M'. 264. Eerste Blad. 3d* Jaargang. Zaterdag 25 Maart 1905. BUITENLAND. FEUILLETON. EEN PRINSES. AMERSFOORT ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden voor Amersfoortf 1.25. Idem franco per poBt- 1.75. Afzonderlijke nummers- 0.05. Deze Courant verschijnt Dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 uur '8 morgens bij de Uitgevers in te zenden. Uitgevers: VALKHOFF C». Utrechtschestraat I. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Tan 1—5 regels O-TB. Elke regel meer - 0.15. Oroote letters naar plaatsruimte. Yoor handel en bedrijf bestaan roordeellge bepalingen tót het herhaald adverteeren in dit Blad bg abonnement. Eens circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Aan hendie met I April a. s. op dit blad inteekenen, worden de nummers die ge durende de maand Maart nog zullen verschijnenKOSTE LOOS toegezonden. Politiek Overzicbt Os crisis in Hongarije. De crisis wordt ernstiger in Hongarije. En de reis van Keizer Frans Jozef naar Budapest heeft geen andere uitwerking gehad, dan dat hare uitbarsting er door zal worden verhaast. Graaf Julius Andrassy, het hoofd der liberale dissidenten, die na den uitslag der verkiezin gen voor den rijksdag welk© aan dei liberale partiii eene nederlaag heeft gebracht, met de samenstelling van een nieuw kabinet was belast, heeft deze opdracht aan den Keizer teruggegeven. Na overleggingen, die weken hebben, geduurd, is hij tot het inzicht ge komen, dat het niet mogelijk was de Kroon en de nu meerderheid geworden oppositie, waarin de onafhankelijkheispartiji den boven toon voert, tot elkaar te brengen. Het programma, op grond waarvan de op positie bereid was het bewind te aanvaard den, hield in eene kiesrechthervorming op broeden grondslag, bestuurshervormi ngende economische onafhankelijkheid van Hongarije op grond van zelfstandigheid van het Hon- gaarsche tolgebied in dier voege, dat maat regelen voor een geleidelijken overgang zou den worden getroffen, voorts maatregelen op sociaal-politiek gebied1. Wait het hoofdpunt betreft, de militaire kwestie, bood de opposi tie aan, hare eischen op dat gebied te laten rusten., wanneer de Kroon harerzijds afzag van het opleggen van nieuwe militaire offers, al3 vermeerdering van het militie-contingent, aanschaffing van nieuw geschut, enz. Dit programma echter heeft bijna in geen enkel opzicht de toestemming van de Kroon gevonden. Behalve eene bestu/ursher- vorming, heeft graaf Andrassy geen enkele concessie kunnen krijgen. Wat de beide hoofd punten betreft, moest bii mededeelen, dat de laatste, als onherroepelijk verklaarde beslis sing van de Kroon aldus luidde„In de mili taire kwestie wordt de snelle en nauwkeurige uitvoering van de reeds in het programma van het comité van negen (verleden jaar) ver vatte eischen als de uiterste grens van toelaat bare tegemoetkoming aangeduid, terwijl de regeling van den economischen toestand door den Kroon geheel aan het beleid vm de beide regeeri.ngen (van Oostenrijk en Hongarije) overgelaten wordt." In de partijivergadering van de vereenigde oppositie werd tot toelichting van het stand punt van de Kroon door den voorzitter graaf Apponyi gezegd, dat er geen hinderpalen in den weg stonden aan de voorwaarden, voor zoover zij op de binnenlandsche aangelegen heden betrekking hadden, want in dat opzicht had de Kroon aan de te vormen regeering de handen vrijgelaten. In de zaak van de economische onafhankelijkheid echter kon het verlangen van de onvoorwaardelijke aan neming van het op onwettige wijze gesloten Duitsche handelsverdrag een middel zijn om het tot stand komen van die onafhankelijk heid te verhinderen. Op dit gebied had men intusschen tot elkaar kunnen komen. Maar in de militaire kwestie was dat niet mogelijk. Van de onafhankelijiksheidspartij kon niet worden gevergd, dat zij niet alleen afzag van haren eisch tot invoering van de Hongaar- sche commandotaal in het Hongaarsohe leger, maar ook hare toestemming zou verleenen tot de verhooging van het militie-contingent