TV*. S§4. Eerste Blad.
5" Jaargang.
Zaterdag 15 April 1905.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
EEN PRINSES.
AMERSFOORTSCH
ABONNEMENTSPRIJS
Pfjr 8 maande* reor Amersfoortf l.M.
Idem franeo per poet1.78.
Afzonderlijke nummer»- O.M.
D«xe Courant Tar»chjjnt Dageljjk», mei aitaondering ra*
Zon- en feeetdage*.
Adrertentiin, mededèelingen ens., geilere me* ródr 10 aar
morgen» by de Uitgerers in te senden.
Uitgevers: VALKHOFF O.
Utrechtechtitraftt 1. lntercomm. Telephoonnnmmer 66.
PRIJS BBB JJ>YXJLTWm**t
Ta* M regels
Bk* regal meer
Groots letten maar plaa te ruimte.
▼oor handel en bedrtif beftaa* roorde^ige betalflgp
het herhaald adrertetre* dit Blad WÊm
eircmlaire, be rattende ie voorwaarde*, voedt ef iRHHg
toegeaondea.
Kennisgeving.
WAARSCHUWING.
In verband met) Ingekomen klachten wijst
ondergeteekende op art. 52 der Verordening,
betreffende de strnatpolitie, afdeeling UI, het
welk luidt als volgt
..Wielrijders zijn verplicht, op hoeken
van st raten met. <le bel of op andere hoor
bare wijze te waarschuwen. Zij zijn mede ver
plicht, hun rijwiel tusschen zonsondergang en
zonsopgang van minstens één lantaarn te voor
zien, die een goed licht werpt in de richting
waarheen gereden wordt."
Met de meeste gestrengheid'zal door
de politie op de nakoming dezer bepaling gelet
worden.
Amersfoort, 15 April 1905.
'De Commissaris van Politie,
A NIJHOFF
In en om Eem/oord9.
Rien nest beau que le vrai.
.Lieve Lente, Schenk uw zegen!
Vriendelijk voorjaar, kom, o kom!"
Dus zongen we in onze jeugd, natuurlijk
zonder er diep bij, na te denken. Want luid
den we dit gedaan, dan zou allicht een veel
zeggend glimlachje op ons gelaat zijn ver
schenen, en zou de meester misschien tot de
conclusie rijn gekomen, dat rij|n discipelen
zijn meeuing deelden, nml. dat men het met
zulke lieve versjes maar niet al te nauw
nemen moet.
„Vriendelijk voorjaar, kom, o kom!"
Hoevelen hebben het vóór ons gezegd, ge
zucht, of althans gedacht?
Of wta9 het begin van de Lente vroeger
misschien anders, scheen er toen wellicht
in 't begin van Apjril reeds een lief zacht
zonnetje, en gierde niet een küle wind door
de straten, kletterde niet de regen, als in
November, voortdurend tegen de ruiten?
Misschienwant als we bedenken, dat
De Geneslet indertijd reeds verzen schreef
over „Onze Noorsche Mei, zoo arm aan zon
neschijn", dan moeten we toch wel gelooven,
dat die door dichters veel geprezen en op
allerhande wijze bezongen lieve Lente, in ons
landje van kou en regen ook aan het voorge
dacht wel ereis redenen tot klagen heeft ge
geven.
Er rijp ook zoo van die opmerkelijke
spreekwoorden, opgevangen uit den volks
mond (de uitdrukking is niet van ons), als
„Maart roert rijn staart", „April doet wat ie
wil", welke er op wijzen, dat Lente- en Gras
maand niet immer vriendelijk voorjaarsweer
meebrengen.
Hoe het rij, in dit jaar, en niet het minst
in de afgeloopen week, hebben we van storm,
sneeuw en verdere nattigheid ruimschoot*
onze portie gehad!, zoodat van een aange
name Wandeling in Eemvoorde's mooie om
streken niet veel karnen kon.
Maar het kun komen wat niet is!
Wiè1 rich aa.n de voorjaars-orkaantjes en
aan de Maartse h-Aprilsche koude regen- en
sneeuwbuien niet stoort en per se wandelen
wil, dien raden wij| in gemoede, bij weertje
als verleden week, den Stationsdiik (offi
cieel weg) maar niet te kiezen, hoe verleide
lijk het ook moge zijn, daarheen zijn schre
den te richten.
