mijn godfriedi
S'. 161. Eerste Blad.
3de Jaargang.
Zaterdag 10 December 1904.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
28 Ij
Ad'/,
71H
AffiERSFOORTSCH DAGBLAD.
ABONNEMENTSPRIJS
Pqr 3 maanden voor Amersfoortf 1.25.
Idem franco.per post. - 1.75.
Afzonderlijke nummers- 0.05.
Doze Courant vorschijnt Dagelijks, met uitsondering van
Zon- en Feestdagen.
Advertentiön, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 nnr
's morgens bij de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF C®.
Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS DER AD VERTEN TIÉN
fo.n.
0.15.
Van 1—5 regels
Elke regel meer
Qroote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tót
het herhaald adverteeren in dit Blad bij abonnement. Eene
circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
Aan hen, die met I Januari
a. s. op dit blad inteekenen
worden de nummers die ge
durende de maand December
nog zullen verschijnen, KOS
TELOOS toegezonden.
Politiek Overzicht
Engeland in Afghanistan.
Er is thans een gezantschap uit Briteeh-
Indaë naar Kaboel, de hoofdstad van Afgha
nistan, onderwegmen verwacht, dat het
heden, lOeu December, daar zal komen. Uit
de omstandigheid., dat een der hoogste amb
tenaren van de IndÏ9alie regeering, vertrouwd
raadsman van den onderkoning lord Ourzon,
aan het hoofd van dlit gezantschap staat,
valt af te leiden, dat men gewicht hecht aan
dezo zending. Het hoofd vau de missive is
de heer Louis Danes, Verder maken er deel
van uitde heer Dobbs, die eerst kort ge
leden van Herat over Kaboel naar Indië ge
reisd is, de commissaris van de noordweste
lijke provincie A. H. Grant, met den tot zijn
staf behoorenden majoor W. Norman, voorts
majoor Malleson en kapitein Brooke, en als
medicus do officier van gezondheid Tuin
hui 1. Een troop gewapenden gaat niet mee;
sleclits twaalf kavalleristen rijn als bedien
den aan do leden van het gezantschap toege
voegd. Alls dool van de missie wordt aan
geduid, dat de betrekkingen tussohen Afgha
nistan en Indië, d. w. z. Engeland, nauwer
aangeknoopt moeten worden. Aan Afghat-
nistan moet hulp tegen Rusland toegezegd
worden, wanneer de Emir zulk een hulpbe
toon door het aanleggen van spoorwegen en
telegraaflijnen wil ondersteunen en ESngel-
sahe vertegenwoordigers in Kaboel en Herat
wil toelaten. In Indische bladen wordt heb
als waarschijnlijk voorgesteld, dlat Rusland
na het einde van den oorlog met Japan,
reeds om aan zijne ergernis lucht te geven,
een slag tegen Indië in den zin heeft. Naast
andere verschijnselen haalt men als bewijs
daarvoor aan de haast, die wordt gemaakt
met de werken tot voltooiing van den spoor
weg Orenburg-Tasalikend. Daartegen moet
Engeland bijtijds op zijn hoede zij|n, en het
moet zich van Afghanistan verziekeren, ge
lijk het onlangs met Tibet heeft gedaan. De
Emir Habib Ullah is 't met ziah zelf nog
niet eens, aan welke rijde hij zich zal voe
gen. Met gespannen aandacht volgt hij de
ontwikkeling op het Oost-Aziatische oorlogs-
tooneeil. Men acht daarom den tijld gunstig
om door persoonlijke besprekingen op den
Emir invloed uit te oefenen.
In Rusland begrijpt men ten volle, dat
Engeland nu van den moeielijken toestand
van het rijk van den Czaar in het verre oos
ten wil partij trekken in Afghanistan en in
Perzië, zooals het reeds in Tibet heeft ge
daan. Dat do invloed van de Russen op Af
ghanistan en op Perzië veel krachtiger is dan
op Tibet, weet men natuurlijk ook in Lon
den, en die Engeisohen zullen daarom in die
streken zeker .voorzichtiger te werk gaau.
