een hoeder van den vrede te zijn. Wij hopen, dat eveneens de toenadering tusschen Frank rijk en Engeland zal medewerken tot be houd van den vrede. „Maar er zijn in Europa ook onderstroo- miiugeu, die drijven naar oorlogsvenvikke lingen. Wanneer gij denkt aan de zucht naar revanche in Frankrijk, aan dë onlangs door mij besproken aanhitsingen van zekere En- gelsche bladen en aan vele soortgelijke anti- Duitscke verschijnselen in Europa, dan zult gij mij toegeven, dat. heb in Europa noch aan brandstof ontbreekt, noch aan lieden die gezind, zijn het smeulende vuur aan te wakkeren. „Eén ding is zeker: wanneer Duitschland sedert menschenheugenis het middenpunt van het streven naar vrede en een bolwerk voor dien vrede is geweest, dan kon het' dit alleen zijn ten gevolge van zijne sterkte. Een zwak Duitschland zou dadelii|k de oor logsbegeerte en dë oorlogszucht doen aan wakkeren; een zwtafc Duitschland, en daar mede zal ik eindigen, zou niet alleen voor ons een gevaar zijn, maar ook voor den vrede in Europa en in de geheel© wereld, dien wij willen handhaven." (Levendige toejuichin- Na nog eenig debat van weinig beteekenis, werd de beraadslaging tot morgen verdaagd. De mededeeling, die gisteren in den Rijks dag door graaf Biilow gedaan wera over net uitstel van de indiening der handelsverdra gen staat in verband met den stand van de diplomatieke onderhandelingen, die zijn aangeknoopt tusschen Berlijn en Weenen tot hervatting van de overleggingen over oen nieuw handelsverdrag. Daaruit kan. man ge makkelijk conclusiën trekken over de mee ning. die bestaat omtrent de kansen van de ze overleggingen, al lekt daarover natuurlijk weinig uit. Frankrijk® Parijs, 9 Dec. De Kamer was heden druk bezocht. De voorzitter Brisson herdacht het over lijden van den afgevaardigde Gabriel Syve- ton. Aan de orde waren de interpellation over de c.rculaire van minister Combes aan de prefecten naar aanleiding van de verklik kingszaak. De oud-minister Ribot opende het debat. In rijn antwoord aan die verschillende sprekers merkte de minister-president Com bes op, dat de coalitie minder een verande ring van ministerie dan wel oen verandering van staatkunde ten doel heeft: „Men bindt nu met de regeering een jammerlijken twist aan over een circulaire, die op een ander tijd stip onopgemerkt zou zijn gebleven. Mijne circulaire sluit van de staatkunde uit de besturen die geen staatkundig karakter heb ben, en men kan dor Regeering toch niet het recht betwisten rich inlichtingen te verschaf fen over de staatkundige meeningen van alle burgerlijke en militaire ambtenaren. Het mid del, dat daartoe wordt aangewend, is het raadplegen van den prefect, die verantwoor delijk is en inlichtingen kan inwinnen bij de leden van dë algemeene en de arrondis- semeutsraden en bij de burgemeesters. Wij willen een stelsel van verantwoordelijkheid en eerlijkheid invoeren. De heer Ribot heeft mij verweten, dat mij ne voornaamste zorg is n jno portefeuille te behouden. Neen, mijne heeren! Niet daarom gaat het. Maar omdat aan mijn persoon ver bonden is een bepaalde staatkundë. Wanneer mijn persoon zou verdwijnen uit de parle mentaire coalitie, dan zou ook iets anders verdwijnende republikeinsche staatkunde. Ik geloof niet aan de samenwerking van de midden-partijen, want dezen zouden steun moeten zoeken bij de rechterzijde." De minister eindigde met te zeggen „Wan neer ik zoo vasthoudend ben, dan is dat min der om liet behoud van mijn portefeuille, dan om der wille van de