Zeker, men heeft er een prachtig uitzicht
op de spoorbaan, op de stad', op dien Berg,
maarmen heeft soms ook kans er weg te
waaienNu ja, 't is par manière de dire.
Want al maakt die wind heb ons lastig, ail
zou hij ons van de been kunnen helpen, weg
waaien doet men zoo gauw niet. En dan rijn
ei toch altijd nog de massieve, bruine hek
ken, om te beletten dat we in de sloot te
lande of beter te water komen. Maar
andere beschutting heeft men er niet, want
het zal toch zeker nog wel een jaar of tien
duren, voordat de langs de bermen geplante,
bijna onzichtbare jonge dennetjes als wind
scherm kunnen dienst doen.
Tot verfraaiing van de omgeving zullen co
mettertijd zeker medewerken, wam neer ze
maar eenmaal 'n beetje opgeschoten rij(n
daarom past het ons dór directie van de
II. IJ. S. M. er erkentelijke voor te wezen,
da.t zij( tot dae aanplanting besloten heeft.
Tevens mag haar een woord van lof niet ont
houden worden voor liet dóen in ordle bren
gen van de perken op den dijk en tegenover
de brouwerij. Hierdoor hebben we. weer een
paar mooie plekjes meer gekregen.
De heer Kortbeek, aan wiens goede zotrgen
de beplanting wiae opgedragen, heeft zich,
dunkt ons, van die taak op verdienstelijke
wijze gekweten. Als nu de Maatechij. van
haar kant hem eens het middel kon aan de
hand doen, om de rioleering te verbeteren
om en bij zijn bloemenwinkel ik bedoel
dat gedeelte van den vroegeren Sóesterweg,
dat gelegen is tusschen dien Stationsweg en
de Korte Bergstraat dan zou rij hem, de
directie van die tram en nog zeer veel ande
ren, een groot genoegen doen.
Wanneer wij hier van „verbeteren" spre
ken, dan drukken wij ons feitelijk niet juist,
uit, wij behoorden te zeggen „aanbrengen",
aangezien een rioleering daar eigenlijk niet
bestaat.
Na eenige regenbuien, waarvan hierboven
reeds sprake was, stroomt het water van den
Stationsweg naar beneden, vereenigt zich
met het water, dat op den Soesterweg blijft
staan en vormt aldus een gröoten plas, waar
in bijl avond reecte menigeen ondergetee
kende niet uitgezonderd een paar natte
voeten heeft gehaald. Lantaarn no. 202 staat
er dan zoo eenzaam en verlaten .midden in,
als een lichtbaken in zee, en de tram vaart,
(men denke hier niet aan een Germanisme)
er doorheen.
De toestand is daar min of meer zonder
ling. Bedoeld stukje wieg behoort, als wij ons
wèl herinneren, aan het Rijk, en de ge
meentemag er naar kijken, maar er aan
komen niet. Wij weten dat ons Stedelijk Be
stuur reeds pogingen heeft, aangewend om
verbetering aan te brengen, dat er zelfs ge
schreven is aan het ministerie van W., H.
en N. Maar aan dit ministerie heeft men
het waarschijnlijk f® druk, om zich met
Eemvoordsehe „futiliteiten" in te laten.
Had onze geachte afgevaardigde bij de
behandeling van de begrooting in de Tweede
Kamer er maar aan gedacht! Dat zou een
prachtige gelegenheid voor hem geweest rijp,
om eens voor de belangen van de hoofd
plaats van het kiesdistrict op te komenIm
mers, bij „Waterstaat" komt altijd de gjroote
verlanglijst op de proppen, waarop de ge
achte afgevaardigden de noodige sluizen,
bruggen, kanalen, locaalspoorwegen, enz. enz.
plaatsen.