Aan waarschuwingen en bedreigingen van
Russische zijde ontbreekt, het niet. Zoo be
weert de Birshewija Wjedomosti, dat de
„vrees voor Indië'' geheel Engeland heeft
aangegrepen en zij, voegt daaraan toe: „Op
zijn geweiten ligt de Russisch-Japansche oor
log en daarom kamt het door redeneering
tot het besluit, dat het, door de Russische
zaak in het verre oosten te ondermijnen en
met Japansohe handen Port Arthur te ver
nielen, Rusland dwingt aan atudere sleutels
en uitgangen naar den open oceaan te den
ken, aan de wegen die over Oosb-Iran, over
Afghanistan leiden. De uiterste noodzake
lijkheid dwingt dikwijls datgene te onderne
men wat men het minst zou wenschen."
Uit de uitkomst van de Engelsche missie
naar Kaboel zal men spoedig gewaar Worden,
of die Emir van Afghanistan voor de Russi
sche macht .nog hetzelfde respect heeft ais
vroeger
Duitschland.
Berlijn, 9 Dec. In den Rijksdag verklaar
de Von Büiow, al vurens men tot de orde van
den dag overging, dat .da verbonden regee
ringen plan hadden om met Rusland, Ru-
menië, België, Italië, Zwitserland en Servië
gemeenschappelijke handeisverdrageu ter
goedkeuring aan te bieden, na de beëindiging
van de eeuste living der begrooting.
De onder handelingen met Oo&tenrijk-Hon-
garije waron, zooals den heeren bekend was,
op het doode punt gekomen. Zij moesten
wegens beduidendo meemngs-versohilleu wor
den afgebroken. In verband met mededee
lingen, die thans van Oostenrijksch-Hongaar-
sche zijde gedaan waren, bestaat er uitzicht
om ook met deze, onze naburen, tot de ge-
wenschte overeenstemming te geraken. Na
tuurlijk zullen wij eraan vasthouden, dat
overeenkomstig de door mij in den Rijksdag
afgelegde verklaringen, wij slechts kunnen
toestemmen in eion handelsverdrag, dat ons
voldoenden waarborg geeft, dat het Duitsch©
vee voor het gevaar voor besmetting be
schermd blijft.
Ook hebben wij ten opzichte van het Oos-
tenrijksche tarief van invoerrechten wen
schen, die in het belang van onze export-nij
verheid vervuld moeten worden, zal het han
delsverdrag tot stand komen.
Diaar het inbrengen van de reeds vastge
stelde zes handelsverdragen storend zou wc-r-
keuop do onderhandelingen met Oostennijk-
Hongarije, terwijl aan den anderen kant de
afhandeling op dit oogenblik, met het oog op
de rooster der werkzaamheden, niet zeker
scheen, zullen de regeeringen de nieuwe han
delsverdragen eerst na het Kerstreces voor-
u. Wij zullen er naar streven dat de
in werking treding der nieuwe verdragen
en van het nieuwe toltarief daardoor geen
•ertraging ondervindt.
Onder deze omtandigheden zij het mij ver
gund tot het Hooge Huis het verzoek te
richten om op dit oogenblik nog niet in te
gaan cp eene bespreking van de handelspoli
tiek.
Berlijn, 9 Dec. Rij het voortgezette alge-
meene debat over de negrooting en de leger-
ontwerpeu. zeide dë staatssecretaris van fi
nanciën, de heer Von Stengel, dat bepaalde
voorstellen tot vermeerdering van de inkom
sten van het Rijjk eerst kunnen worden ge
daan, wanneer de voornaamste handelsver
dragen m werking treden en de uitwerking,
het verdrag-tarief nauwkeuriger te overzien
Graaf Stolberg (conservatief) beval de le
ge ront werpen krachtig aan en sprak den
wensch uit dat de Rijksdag ze met groote
meerderheid zal aannemen, ook om den in
druk naar buiten.