toekomst die men der republikeinsche partij en der Republiek be reidt. Ik stel vertrouwen in den rechtvaar digheidszin van de Kamer en mocht dezo rechtvaardigheidszin haar ontbroken, dan zou ik een beroep doen op het land." De debatten worden gesloten!. Charles Boe (radicaal dissident) stelde voor over te gaan tot de orde van den dag, met de bedoeling daarin een blaam voor de regee ring te leggen. De minister-president Comlies verklaarde de motie te aanvaarden van Bienvenu-Mar- tin, aldus luidende „De Kamer keurt dë verklaringen van de Regeering goed cn weigert elke toevoeging." De motie om over te gaan tot dë orde van den dag werd verworpen met 291 tegen 280 stemmen. Met 293 tegen 2 cl stemmen word de prio riteit verleend aan de motie-Bienivenu-Mar- tin. In antwoord op eene vraag van Dulac ver klaarde Combes, dat hij tot zijne blijdschap 'tgeheel met hem eens kan zijn; uit naam van de geheele regeering verklaarde hij dat zij het stelsel der „fiches" afkeurt De motie-Bienveuu-Mariin werd daarop aangenomen met 295 tegen 265 stemmen. Engeland. Londen, 9 Dec. De Czaar heeft den offi cieren van don Britsclien kruiser Talbot een zilveren bowl met lepel doen aanbieden. De bowl draagt het volgende opschrift„Aan geboden door dien Keizer van Rusland aan het korps officieren van de Talbot, uit vriend schappelijke erkentelijkheid voor de hulp, verleend aan de bemanningen van de Varyag en de Korietz na het gevecht bij Tsjemoelpo, Februari 1904." D© Czaar heeft verder aan den prins van Wales een cheque van 500 doen toekomen voor het Kon. Marinefands, waarvan de prins voorzitter is. Dë Britsche regeering heeft den Keizer dien diank van de officieren vian de Taf bot overgebracht. Rusland. De Times bevat nadere bijzonderheden over de ongeregeldheden onder do beman ning van de Russische vloot in de Zwarte Zee. Ruim 8000 matrozen moeten, zonder daartoe bekomen verlof, hunne bodems ver laten hebben en naar Sebastopol gegaan rijn. De oorzaak van dit optreden wordt gezocht in de weigerig van den gezagvoerder van een der oorlogsbodems, die liet verzoek van een afdeeling matrozen, naar land te mogen gaan, niet inwilligde. Deze weigering wekte groote ontevredenheid; men besloot het be vel van den commandant to negeeron eu tooh naar land te gaan. Do booten werden in (zee gelaten en spoedig bemand; alvorens naar de stad te roeien, noodigde men de matrozen van de andere schepen uit het voorbeeld te volgen, welke opwekking succes had. De autoriteiten lieten de troepen van het garnizoen uitrukken, om de muitende matrozen tot hun plicht te roepen. Het gar nizoen weigerde aanvankelijk tegen do ma rine-kameraden op te treden eu gaf, ondanks de meest krachtige bevelen der officieren, op duidelijke wijze zijne instemming met do handelwijze der matrozen te kennen. Einde lijk kwam het tot een gevecht tusschen een deel der matrozen en de landmacht, waarbij van weerszijden van de wapenen werd ge bruik gemaakt. 50 Naar het Engelsch TAN' JOHN STRANGE WINTER. Wederom speelde Sir William Slierring- ham mij door het hoofdl, eu ik zag neder op den goed gecouserveerden oudëu fat en be gon hartelijk te lachen. Hij begreep volstrekt niet, waarom ik eigenlijk lachte. „O, gij weet uzelf niet te schatten," ver klaarde hij, met rijn stok met gouden knop denkbeeldige patronen op het vilten kleed trekkend. „Niet?" vroieg ik droogjes. „Geef mij oen bloem," ging hij voort. ,,U hebt. er al een," antwoordde ik vlug. Dit was zoo een prachtige Malmaisou- anjelier. Hij