Het zou toch waarlijk niet als een onbe
scheiden verzoek zijjn aangemerkt, het vra
gen om 'n simpel rioolputje, of althans om
toestemming van den minister, om dit door
de gemeente te mogen laten aanbrengen. Eir
behoefde niet eens aangedrongen te worden
op: „verbetering va,n den hoofdtoegangswóg
naar het station"
Maar wijl vermoeden, dat onze afgevaar
digde met dien nu reeds eenige jaren be-
staandeu toestand! niet bekend1 is geweest
En men kan hem dit niet euvel duidlen,
i want zóó dikwijls komt hij dezen kant niet
1 uit, en als hij komt, dan zal hij, wel meer ge-
wichtige besognes hebben dan naar oen wa-
j terpias bij lantaarn no. 202 te zien.
I We zullen dus nog maar wat gediuld moe
ten oefenen en trachten, zoo mogeilijk, ons
zelf te helpen, tenzij de directie van die H.
IJ. S. M., die -toch door den aanleg van dien
stationsweg indirect schuld heeft aan het
ontstaan van die bijna permanente inun
datie, er iet9 op weet.
Maar misschien is het niet verstandig,
hiermede thans bij1 haar aan te komen. Men
moet zijn tijd weten te kiezen en vooral niet
iemand met vragen lastig vallen, wanneer
men vermoedt, diat hij minder goed gemutst
is
De lezer moet namelijk weten, dat wij er
iets van hoorden verluiden, dat 't weer zoo'n
beetje hommeles is met de „Centraal", naar
aanleiding van het doen stoppen van trei
nen aan de in Wording zijnde halte bij „De
Koppel".
Is hetgeen onze zegsman beweerde juist,
dan zou de „Hollander" niet van plan rijn
de treinen daar te doen ophouden, zoodot
het publiek alweer de dupe zal worden van
het geharrewar.
Hopen we dat we verkeerd rijn ingelicht,
of, mochten er Werkelijk bij dc H. IJ. S. M.
bezwaren bestaan, dat deze dan in het be
lang van het publiek zullen werden uit den
weg geruimd. Want de halte nadert haar
voltooiing en zal op 1 Mei a. s in gebruik
worden genomen.
Of er bij die gedegenheid weer zoo'n groot
fee6t zal plaats hebben als toen het nieuwe
station geopend, werd Men herinnert zich
toch die festiviteiten nog wel, al die drukte
iu de stad, dat gevlag, dq komst van dón mi
nister, uitnoodiging van autoriteiteu, dinera
enneenneofvergissen we ons?
Verwarren we soans Eleanvoorde met een an
dere plaats, Waar we dc feestelijke opening
van een nieuw station bijwoonden 't Is wel
mogelijk
Enfin, dan zullen we maar deuken errare
humanum est
Wij hebben aan die halte „Kleine Koppel"
eens een kijkje genomen, en misschien vin
den de lezers, die hun wandeling in die rich
ting gewoonlijk niet zoo ver uitstrekken, het
aangenaam er iets naders van te hooren.
De toegang is bij den overweg, aan de
stadszijde natuurlijk. Een klinkerpad langs
de lijn voert- naar het plaatskaartenbureau-
tje, waartegenover zicli de. door boo men be
hoorlijk afgesloten, overweg naar bet tweede
perron bevindt.
Op beide (verhoogde) perrons, die naar
schatting een honderd meter lang rijn, be
vindt zich een wachtlokaal, op het tweede
perron bovendien een wachthuisje en een
waterplaats. Al de gebouwtjes zijn van hout
opgetrokken en groen geverfd. Van een
eigenlijk station kan men dus niet spreken
maar hoe men dan zoo'n inrichting, waar de
reizigers kunnen in- en uitstappen zonder
den langen weg van of naar het hoofdstation
te moeten afleggen ook noemen wil, voor
zeer velen, die in het noordelijk en oostelijk
deel van de stad1 wonen of wel zich) daar
heen moeiten moeten begeven, zal ze een
gróót gemak opleveren.
Voor ditmaal willen we liiet hierbij laten.
A revoir, lezer 1
12 April '05. VTDI.
Politiek Overzicht
Oc crisis in Osstenrijk-ttongsrije.