Von Vollmiar (sociaal-democraat) proleani-
tegen graaf Btiilow en bestreed die le-
geruitbreiding. Daarvoor kan niet meer wor
den aangevoerd, dat Duitschland uit het Oos
ten en het Westen wordt bedreigd. Hij; be
liep zich daarbij op de Haagsche vredescon
ferentie. Verder zeide hij dat de sociaal-de
mocraten geen tusschenkomst in den oorlog
in het verre Oosten verlangen, maar onzij
digheid, echter eene werkelijke, geen onzij
digheid voor den vorm. Do Keizer sprak in
zijn telegram aan president Roosevelt zijne
bewondering uit voor de Amerikaanscha
Unie; van Amerika, zeide spr., kunnen wij
de vrije zelfbestemming loeren.
De rijkskanselier graaf Bliilow, die
daarna het woord nam, werd in zijne pole
miek herhaaldelijk onderbroken door gelach
eu toejuichingen van den Rijksdag.
Van de gedragingen deF sociaal-democra
ten zeide hij dat, zoolang dezen zich niet
van Bebel vrij maken, de betrekkelijk gemai-
tigde meeningen van de z.g. revisionisten on
der hen slechts academische waarde hebben.
Hij bstreed de beschouwingen van Von Voll-
ma.r over de verhouding tusschen Duitsch
land en Rusland, eu zeide daarbij„Wij
nemen tegenover Rusland de volkomen loyale
onzijdigheid in acht welke in overeenstem
ming ia met onze traditioneela verhouding
tob dit Rijk, zonder dat wij daarbij aan de
andere mogendheden, die met ons betrekkin
gen van bondgenootschap of vriendsckapsbe-
onderhouden, ook maar eenigen grond ge
ven tot gewettigd wantrouwen of billijk
bezwaar. Ik zou wenschen, dat alle partijen
alsmede de openbare meening en do pers
dezelfde gedragslijn volgden. Onze groote
dagbladpers Lgfc zich, wat den oorlog iu het
Oosten cetreft, toe op een© zeer te waardee-
ren bezadigdheid. Hetzelfde kan ik helaas
niet zeggen van onze humoristische bladen.
Gelijk deze tijdens den Zuid-Arrikaanschen
oorlog de Engelschen hoonden, zoo achter
volgen zij nu de Russen met hun spot, wat
dubbel te betreuren is tegenover de door de
Russen betoonde dapperheid. Dit optreden
levert het buitenland stof tot aanhitsingen te
gen Duitschland. Nu moet het volk de ruiten
betalen die zijlne ners heeft ingeworpen. (Toe
juichingen.)
De heer Von Vol lm ar maakte zinspelin
gen, dat het hem voorkwam alsof wij met
Rusland verbonden zijn door een verdrag,
dab uit schaamtegevoel verborgen gehouden
moet worden. Voor de groote meerderheid
van den Rijksdag behoef ik wel niet te ver
zekeren, dat zulk een verdrag niet bestaat.
De heer Von Vollmaa* meende ook, dat de
buitenlandsche toestand zoo vreedzaam is,
dat wij onze weerbaarheid niet behoeven te
verhoogen. Ik zeg: Wij hebben geen roden
te twijfelen aan de oprechtheid van de vre-
desverzekeringendie vele malen door de
regeertingen van de groote mogendheden zijn
gegeven. De regeeringen, de vorsten, zoowel
de besturende staatslieden, qijrn, maar ik
geloof, allen vervuld wan den oprechten
wensch om den vrede te handhaven. Ook is
steeds duidelijker gebleken, dat de bondger
nootschappen tusschen de mogendheden in
strumenten van don vrede zijn. Dat dit
van den driebond geldt, heb ik meer
malen uiteengezet, maai- ook het verbomo
tusschen Frankrijk eu Rusland is gebleken
een hoeder van den vrede te zijn. Wij hopen,
dat eveneens de toenadering tusschen Frank
rijk en Engeland zal medewerken tot be
houd van den vrede.
„Maar er zijn in Europa ook onderstroo-
miiugeu, die drijven naar oorlogsvenvikke
lingen. Wanneer gij denkt aan de zucht naar
revanche in Frankrijk, aan dë onlangs door
mij besproken aanhitsingen van zekere En-
gelsche bladen en aan vele soortgelijke anti-
Duitscke verschijnselen in Europa, dan zult
gij mij toegeven, dat. heb in Europa noch
aan brandstof ontbreekt, noch aan lieden
die gezind, zijn het smeulende vuur aan te
wakkeren.