en tot het crediet van 450 millioen kronen, dat wordt verlangd voor het nieuwe oorlogsmate- rieel. Het besluit van de oppositie is dus ge weest, dat de onderhandelingen zijn afge broken. In een eenstemmig genomen besluit is uitgedrukt, dat de oppositie niet in staat is een kabinet te ondersteunen of zelve een kabinet samen te stellen, maar in hare eischen tegenover de Kroon solidair zal blijven. Naar aanLiding van dit besluit van de op positie, heeft graaf Andrassy het hem door den monarch verleende mandaat terugge geven. Na de audiëntie waarin dat is ge schied, verklaarde hij, dat er nu „iets geheel anders, iets nieuws" zou komen. De organen van de oppositie drukken de hoop uit, dat do eindoverwinning van de oppositie, wan neer zij solidair blijft, niet zal kunnen wor den verhinderd. De oppositie is besloten de nieuwe regeering dood te stemmen en in het gansche land een lijdielijk verzet te organi- seeren, dat zich zal uiten in je weigering om belasting te betalen en op te komen voor den dienst bij het leger. Het offici use orgaan van het demissio nair kabinet-Tisza bericht, dat er nu een cabinet, d'affaires zal komen. In welingelichte politieke kringen verwacht men, dat de nieu we regeering, wanneer de onmogelijkheid blijkt om met het parlement te werken, den rijksdag voor onbepaalden tijd zal verdragen. Het is dus een tijdperk van vermomd abso lutisme, dat men in Hongarije tegemoet gaat. En wat zegt men in de andere rijkshelft van de dingen, die in Hongarije gebeuren? Het huis van afgevaardigden van den Oos- tenrijkschen rijksraad heeft verleden Dins dag, op voorstel van den afgevaardigde Der- schatta besloten, tot benoeming van eene bij zondere commissie tot onderzoek van den door de beweging in Hongarije veroorzaakten toe stand der monarchie. Dit besluit is genomen met algemeene stemmen. Die eenstemmigheid is in deze anders zoo hopeloos verdeelde ver gadering een zeer opmerkelijk verschijnsel. Maar of dit besluit iets zal uitwerken, is eene andere vraag. Een correspondent van de Frankf. Ztg. is daarover, met het oog op den algemeen.n politieke toestand, op do onmacht van dit aanhoudend door art. 14 der grondwet bedreigde huis en op de „voorzich tigheid'" van zijne staatslieden, die 't naar boven nooit willen verkerven, pessimistisch gestemd. Hij schrijft„Op den keper be schouwd, is 'ter slechts om te doen geweest of aan het vooi-stel-Derschatta eene begrafenis lo, 2e of 3e klasse zou ten deel vallen. Het heeft eene begrafenis 1© klasse gekregen, want- het is eenstemmig aangenomen. Bij de debatten, die tegelijkertijd in het kamp der vereenigde oppositie te Budapest werden gevoerd, zal echter wel n'emand' naar het lot gevraagd hebben, dat het voorstel-Der- schatta in den rijksraad' beschoren zou zijn." Duitschl&nd. N Wanneer men de rede, die de Duitsche Keizer eergisteren te Bremen heeft gehou den in haar geheel voor zich ziet, dan komt hel warme pleidooi voor* eene politiek des vredes, dat zij bevat, uit den aard der zaak beter tot- zijn recht dan in het uittreksel, dat de telegraaf ons daarvan heeft overge seind. Dat deel van de rede laten wij hier in zijn geheel volgen. De herinnering aan Brommy, waarmee hij begint, heeft betrek king op den tijd, toen de Duitsche natio nale vergadering te Frankfort vergaderd was, die in Maart 1849 Brommy als rijks commissaris van de marine naar Bremerslia- ven zond, met opdracht eene Duitsche vloot en een zee-arsenaal te stichten. Den 2en April 1852 werd door den bondsraad tot ontbinding van de vloot beslotende sche pen werden bij opbod verkocht. Het" model van het admiraalschip bevindt zich nog in Bremen. „Ik heb, toen ik als jongeling voor het model van het schip van Brommy stond, met verkropte woede de smaad ondervonden, die onze vloot en onze toenmalige vlag is aan gedaan, en misschien, daar toeh van moeders zijde een sterk zee-bloed in mijne aderen gekomen is, is dat de weg geweest, die voor mij het richtsnoer zou geven voor de wijze waarop ik de taaie móest opvatten, die