Keizer Fra .- Jozef is onverrichter zake uit
Budapest naar Weenen teruggekeerd. Hij is
in het conflict met de nieuwe Kamer van
afgevaardigden van den Hongaarschen rijks
dag. die thans eene meerderheid heeft waarin
de onafhankelijikheidspartij den boventoon
voert., standvastig gebleven. Maar ook de op
positie is op haar stuk blijven staanzelfs
de door den diplomaat van Hongaarschen
bloede von Szögyeni-Marich, die de monarchie
Oostenrijk-Hongarije vertegenwoordigt te
Berlijn, beproefde poging tot bemiddeling
mislukt ofschoon zij door Frans Kossuth, het
hoofd van de onafhankelijkheid spa rt-ij. werd
gesteund
De oppositie, die meerderheid geworden is,
stelt nu hare hoop op het adres-debat, dat na
Paschen zal beginnen en bestemd i9 licht te
verspreiden over de tot dusver gevoerde on
derhandelingen en over de wenschen van de
gecoaliseerde oppositie. He door graaf Ap-
ponyi opgestelde ires behandelt alle phasen
van de nu.reeds zoo lang durende crisis en
brengt de cischen van de oppositie op econo
misch en op militair gebied ten gehoore. Zal
men daarmee verder komen? Wat het leger
betreft, stuit men op het non possumus van
den Keizer, die als vertegenwoordiger van
het hoogste gezag in het leger niet kan toe
staan, dat in de Hongaarsche troepen-afdee-
lingen de Duitsche commando-taal zal worden
vervangen door de Hongaarsche, Hii staat er
op, dat de commando's in h'' Duitsch gegeven
worden, niet als middel om de niet-Duitse he
soldaten te germaniseeren, want de opleiding
van de manschapoen geschiedt in hunne moe
dertaal, maar als onontbeerlijk middel om de
eenheid in de legeraanvoering te handhaven.
Wat de economische kwestie betreft, heeft de
rijksraad van de Oostenrijksohe helft der mo
narchie ondubbelzinnig te kennen gegeven,
dat zij ni»t van zins is zich als quantité
négligeable te laten behandelen.
Zoo blijft de crisis in Hongarije sleependo
en breidt zij zich uit tot eene crisis, waarin
de geheele monarchie betrokken is. Wel verre
van eene oplossing te brengen, heeft de ont
binding van den Hongaarschen rijksdag aan
de crisis een nog bedenkelijker aanzien ge
geven. De partij, wier einddoel is losmaking
van den band tusschen Oostenrijk en Hon
garije zoodat de beide lauden nog slechts
door eene personeele unie verbonden blijven,
heeft thai^ den overwegenden invloed in de
vertegenwoordiging gekregen. De Koning van
Hongarije heeft getracht de gevolgen van de
overwinning der oppositie binnen de perken
te houden van wat hii als mogelijk be
schouwt. Deze pogingen zijn tot dusver mis
lukt beide nartijen houden hun standpunt
onwrikbaar vast. Maar terwijl rii samen aan
't overleggen waren is eene derde partij op
getreden. De Kamer van afgevaardigden van
den Oostenrijkschen rijksraad heeft in een
eenstemmig votum merkwaardig verschijn
sel in deze anders zoo verdeelde vergadering
verklaard, dat wanneer er wijziging moet
komen in het vergelijk van 1867, dat de ver
houding tusschen de beide onderdeelen vhji
do monarchie Oostenrijk-Hongarije regelt,
niet alleen do eischen van Hongarije daarbij
in aanmerking komen maar ook Oostenrijk
daarover moot worden gehoord en dat, als tot
ae economische scheiding tusschen de beide
landen besloten v.ordt, het daarbij niet kan
blijven, maar de scheiding ook op financieel
i
en militair gebied moet worden doorgevoerd.