nam die uit zijn knoopsgat en liet haar mij zien'. „Ik lieb haar nog geen half uur geleden gekocht," zeide hij sentimenteel „rij heeft geen waarde voor mij geef mij er een echte voor." Ik maakte een tuiltje van geraniums en een takje vrouwenhaar en haar het hem aan. „Ik kan het er niet in krijgen," verklaar de hij. Ik had op mijn lippen om te zeggen „Arme, oude man!" Maar ik hield mij in en maakte het in rijin knoopsgat vast, en on- middelijk greep hij mijn vingors, het dwaze oudje, en kuste za „O, hoe dwaas van u, lord Trekerne," riep ik. Ben ik dwaas?" herhaalde hij. Hij stond van de verhevenheid op, niet zonder eenige moeilijkheid, zoo als ik opmerkte, en kwam heel dicht bij mij:. „Ben ik dwaas, omdat ik van u houd'? Lief meisje, ik Op dat oogenblik onderbrak Clements zachte en welluidende stem de hartstochte lijke taal van den oudten lord. „Audrey, kind," riep hij, „waar rij|b gij?" „Ik ben met dë bloemen bezig, mijnheer Warrington," riep ik ten antwoord. „O, ik had zoo graag, dat gij dit goudla ken viooor mij schiktot niemand kan dit zoo goed als gij," zeide hij, terwijl hij van achter het schut, dat voor de deur stond, te voorschijn kwam, juist toen lord Treherne fluisterde„Ik wist niet, dat gij Clements „dame d'honneur" waart." Ik kon er niets aan doen, maar ik schoot in een lach, even hartelijk als in mijn onbezonnen jaren, toen ik zoo om den gevallen bisschop moest lachen. Do arme oude heer was wel een weinig dubbelzinnig geweest. Ik kon evenwel niet- goed uitleggen, waar om ik zoo lachen moest. Clement Warrington schrikte een weinig, toen hij zag, wie er hij mij was. „Wel, waarde lord," riep liiji, ik had niet gedacht u hier te vinden. Esmé zal blijde rijn u te zien. Audrey, uw bloemen zijn vanmor gen verrukkelijk verrukkelijk." Ik wist, dat zij dit waren, en had het een halfuur te voren ook reeds geweten. Ik glim lachte en zette op mijn gemak mijn werk voort gij weet, dat men met bloemen niet haastig kan omgaan. Lord Treherne ging weer op de verheven heid ritten en begon over koetjes en kalfjes te praten ik raakte met mijn werk gereed en begon vlug mijn boertje op te ruimen. En toen ja, het was slecht van mij, ik weet het en tracht mij zelf niet te verontschul digen nam ik de Malmaison-anjelier en stak haai' in mijn ceintuur. Toen kesk ik ge heel toevalig, natuurlijk, naar den ouden lord Ik lachte hem bijna in zijp gericht uit, want, ofschoon hij met Clement Warrington bleef doorbabbelen, slaagde hij er in mij op dat zelfde oogenblik een veel veelbeteekenenden blik toe te werpen, die mij deed vermoeden, dat lord Treherne twintig jaren geleden een betooverend j ngmensch moest geweest .rijp. Ik bracht het blaadje naai' het „Priëeltje" en verzocht Hood aan mevrouw Warrington te zeggen, dat lord Treherne in het atelier was. Toen ging ik naar de twee heeren terug. „Wat wil ik nu met het goudlaken doen, mijnheer Warrington?" vroeg ik. „Gij denkt toch overal aan," zeide hij droomerig. Clement Warrington speelde on veranderlijk comedie, als er vreemden waren, maar, als ik voor hem poseerde, scheen hij altijd vrij natuurlijk te spreken, behalve wan neer Esmé soms wat aan hem vroeg. Ik schikte het goudlaken, zooals hij| dat verlangde, en zag toen op de pendule, dat dat het reeds twee minuten voor twaalfen was. „Willen wij nu soms mevrouw Clement gaan opzoeken?" vroeg ik toon, daar ik wel begreep, dat hij liever lord Treherne weg wilde hebben, als do Hertogin arriveerde. „Wel begon hij. Lord Treherne