nu voor het Duitsche rijk te doen stond. Ik heb mij den vaandeleed gezworen destijds, toen ik aan de regeering kwam, na den geweldi gen tijd mijtn grootvader, dat, voor zooveel 't aan mij lag, de bajonetten en kanonnen moesten rusten, maar dat bajonetten en kar nonnen scherp en in deugdelijken staat ge houden moesten worden, opdat nijd en af gunst van buiten ons niet zoude storen in het beplanten van onzen tuin en de vol tooiing van ons mooi huis vau binnen. Ilc heb mij zelf beloofd, op grond van mijne on dervinding uit de geschiedenis, nooit naar eene djdele wereldheerschappij to streven. Want wat is er van de groote, zoogenaamde wereldrijken geworden? Alexander de Groo te, Napoleon I, alle groote oorlogshelden, zij hebben in het bloed gebaad en ten onder gebrachte volken nagelaten, die bij de eer ste gelegenheid weer opgestaan zijn en de rijken tot verval hebben gebracht. Het wereldrijk, dat ik mij heb gedroomd, moet daarin bestaan, dat in de eerste plaats het nieuw geschapen Duitsche rijk van alle kanten het volstrekte vertrouwen als een kalm, eerlijk, vreedzaam buurman genieten zal, en dat, wanneer men eens misschien van een Duitsoh wereldrijk of een wereld heerschappij der Hohenzollerns in de ge schiedenis zal spreken, zdji niet op veroverin gen gegrondvest zal zijn door het zwaard, maar door wederzijdsch vertrouwen van de naar gelijke doeleinden strevende naties. Kort uitgedrukt, zooals een groot dichter zegt: „Aussen hin begrenzt, im Innern un- begrenzt". Gij hebt gewezen op de schepen die hier, rijik aan herinneringen, afhangen van de zoldering vau de mooie oude zaal. De fcijfd waarin ik opgegroeid ben, was in weerwil van den groeten oorlog voor ons zeevarend deel van de natie geen groote en roemrijke tijd. Ook hier heb ik de gevolgtrekkingen gemaakt uit datgene, wat mijne voorvaderen gedaan hebben. In het binnenland was op militair gebied zooveel geschied, als nood zakelijk was. Thans moest de beurt komen aan de zeemacht. Ik dank God, dat ik hier in dit raadhuis geen noodkreet meer behoef te slaken, zooals eens in Hamburg. Dfe vloot drijft, en zij wordt gebouwd. Het materiaal aan menschen is aanwezig, de ijver en de geest is dezelfde als die, welke de officieren van het Pruisische leger bij Hohcnfriedberg en bii Königgratz en bij Sedan vervuld beeft en met elk Duitsch oorlogsschip dat van stapel loopt, is er een waarborg meer voor den vrede op de aarde gekomen, zooveel te minder zullen onze tegenstanders het met ons trachten aan te leggen, zooveel te meer worden wij waard als bondgenooten. Toen ik vandaag langs Bremen's burgerij kwam, zag ik de ouden en de jongen naast elkaar staan, de oude met hunne eerepen ningen en hunne kruisen, de medestrijders en medehelpers onder de twee groote mees ters (Wilhelm I en Frederik) wier stand beelden in deze stad staan, en voor hen de jeuigd die opgroeien zal voor het nieuwe rijk en zijm taak. Wat zal die taak zijn? Voort durend verder te bouwen, twist, haat, twee dracht en strijd te vermijden, vreugde te scheppen in het bezit van het Duitsche va derland, gelijk het is, en niet naar onmoge lijke dingen te streven, zich to wijden aan de vaste overtuiging, dat de Heer onze God zich nooit zooveel moeite zou hebben gege ven voor ons Duitsche vaderland en zijn volk, wanneer hij ons niet tot groote dingen besteand had. Wij zijn het zout der aarde, maar wij moeten zulks waardig zijn. Daarom moet onze jeugd leeren om zich allerlei te oo♦zeggen en af te zien van wat uiet goeJ is voor haar, namelijk datgene wat uit den vreemde binnengeslopen is; moet rij zeden, tucht, orde, eerbied en godsvrucht bewaren. Dan moge eens boven het Duitsche volk geschreven worden, wat op de helmen van mijn eerste garde-regiment staat„Semper talis", „steeds dezelfde". Dan zullen wij van alle kanten met achting, ten deele ook met liefde, als betrouwbare menschen be schouwd worden, en kunnen wij staan, de hand op het gevest, het schild voor ons op den grond, en zeggen: „Laat komen wat komen wil!" Ik