„Eén ding is zeker: wanneer Duitschland
sedert menschenheugenis het middenpunt
van het streven naar vrede en een bolwerk
voor dien vrede is geweest, dan kon het' dit
alleen zijn ten gevolge van zijne sterkte.
Een zwak Duitschland zou dadelii|k de oor
logsbegeerte en dë oorlogszucht doen aan
wakkeren; een zwtafc Duitschland, en daar
mede zal ik eindigen, zou niet alleen voor
ons een gevaar zijn, maar ook voor den vrede
in Europa en in de geheel© wereld, dien wij
willen handhaven." (Levendige toejuichin-
Na nog eenig debat van weinig beteekenis,
werd de beraadslaging tot morgen verdaagd.
De mededeeling, die gisteren in den Rijks
dag door graaf Biilow gedaan wera over net
uitstel van de indiening der handelsverdra
gen staat in verband met den stand
van de diplomatieke onderhandelingen, die
zijn aangeknoopt tusschen Berlijn en Weenen
tot hervatting van de overleggingen over oen
nieuw handelsverdrag. Daaruit kan. man ge
makkelijk conclusiën trekken over de mee
ning. die bestaat omtrent de kansen van de
ze overleggingen, al lekt daarover natuurlijk
weinig uit.
Frankrijk®
Parijs, 9 Dec. De Kamer was heden druk
bezocht.
De voorzitter Brisson herdacht het over
lijden van den afgevaardigde Gabriel Syve-
ton.
Aan de orde waren de interpellation over
de c.rculaire van minister Combes aan de
prefecten naar aanleiding van de verklik
kingszaak. De oud-minister Ribot opende het
debat.
In rijn antwoord aan die verschillende
sprekers merkte de minister-president Com
bes op, dat de coalitie minder een verande
ring van ministerie dan wel oen verandering
van staatkunde ten doel heeft: „Men bindt
nu met de regeering een jammerlijken twist
aan over een circulaire, die op een ander tijd
stip onopgemerkt zou zijn gebleven. Mijne
circulaire sluit van de staatkunde uit de
besturen die geen staatkundig karakter heb
ben, en men kan dor Regeering toch niet het
recht betwisten rich inlichtingen te verschaf
fen over de staatkundige meeningen van alle
burgerlijke en militaire ambtenaren. Het mid
del, dat daartoe wordt aangewend, is het
raadplegen van den prefect, die verantwoor
delijk is en inlichtingen kan inwinnen bij
de leden van dë algemeene en de arrondis-
semeutsraden en bij de burgemeesters. Wij
willen een stelsel van verantwoordelijkheid
en eerlijkheid invoeren.
De heer Ribot heeft mij verweten, dat mij
ne voornaamste zorg is n jno portefeuille te
behouden. Neen, mijne heeren! Niet daarom
gaat het. Maar omdat aan mijn persoon ver
bonden is een bepaalde staatkundë. Wanneer
mijn persoon zou verdwijnen uit de parle
mentaire coalitie, dan zou ook iets anders
verdwijnende republikeinsche staatkunde.
Ik geloof niet aan de samenwerking van de
midden-partijen, want dezen zouden steun
moeten zoeken bij de rechterzijde."
De minister eindigde met te zeggen „Wan
neer ik zoo vasthoudend ben, dan is dat min
der om liet behoud van mijn portefeuille, dan
om der wille van de toekomst die men der
republikeinsche partij en der Republiek be
reidt. Ik stel vertrouwen in den rechtvaar
digheidszin van de Kamer en mocht dezo
rechtvaardigheidszin haar ontbroken, dan
zou ik een beroep doen op het land."
De debatten worden gesloten!.
Charles Boe (radicaal dissident) stelde voor
over te gaan tot de orde van den dag, met
de bedoeling daarin een blaam voor de regee
ring te leggen.
De minister-president Comlies verklaarde
de motie te aanvaarden van Bienvenu-Mar-
tin, aldus luidende
„De Kamer keurt dë verklaringen van de
Regeering goed cn weigert elke toevoeging."