Dit zijn de elementen van het ingewikkelde
vraagstuk, waarvan de oplossing moet wor
den gezocht. En de bezwaren, waarop tot dus
ver de pogingen om een© oplossing te vinden
zijn afgestuit, schijnen toe to nemen in betce-
kenis naarmate men ze langer overweegt. Het
eerste bezwaar is gelegen in het vaste besluit
vhp Keizer Frans Jozef oxu het Hongaarsch
niei. als commandotaal aan de Hongaren toe
te staan. Om politieke redenen moet alles wat
do eenheid van het gemeenschappelijke leger
afbreekt, afgewezen worden; de positie \an
<u> monarchie als groote mogendheid steunt
daarop. Muar het non possumus van den
Keizer is verder nog hierop gegrond, dat een
toegeven aan de eischen van de Hongaarsche
oppositie zou zijn een prijsgeven van rechten,
die bet in 1867 gesloten compromis duur
zaam aan de Kroon gewaarborgd heeft. Dit
compromis was een vredesverdrag tusschen
Koning en natie. Onder uitdrukkelijk beroep
opde pragmatieke sanctie werd de plicht van
do beide rijkshelftr tot gemeenschappelijke
verdediging met gemeenschappelijke midde
len erkend en de beschikking over die ge
meenschappelijke middelen, namelijk het
gemeenschappelijke leger, werd aan den Kei-
zer-Koning zonder eenige beperking als pre-
gor&tief van de Kroon overgelaten Gold het
hier een persoonlijk recht, de Keizer zou be
reid zijn het offer te brengen, dat vtn Hem
gevergd wordt. Maar hier is een constitutio
neel recht van de Kroon, al instelling, en
«Üt wil do drager van do kroon voor zich cn
zijne opvolgers handhaven.
Het tweede bezwaar komt van Oostenrijk,
da' uitdrukkelijk zijn wl heeft, doen kennen,
dat niet eenzijdig van Budapest uit wijziging
zal worden gebracht in de regeling van 1867.
W .i men daar scheiding, goed. maar dan moet
dc scheiding volkomen zijn. En wil men d<-
verhouding op nieuw regelen, dan verlangt
Oostenrijk daarin als gelijkgerechtigde partij
gekend te worden.
Wat moet hiervan worden? Niemand kan
dat voor het oogenblik zeggen. Wel dreigt
het voortbestaan van de crisis het land met
groote nioeielijkheden. Niet alleen in hot bin
nenland, maar ook tegenover liet buitenland.
Inzonderheid wat de handelspolitiek betreft.
Ue handelsverdrageu met Duitschland en
Italië kunnen niet afgedaan wordende ou
derhandelingen over nieuwe handelsverdra
gen met de Balkanstateu en met andere lan
den, ter vervanging van de bestaande verdra
gen die zijn opgezegd, kunnen niet begon
nen worden. Wanneer zij niet tijdig worden
afgedaan, dan worden Oostenrijk en Hongarije
met een volkomen ongeregelden toestand be
dreigd, wat de handelsbetrekkingen met de
andere natiën betreft. Maar hoe men tot de
afdoening kan komen, weet niemand.
Volgens een gerucht, isTCeizer Frans Jozef
onder al deze bezwaren moedeloos geworden
en zou hij er aan denken afstand te doen van
de kroon, om de zware plichten die zij hem
oplegt en die hij sints 18-3 draagt., aan jon
gere krachten over te dragen. Dat gerucht
wordt door de Neue Fneie Preese met nadruk
tegengesproken. Zij verklaart op grond van
inlichtingen, van bevoegde zijde verkregen,
dat „noch in Weenen, noch <n Budapest, een
ernstig mensch er aan gelooft, dat de Keizer
op het, tegenwoordige, voor de geheele mo
narchie zoo moeielijke tijdstip er aan denkt
den teugels van de regeering uit do hand
te geven. Het zou ook volstrekt niet in over
eenstemming zijn met het algemeen beken
de, onbaarzuchtige plichtsbesef van den mo-
42 Roman van
MORITZ VON REICH EN BACH.
In gesloten orde rukte nu bet! jonge goedja
tegen Nanni op.
„Lieve hemel, Nanni," riep Stasi uit, „wat
rie je mo vreemd aanWe rijn toch oude be
kenden, zou ik. denken 1"
Nanni reikte het meisje de hand en de
eerste begroeting viel beter uiit dlan men, na
al hetgeen er aan vooraf was gegaan, had
kunnen verwachten. De Zuid-Duitsche ge
moedelijkheid scheen over alle vooroordeelen
te zullen zegevieren.