ben vast overtuigd, dat mijne woorden hier in Bremen in goede aarde zullen val len. Van hart© wensch ik, dat de gulden vrede, die tot dusver met Gods hulp is ge handhaafd, verder voor ons behouden moge blijven en dat Bremen onder den vrede moge groeieD, bloeien en gedijen!" Berlijn, 2£ Maart. De Staatsanzeiger be vat de benoeming van den Ober-president von Bethmann-Hollweg tot minister van staat en van binnenlandsche zaken. Duiiaohland, Frankrijk en Marokko. De Temps antwoordt op de door de Nordd. Allg. Zeitung opgeworpen vraagt of Frank rijk in Marokko wil optreden op dezelfde wijze als het in Tunis heeft gedaan, dat Frankrijk het Tunesische handelsstelsel slechts heeft gewijzigd met toestemming van de staten, die verdragen bezaten, en door middel van vrijwillig aangenomen compen- satiën. De mogelijkheid tot loyale onder handelingen staat altijd open en kan voor niemand een reden van ongerustheid zijp. Wat. Marokko betreft, is de toestand an ders Frankrijk verlangt van niemand een prijsgeven van verkregen rechten. De arti kelen 2 en 4 van de verklaring van 8 April 1904, vereenigd met het Duitsch-Marokkaan- sche handelsverdrag, verzekeren den Duit- schen handel alle waarborgen, die hij ter wille van zijne beteekenis gerechtigd is te verlangen. In geen enkel opzicht is deFran- sche diplomatie er op uit .die waar-borgen te verminderen. De Duitsche regeering is te scherpzinnig om het tegendeel te gelooven. Daarom kan onmogelijk worden aangeno men, dat het bezoek van den Keizer aan Marokko eene demonstratie tegen Frankrijk zou zijn. Frankrijk De aartsbisschop van Algiers mgr. Oury heeft aan den minister van eeredienst een schrijven gericht ovor het wetsvoorstel tot scheiding van Keiik cn Staat. Hij verklaart dat bij afschaffing van het budget van eere dienst de katholieke godsdienst in Algiers geheel te niet zal gaan. Do onverschilligen op godsdienstig gebied zouden tot bet- inzicht komen, dat het voordeeliger i3 Muzelman te zijn dan christen en dus overgaan tot het Mahomedanisme, dat door het scheidingsvoor- stel niet getroffen wordt. Zwitserland. De Zwitoersche Nationale Raad heeft het handelsverdrag met'Duitschland met 103 te gen 6 stemmen goedgekeurd. Tegen stemden een agrariër en vijf sociaal-democraten. tingeland. Bij de stemming in het lagerhuis over de motic-Ainsworth, tot verklaring, dat het bij Chamberlain's tariefhervorning voorgenomen invoerrecht op bewerkte goederen nadeelig is voor do handelsbelangen van Engeland, brachten slechts twee leden hunne stem te gen udt. Onder de voorstemmers waren 22 unionisten, waaronder de gewezen ministers van het kabinet-Balfour Hicks-Beach, lord George Hamilton en sir John Gorst. De ta riefhervormers hadden zich geheel van de stemming onthouden. Italië. Rome, 2Jf Maart. Bij het voortgezette de bat in de Kamer, kwam de tijdelijke minis ter-president Tittoni met warmte op voor Fortis en deed een krachtigen aanval op de tegenstanders van het kabinet. De meerder heid zou zich scharen niet om een persoon, naar om een programma. De motie om eenvoudig over te gaan tot de orde van den dag, door de regeering af gewezen, werd verworpen met 281 tegen 160 stemmen; eene motie, voorgesteld door Mar sen-go en Baslia, werd daarna rangenomen met 373 tegen 88 stemmen. De algemeene indruk is, dat als gevolg van deze stemming een nieuw ministerie zal optreden, waarin Fortis en Tittoni zitting hebben. Rusland. Men bespeurt zelfs in d© omgaving van den Keizer neigingen, die minder vijandig zijn tegen het denkbeeld van den vrede dan die, welko vroeger schenen boven te drijven. Intusschen worden militaire toebereidselen bevolende volgende legerkorpsen zouden terstond gemobiliseerd moeten wordenhet 14e (Lublin), het 15e (Warschau), het 18e (Jurjew), het 19e (Brest), het 21e (Kiew), eindelijk het le en het 2e korps van Kau- kazie. Andere versterkingen zouden daarna volgen en de legers tot een totaal-cijfer van 600.000 man brengen, welke massa in vier legers zou worden gesplitst. Dat het denkbeeld