De motie om over te gaan tot dë orde van
den dag werd verworpen met 291 tegen 280
stemmen.
Met 293 tegen 2 cl stemmen word de prio
riteit verleend aan de motie-Bienivenu-Mar-
tin.
In antwoord op eene vraag van Dulac ver
klaarde Combes, dat hij tot zijne blijdschap
'tgeheel met hem eens kan zijn; uit naam
van de geheele regeering verklaarde hij dat
zij het stelsel der „fiches" afkeurt
De motie-Bienveuu-Mariin werd daarop
aangenomen met 295 tegen 265 stemmen.
Engeland.
Londen, 9 Dec. De Czaar heeft den offi
cieren van don Britsclien kruiser Talbot een
zilveren bowl met lepel doen aanbieden. De
bowl draagt het volgende opschrift„Aan
geboden door dien Keizer van Rusland aan
het korps officieren van de Talbot, uit vriend
schappelijke erkentelijkheid voor de hulp,
verleend aan de bemanningen van de Varyag
en de Korietz na het gevecht bij Tsjemoelpo,
Februari 1904."
D© Czaar heeft verder aan den prins van
Wales een cheque van 500 doen toekomen
voor het Kon. Marinefands, waarvan de prins
voorzitter is.
Dë Britsche regeering heeft den Keizer
dien diank van de officieren vian de Taf bot
overgebracht.
Rusland.
De Times bevat nadere bijzonderheden
over de ongeregeldheden onder do beman
ning van de Russische vloot in de Zwarte
Zee. Ruim 8000 matrozen moeten, zonder
daartoe bekomen verlof, hunne bodems ver
laten hebben en naar Sebastopol gegaan rijn.
De oorzaak van dit optreden wordt gezocht
in de weigerig van den gezagvoerder van
een der oorlogsbodems, die liet verzoek van
een afdeeling matrozen, naar land te mogen
gaan, niet inwilligde. Deze weigering wekte
groote ontevredenheid; men besloot het be
vel van den commandant to negeeron eu
tooh naar land te gaan. Do booten werden
in (zee gelaten en spoedig bemand; alvorens
naar de stad te roeien, noodigde men de
matrozen van de andere schepen uit het
voorbeeld te volgen, welke opwekking succes
had. De autoriteiten lieten de troepen van
het garnizoen uitrukken, om de muitende
matrozen tot hun plicht te roepen. Het gar
nizoen weigerde aanvankelijk tegen do ma
rine-kameraden op te treden eu gaf, ondanks
de meest krachtige bevelen der officieren,
op duidelijke wijze zijne instemming met do
handelwijze der matrozen te kennen. Einde
lijk kwam het tot een gevecht tusschen een
deel der matrozen en de landmacht, waarbij
van weerszijden van de wapenen werd ge
bruik gemaakt.
50 Naar het Engelsch
TAN'
JOHN STRANGE WINTER.
Wederom speelde Sir William Slierring-
ham mij door het hoofdl, eu ik zag neder op
den goed gecouserveerden oudëu fat en be
gon hartelijk te lachen.
Hij begreep volstrekt niet, waarom ik
eigenlijk lachte.
„O, gij weet uzelf niet te schatten," ver
klaarde hij, met rijn stok met gouden knop
denkbeeldige patronen op het vilten kleed
trekkend.
„Niet?" vroieg ik droogjes.
„Geef mij oen bloem," ging hij voort.
,,U hebt. er al een," antwoordde ik vlug.
Dit was zoo een prachtige Malmaisou-
anjelier. Hij nam die uit zijn knoopsgat en
liet haar mij zien'.
„Ik lieb haar nog geen half uur geleden
gekocht," zeide hij sentimenteel „rij
heeft geen waarde voor mij geef mij er
een echte voor." Ik maakte een tuiltje van
geraniums en een takje vrouwenhaar en haar
het hem aan.
„Ik kan het er niet in krijgen," verklaar
de hij. Ik had op mijn lippen om te zeggen
„Arme, oude man!" Maar ik hield mij in en
maakte het in rijin knoopsgat vast, en on-
middelijk greep hij mijn vingors, het dwaze
oudje, en kuste za
„O, hoe dwaas van u, lord Trekerne,"
riep ik.