stond dadelijk op. Ik stond dicht bij hem eu zag weer duidelijk, dat dit hem eenige inspanning kostte. O, h ijwas bepaald erg rlieumatisoh en stijf, niettegen staande zijn sentimenteel© blikken. „Ja, wil1 juffrouw! Audrey mij naar me vrouw Clement geleiden?" vroeg hij levendig. Aldus geleidde ik hem naar het „Prieel tje,maar mevrouw Clement was er niet, en na eenige oogenblikken kwam Hood naar be neden met de boodschap, dat mevrouw War ringbon juist een nieuwe japon gepast werd ©n of lord Treherne een poosje kon wachten. „Zeer goedzeg mevrouw Warrington, dat zij zich volstrekt niet behoeft te haasben," antwoordde hij. Hij koos de gemakkelijkste sofa uit en vleide zich er behaagelijk in neder. „Kom hier ritten," zeide hij op biifzonder tevreden toon, „en bedenk, dat gij. mij moet bezighou den, tot mevrouw Clement beneden komt." Nu, dit deed ik. Als ik aan dien morgen terugdenk, gevoel ik, dat ik een goed pak slaag of zoo iets van dien aard verdiend had. Ik gedroeg miii schandelijk, dat beken ik, want, ofschoon ik mijn gansche hart aan Godfried gegeven had. was ik vol ondeugd, ©n kon ik de verzoeking niet weerstaan om dien dwazen, opgernaakten. ouden hoer eens het hoofd! op hol te brengen en eerlijk gezegd ik speelde de coquette. Om welke reden dan ook, ik heb niet veel zin in bijzonderheden te treden -toen kwa men mij deze zeer bespottelijk voor, maar thans zie ik ze in een ander daglicht. Hot leek mij toe, dat die vriendelijke, vaderlijke oude man langzamerhand verdween, en er eeji vrij' leelijk persoon voor in de plaats kwam, met glinsterende oogen en ©en rood© plek op iedere wang. Als hij echter eens ge weten had, hoe afschuwelijk hij was en toch moedigde ik hem aan, ik benoef mij niet te houden, of ik het niet weet. Het duurde mij vreeselijk lang, voor me vrouw Cement verscheen, en toen. rij einde lijk kwam, droeg zi' een vreomsoortige japon van zachte crèmekleurige stof, van onderen met goud geboord en eenig© small© gouden oplegjcs p het lijf. Zij kwam met uitgestrek te hand binnen en riep: „Waarde lord, o, 'naar gij zijt ziek wat is er gebeurd ter- wij|l zij ons beurtelings aanzag. HOOFDSTUK: XXV. Een. samenloop van omstandigheden. Toen mevrouw Clement' binnenkwam, en met een ongewonen blik van verstandhouding aan la d Treherne vroeg, wat er gebeurd was, moest ik werkelijk naar het raam loopen, om mijn lachen te verbergen. Ik was een weinig benieuwd naar hetgeen do oude heer zou of kon zeggen. „Gij zijt ziek," herhaalde mevrouw Cle ment, „zeg mij, wat is er toch?" ..Waarde mevrouw," antwoordde hij op zijp meest vaderlijken joon. „gij vergist u. Ik ben volkomen wol. Ik heb mij nooodt van mijn, leven beter gevoeld. Juffrouw Audrey heeft! mijl zter aangenaam beziggehouden daar Clement mij' nit rijn atelier verdreef, om plaats te maken voor do Hertogin." „Maar gij. riet er zoo vreemd uit," protes teerde zij. Zij was niet verstandig genoeg om in te zien, dat het soms boter is em zaak te laten rusten. „De reuk uwer bloemen is bedwelmend," mompelde hij. ,,©n het, is zoo vreeslijk warm; anders is het mets, geloof mij." Bi» het woord „bloemen" kregen haar ge dachten ecu andere wending. „Zijn ze niet beelderig?" bij uitzondering eens baar gedachten in vragenden vorm uit drukkend, „en Audrey kan er wonderen mee verrichten. Elke dag, dat ziji ze schikt, brengt mij nieuwe vreugde. Ik had er altijd zooveel moeite moe ze naar mijn rin, te krijgen." Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1904 | | pagina 1