Al keek Nanni ook een beetje verwonderd
over de wijze, waarop zij in letterlijken zin
was bestormd geworden, rij was verstandig
genoeg om daarachter een afspraakje te zoe
ken en besloot daarom van den nood een
deugd te maken en mee te dioen en Ue ant
woorden, alsof rijl niets bijzonders gemerkt
had.
„Waarom houd je Matth.es zoo voortdu
rend aan een handje vast?" vroeg Stasi we
der, terwijl de jonge meisjes zich van de
groep der getrouwde vrouwen verwijderden.
„Mag hij niet met andere kinderen spelen?
Kijk. Matthes, daarginds speelt mijn broer
tje Paul met andere jongens soldaatje, maak
dat je er bij komt!
„Dt blijf liever bij Nanni," verklaarde het
ventje, en zelfs toen Nanni hem aanspoorde
om ook een beetje te gaan spelen, bleef hij
bij rijn weigering, wat Stasi en den anderen
aanleiding gaf, om zich in zeer ongunstigen
rin uit te laten over „al die eenzelvigheid en
het niet willet meedoen met rijn gelijken.
Nanni bemerkte wel, dat dit altemaal
schimpscheuten waren op haar, maar ze trok
er zich niet veel van aan. Het voorjaarszon
netje had haar vroolijk gestemd en toonde
haar alles in het gunstigste licht Zij had
ook wel van te voren geweten, dat ziji hier
niet van alle kanten een vriendelijk onthaal
zou vinden en zich in stilte voorgenomen,
daardoor haar goed humeur niet te laten be
derven.
Zij bield zich dan ook, alsof haar niets on
aangenaams was gezegd, verontschuldigde
Matthes, omdat hij zoo n zwak kereltje was,
en antwoordde vriendelijk en uitvoerig op alle
vragen, die haar omtrent de kostschool wer
den gedaan.
„En is 't waiar, dat je nu onder vreemde
menschen gaat dienen), Nanni?" vroeg een dei-
meisjes, terwijl zijl de anderen vertrouwelijk
toeknikte, als om dezen er op attent te maken
hoe "fijntjes rij Nanni im 't nauw had gebracht
„Zoodra ik thuis niet meer uoodig ben, wil
ik een plaats als gouvernante of juffrouw van
gezelschap zoeken," antwoordde Nanni, zoo
openhartig, dat rij haar tegenpartij onmddde-
lijk ontwapende en deze t maar het verstan
digste vond ora dadelijk over wat anders te
gaan praten.
Van lieverlede ontstond er een tamelijk
goede verstandhouding tusschen Nanni en de
I andere ionge meisjes, zóó zelfs, dat nu en dan
i deze of gene haar buurtje toefluisterde, dat
Nanni toch eigenlijk „heel aardig en volstrekt
niet zoo eig" was, en van tijd tot tijd ging er
een hartelijk gelach op onder de vroolijk pra
tende meisjesschaar.
Op eens kwam er aan 't gelach en gepraat
een einde.
Eenige jongelui, die tot nog toe aan 't
kegelen waren geweest., kwamen en corps
naar de meisjes toe en stelden dezen voor
om op een der vijvers te gaan schuitjevaren.
Het voorstel vond algemeen bijval en, ge
lijk een afgeschut water dubbel vroolijk
ruischt en klatert, als de schutesluis plotse
ling geopend wordt, ving ook bet algemeen
onderhoud, dat door de komst der mannen
een oogenl lik was verbroken geweest, met ver
dubbelde levendigheid' weder aan.
Nanni werd nu ook door de vertegenwoor
digers van het sterker geslacht als een
nieuwe verschijning en tegelijk als een oude
kennis begroet, en de jonge mannen traden
haar met oneindig meer welwillendheid te
gemoet dan de meisjes liet hadden gedaan.
Nanni maakte nu bepaald furore en iedere
jongeling deed zijn best, om haar een kleine
oplettendheid to bewijzen en lief en aardig
voor haar te zijn. Men kende die andere
buurmeisjes ook zoo good, had' hier of dlaar
met deze of gene wel eens een aardigheidje
giehad en wist wel, op wicn dit of dat meisje
een goed oogje had-, enz., enz maar Nanni
Berger dat was iets bijzonders, dat was
iets nieuws!