Ben ik dwaas?" herhaalde hij. Hij stond
van de verhevenheid op, niet zonder eenige
moeilijkheid, zoo als ik opmerkte, en kwam
heel dicht bij mij:. „Ben ik dwaas, omdat
ik van u houd'? Lief meisje, ik
Op dat oogenblik onderbrak Clements
zachte en welluidende stem de hartstochte
lijke taal van den oudten lord. „Audrey,
kind," riep hij, „waar rij|b gij?"
„Ik ben met dë bloemen bezig, mijnheer
Warrington," riep ik ten antwoord.
„O, ik had zoo graag, dat gij dit goudla
ken viooor mij schiktot niemand kan dit
zoo goed als gij," zeide hij, terwijl hij van
achter het schut, dat voor de deur stond, te
voorschijn kwam, juist toen lord Treherne
fluisterde„Ik wist niet, dat gij Clements
„dame d'honneur" waart." Ik kon er niets
aan doen, maar ik schoot in een lach, even
hartelijk als in mijn onbezonnen jaren, toen
ik zoo om den gevallen bisschop moest
lachen. Do arme oude heer was wel een
weinig dubbelzinnig geweest.
Ik kon evenwel niet- goed uitleggen, waar
om ik zoo lachen moest.
Clement Warrington schrikte een weinig,
toen hij zag, wie er hij mij was.
„Wel, waarde lord," riep liiji, ik had niet
gedacht u hier te vinden. Esmé zal blijde rijn
u te zien. Audrey, uw bloemen zijn vanmor
gen verrukkelijk verrukkelijk."
Ik wist, dat zij dit waren, en had het een
halfuur te voren ook reeds geweten. Ik glim
lachte en zette op mijn gemak mijn werk
voort gij weet, dat men met bloemen niet
haastig kan omgaan.
Lord Treherne ging weer op de verheven
heid ritten en begon over koetjes en kalfjes
te praten ik raakte met mijn werk gereed
en begon vlug mijn boertje op te ruimen. En
toen ja, het was slecht van mij, ik weet
het en tracht mij zelf niet te verontschul
digen nam ik de Malmaison-anjelier en
stak haai' in mijn ceintuur. Toen kesk ik ge
heel toevalig, natuurlijk, naar den ouden lord
Ik lachte hem bijna in zijp gericht uit, want,
ofschoon hij met Clement Warrington bleef
doorbabbelen, slaagde hij er in mij op dat
zelfde oogenblik een veel veelbeteekenenden
blik toe te werpen, die mij deed vermoeden,
dat lord Treherne twintig jaren geleden een
betooverend j ngmensch moest geweest .rijp.
Ik bracht het blaadje naai' het „Priëeltje"
en verzocht Hood aan mevrouw Warrington
te zeggen, dat lord Treherne in het atelier
was. Toen ging ik naar de twee heeren terug.
„Wat wil ik nu met het goudlaken doen,
mijnheer Warrington?" vroeg ik.
„Gij denkt toch overal aan," zeide hij
droomerig. Clement Warrington speelde on
veranderlijk comedie, als er vreemden waren,
maar, als ik voor hem poseerde, scheen hij
altijd vrij natuurlijk te spreken, behalve wan
neer Esmé soms wat aan hem vroeg.
Ik schikte het goudlaken, zooals hij| dat
verlangde, en zag toen op de pendule, dat
dat het reeds twee minuten voor twaalfen
was. „Willen wij nu soms mevrouw Clement
gaan opzoeken?" vroeg ik toon, daar ik wel
begreep, dat hij liever lord Treherne weg
wilde hebben, als do Hertogin arriveerde.
„Wel begon hij.
Lord Treherne stond dadelijk op. Ik stond
dicht bij hem eu zag weer duidelijk, dat dit
hem eenige inspanning kostte. O, h ijwas
bepaald erg rlieumatisoh en stijf, niettegen
staande zijn sentimenteel© blikken.