van den vrede veld wint in de openbare meening, blijkt ook uit de houding van een deel der pers, die, de feiten niet kunnende ontkennen, althans na gaat wie daarvoor verantwoordelijk zijn te stellen. De Nowoje Vremja valt bijzonder heftig aan de marine, de diplomatie en ein delijk den minister van buitenlandsche za ken. Volgens een correspondent van de Köln. Ztg. te Petersburg zijn de meeningen ver deeld over de vraag, of het beter is den oor- lcg voort te zetten of vrede te -luiten. De pessimisten zeggen, dat het lang zal duren voordat Rusland weer een slagvaardig leger heeft, dat in staat is succes to behalen. Van den anderen kant wordt daartegen aange voerd, dat Rusland volop tijd heeft. Tot Mos- 28 Roman van M0RITZ VON REICHENBACH., Op den avond van dien zelfden dag ont moette graaf Mellow den baron Feldbeim vóór de schitterend verlichte vensters van het café „Bauer", Unter den Linden. „Hazoo," riep de graaf, „ge loopt mij daar precies tegen liet lijf om u eens flink: de huid te laiten volsohelden! Ge hebt mij vandaag schandelijk in den steek gelaten en als ik er niet zoo fameus tegen was om eenmaal voor genomen dingen uit te stellen, dan was ik ook niet naar den schilder gegaan." „Dus hebt ge 'tnu wel gedaan, nietwaar Ja, ja, dat wist ik ook wel, en ik zelf werd zoo plotseling verhinderd om u af te halen, dat alleen die overtuiging mij ©enigszins troosten kon. Ik stuurde ui trouwens een boodschap met een mondelinge verontschul diging, maar toen de bode bij) u kwam, waart ge reeds weg." „En nu gaat ge mee naar de club, omdat ik u daar eens naar hartelust uw gedrag wil verwijten." „Dat kan ik tot mijn spijt ook al niet doen. Mijn oom Selden is opeens overgeko men en heeft, zonder mij te vragen of ik het al dan niet goed vond, op mijn persoon en op mijin tijd beslag gelegd. Ge weet, ik moet den goeden man een beetje ontzien „Ja, ja, dat is de erfoom, niet waar, die het wonderlijke idee had, plotseling een pleegdochter tot zich te nemen een aller liefst meisje overigens, ik leerde haar on langs toevallig op reis kennen ja, natuur lijk, Feldbeim, dan is uw plaats bij oom Belden." „Maar tot de oluib kan ik wel met u op- loopen. Ge hebt mij. zeker het een en ander to vertellen I" „Meer- dan ge denkt „Hoezoo? Is die mijnheer Schroder u niet bevallen V' „Neen." „Maakt hij uw portret niet?" „Neen." „Maar nu begrijp ik er niets meer van, Mellow1! Hij is toch een schilder van groot talent en daarbij een aangenaam mensch in gezelschap." „Nu, ik wil 't u eerlijk bekennen: ik heb mij over den kerel geërgerd! En daar hij 't er op toe sdheen te leggen, om zioh te laten bidden en smeeken, heb ik hem kort- en bon- clig gezegd, dat hij 't maar laten moest, als hij er geen lust in had. En zoo ben ik van hem vandaan gegaan." „En wat was eigenlijk do reden van uw ergernis?" „Dat zal ik u zeggenGe herinnert u na tuurlijk onze gemeenschappelijke reis met deu nachttrein van Dresden naar Berlijn, bij welke gelegenheid gij mij in uw vertrouwen naamt omtrent uw wedervaren met die Sla vische prinses waartoe trouwens van u-w kant geen bizondere heldenmoed werd ver- eischt, want de heele historie van uw over haast vertrek was zoo doorschijnend als glas en stond u bovendoen op 't gezocht te lezen. Ik feliciteerde u toen van harte met de her kregen vrijheid, weet ge nog wel?" „Nu, ik ben die zaak intusschen geheel en al te boven gekomen, vriend maar wat heeft dat alles met Schroder en uw ergerais te maken?" „Niets anders, dan dat juist die prinses Razitowaka op het atelier was en dat gezeg de heer Schroder het goed vond, haar in 't oog loopend het hof te maken en ziöh in 't algemeen tegenover haar te gedragen, zooals 'teen cavalier tegenover een dame van goe den huize, mijns inziens, niet past. Hij kon blijkbaar zijn oogen niet van de prinses af houden, en dat mijn komst hem op dat mo ment bepaald hinderlijk was, liet hij mij duidelijk genoeg bemerken. Nu, ge weet wel, dat ik mij anders niet zoo licht uit het veld laat slaan, maar het