Nanni had men nauwelijks wedergezien,
sinds zij als een klein meisje met los haar
en korte rokjes langs de straat liep. en nu
wat was zij prachtig ontwikkeld en hoe
keurig zag zij ei uit in dat witte kleedje;
men zou zoo dadelijk een portret van haar
willen maken 1
En lief was Nanni Berger ook, heel lief
zelfs' Hoe vriendelijk was zij niet voor het
kleine stief broertje, dat haar als een klit
aan het lijf hing en zich maar niet van haar
wilde laten scheidenMatthes, die door de
meisjes als een koppig en verwend kind
slechts was geduld geworden, werd door de
tusschenkomst der jonge mannen opeens ecu
gevierd persoon.
Meu lachte om de grappige opmerkingen
en invallen van den opgewekten knaap en
maakte ecu praatje met hem, omdat men lief
en hartelijk voor zijn zuster wilde rijn.
Eu Nanni, die ia haar goede luim de spel-
deprikken der meisje* onverschillig had opge
nomen, lachte nu ongedwongen met de broe
ders en vrijers dier zoogenoemde kameraadje»,
met de jonge mannen, wier prettige manier
van doen meer in overeenstemming was met
haar eigen vroolijikheid.
Zou argeloos ais zij rich aan de blijdschap
van het oogenblik overgaf, zoo vol argwaan
begonnen de meisjes liaiar van alle kanten aan
te zien.
„Kijk Nanni eens,' Duisterde Stasi haar
hoczein vriendin toe, „daar straks zoo ingeto
gen en bedaard, en nu lacht en praat ze voor
tien! Dat'8 het ware, zie je!"
„En let nu eens op die oogeu, hoe oe tinte
len cn glinsteren, en boe Igmaats haar met
open mond staat te bewonderen wacht
niaar, die moet weer naar mij toekomenAn
ders weet hij niet, hoeveel zoete woordjes hij
mij zal geven en vandaag heeft hij nog niet
eens naar rnij omgezien."
Het gezelschap was bij den grooton vijver
gekomen en begon zich in de daar gereed lig
gende roeibootjes te verdeelen.
„Ignaats stapt in een boot; let nu op. Sta
si," fluisterde Barbel Feil hamer haar vriendin
toe, „hij heeft Nanni gevraagd hij steekt
haar zijn hand toe, en daar i3 ook uw Basti-
aan, hij helpt den jongen,dien Matthes, in de
boot en springt er zelf ook in, en nu draait hij
zich om en wenkt u maar je moet het niet
doen, StasiGa niet in die boot, hoor, ik doe
't ook nietZe moeten maar weten, als rij' die
geleerde nuf naloopen, dat het uit is tusschen
on„. glad uit!"
Met van drift hoog gekleurde wangen
stonden de twee meisje6 nog aan den kant
cn volgden toen de oproeping van een ande
ren roeier. Maar onder het varen vlogen
hare blikken telkens weder met een onheil
spellende uitdrukking naar die andere boot,
waarin haar trouweiooze vrienden alles wat
zij aan galanterie bezaten, ten beate gaven,
om zich toch maar beminnelijk voor te doen
aan Nanni's bruine Qogen.
„Als bri nu nog met haar danst, krijgt hij
geen 'goed woord meer van me," zeide Stasi.
„Eu ik zie hem in 't geheel niet meer
aan," verklaarde Barbel, hare oog-cn niet af
wendend van het naburige bootje, waarin
het groepje, dat zoo zeer haar toorn hadi op
gewekt, gezeten was.
Men bad besloten, om bij het bosch woder
aan te leggen en van daar dan te Voet terug
te keeren naar den tuin der restauratie,
waar een dansje in de open lucht het feest
zou besluiten.
Op een lief plekje bij het boeoh kwamen
die booten aan wal. Nanni was een der eer
sten geweest, die aan land sprong, want Ba»-
tiaan en Ignatius waren verreweg de boste
reeiers en al de anderen, met enkele riem
slagen slechts, een heel eind vooruit geweest
Wordt vervolgd.