„Ja, wil1 juffrouw! Audrey mij naar me
vrouw Clement geleiden?" vroeg hij levendig.
Aldus geleidde ik hem naar het „Prieel
tje,maar mevrouw Clement was er niet, en
na eenige oogenblikken kwam Hood naar be
neden met de boodschap, dat mevrouw War
ringbon juist een nieuwe japon gepast werd
©n of lord Treherne een poosje kon wachten.
„Zeer goedzeg mevrouw Warrington, dat
zij zich volstrekt niet behoeft te haasben,"
antwoordde hij.
Hij koos de gemakkelijkste sofa uit en
vleide zich er behaagelijk in neder. „Kom
hier ritten," zeide hij op biifzonder tevreden
toon, „en bedenk, dat gij. mij moet bezighou
den, tot mevrouw Clement beneden komt."
Nu, dit deed ik. Als ik aan dien morgen
terugdenk, gevoel ik, dat ik een goed pak
slaag of zoo iets van dien aard verdiend had.
Ik gedroeg miii schandelijk, dat beken ik,
want, ofschoon ik mijn gansche hart aan
Godfried gegeven had. was ik vol ondeugd,
©n kon ik de verzoeking niet weerstaan om
dien dwazen, opgernaakten. ouden hoer eens
het hoofd! op hol te brengen en eerlijk
gezegd ik speelde de coquette.
Om welke reden dan ook, ik heb niet veel
zin in bijzonderheden te treden -toen kwa
men mij deze zeer bespottelijk voor, maar
thans zie ik ze in een ander daglicht. Hot
leek mij toe, dat die vriendelijke, vaderlijke
oude man langzamerhand verdween, en er
eeji vrij' leelijk persoon voor in de plaats
kwam, met glinsterende oogen en ©en rood©
plek op iedere wang. Als hij echter eens ge
weten had, hoe afschuwelijk hij was en
toch moedigde ik hem aan, ik benoef mij niet
te houden, of ik het niet weet.
Het duurde mij vreeselijk lang, voor me
vrouw Cement verscheen, en toen. rij einde
lijk kwam, droeg zi' een vreomsoortige japon
van zachte crèmekleurige stof, van onderen
met goud geboord en eenig© small© gouden
oplegjcs p het lijf. Zij kwam met uitgestrek
te hand binnen en riep: „Waarde lord, o,
'naar gij zijt ziek wat is er gebeurd ter-
wij|l zij ons beurtelings aanzag.
HOOFDSTUK: XXV.
Een. samenloop van omstandigheden.
Toen mevrouw Clement' binnenkwam, en
met een ongewonen blik van verstandhouding
aan la d Treherne vroeg, wat er gebeurd was,
moest ik werkelijk naar het raam loopen, om
mijn lachen te verbergen. Ik was een weinig
benieuwd naar hetgeen do oude heer zou of
kon zeggen.
„Gij zijt ziek," herhaalde mevrouw Cle
ment, „zeg mij, wat is er toch?"
..Waarde mevrouw," antwoordde hij op
zijp meest vaderlijken joon. „gij vergist u. Ik
ben volkomen wol. Ik heb mij nooodt van
mijn, leven beter gevoeld. Juffrouw Audrey
heeft! mijl zter aangenaam beziggehouden
daar Clement mij' nit rijn atelier verdreef,
om plaats te maken voor do Hertogin."
„Maar gij. riet er zoo vreemd uit," protes
teerde zij. Zij was niet verstandig genoeg om
in te zien, dat het soms boter is em zaak te
laten rusten.
„De reuk uwer bloemen is bedwelmend,"
mompelde hij. ,,©n het, is zoo vreeslijk warm;
anders is het mets, geloof mij."
Bi» het woord „bloemen" kregen haar ge
dachten ecu andere wending.
„Zijn ze niet beelderig?" bij uitzondering
eens baar gedachten in vragenden vorm uit
drukkend, „en Audrey kan er wonderen mee
verrichten. Elke dag, dat ziji ze schikt, brengt
mij nieuwe vreugde. Ik had er altijd zooveel
moeite moe ze naar mijn rin, te krijgen."
Wordt vervolgd.