ergerde mij, dat de prin ses zioli die onbeschaamdheden van den schilder zoo zonder eenigo tegenspraak liet welgevallen, dat hij van zijn kant zich voor een vreemde wat ik voor hem dan toch feitelijk was in het minst niet geneerde, en dat hij, naderhand, toen de dames weg waren, in plaats van de reden van mijn bezoek met mij te gaan bespreken, zich met een opgeto gen gezicht tot mij wendde met de vraag: „Is 't niet een betooverend wezen? Is 't niet de mooiste, de meest volkomen, vrouw van de wereld?" Nu, toen- was 't met mijn geduld gedaan, Feldbeim, en ik geloof, dat ik daarop een niet al te hoffelijk einde heb ge maakt aan mijn eerste en eeuige bezoek bij dien jongere in de kunst. Maar ge hadt den kerel zelf maar eens moeten zien, zooals hij zijn hand door zijm haren streek cn pathetisch uitriep„Is 't niet de mooiste, do meest vol komen vrouw van do wereld?" „Och, als ziji een kalm mensch, een burau- craat zoo als ik, het hoofd op hol kon brengen is 't wel niet te verwonderen, dat een kunsten- naar, zooals Schroder is, in vuur en vlam ge raakt! Ik had er overigens geen flauw ver moeden van, dat de prinses te Berlijn was en zoo het schijint voor langen tijd; daar zij zich door Schroder laat portretteeren." „Ze laat zich niet portretteeren, zij krijgt schilderles van hem en zingt in de pauzen.' „Zingt zijl op Schroder's atelier? Hebt ge dat gehoord?" „Toevallig! Ik kwam juist im de pauze en alles, wat ik hoorde en zag, bevestigt slechts, wat ik u vroeger zeide: die vrouwen afkomstig uit de landen aan onze oostelijko giens, zijn een gevaarlijk soort, bekoorlijk en betooverend maar daar achter schuilt niets degelijks; er is geen ernst in hoofd of hart, alles slechts een bonte staalkaart van afwisselende fantasieën en gevoelens mijin overleden broer is ook door zulk een CSrco ongelukkig geworden, ik ken dat ras." ,,Nu>, over mij behoeft ge u zeker niet be- zorgd te maken, ik ben het te boven, en hij onderdrukte het slot van den zin, waarvan de woorden hem reeds op de tong I waren gekomen. „Dat 3 best, vriendlief, dan behoef ik mij zelf ook niet te verwijten u verraden te heb ben, dat de prinses te Berlijn is." „Neen, dat behoeft ge ook niet, al wil ik 'tu niet ontveinzen., dat het bericht mij in 't eerst frappeerde. Ik mompel nu maar bij mij zelf. „Bebüt- dicli Gott, es hat- nicht sol- len sein!" en blijf bij mijn werk." „En bij oom. Solden en 't mooie pleeg- dochtert je," voegde de graaf er laöhcnd aan toe. „Ge moet mij geen nevenbedoelingen toe schrijven, Mellow!" protesteerde de baron, j „Bewaar me, nevenbedoelingen heb ik nooit, maar hier zijn we waar we wezen moe ten" aiitM-oordde de graaf, terwijl hij in de FriedrióHtrasze bleef stil staan voor een groot gebouw, waarin de club was gevestigd, die de beido heeren onder hare leden telde. „Gaat ge werkelijk niet even mee naar binaien?" „Ik kan op mijn woord niet, hoe gaarne ik ook getuige zou willen zijn van den trioani waarmede men u hier als stadsbewoner te gen wil en dank begroeten zal." „O, nu doelt ge op mijn gezegde, dat het wonen in een stad. voor mij al de aangenaam heden vau een muizenval heeft, met waar? Ja, ziet ge, ik was de eenigo candidaat voor den Rijksdag, die 'timet onze regeering wel meent en daarbij de kans had op eene vol doende meerderheid. Als ik mij had teruggie- trokken. Hadden hoogst waarschijnlijk do socialen de meerderheid bij de stembus ge had. Daarom liet ik me opnieuw overhalen en dat 's op mijn woord geen geringe op offering van mijn kant geweest, in den bea ten tijd van de jacht." „O, ik erken volgaarne de waarde van uw offer, maar het doet mij toch pleizier, dat gij weer hier zij|t." Er hield oen rijtuig voor lrot clubgebouw stil en 't gesprek werd afgebroken door drie of vier heeren, die graaf Mellow levendig welkom heetten, terwijl baron Feldbeim af scheid nam en zoo haastig heen liep, als ware hij bevreesd, dat men hem anders nog zou hebben tegen gehouden. Wordi vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1905 | | pagina 1