3 Nu het personeel, dat in dienst is bij de gemeente zich steeds uitbreidt, komt het mij dringend noodag voor, dat er voor de verhouding va.n de gemeente tot hare ambtenaren en werklieden eene rege ling wordt vaetjgjesteld, watt m. i. in de toe komst de moeielijke taak van B. en W., van de hoofden der afdeelingen en van de direc teurs der bedrijven zeer zal verlachten. In het antwoord van B. en W. wordt in uitricht gesteld, dat aan de samenstelling van eene regeling door den raad. van den rechtstoestand van de ambtenaren en werk lieden groote raoeiolijkheden verbonden zijn, dit mag den raad afschrikken om daartoe over te gaan. Verder meenen B. en W., dat de indiening van een wetsontwerp betreffen de de gemeentebedrijven van de regeering is te verwachtenhet zou h. i. de voorkeur verdienen daarop te wachten. Ik kan dat met toegeven Tusschen het indienen van een wetsontwerp en het in werking treden van eene wet ligt een groote afstand. Wij hebben dat gezien bij onze H. B. School. Voor de overname van de school door het Rijk was alles gereed. Er was een post in de begrooting opgenomen om voor de overdracht geld beschikbaar te stellenMaar er is een ander ministerie gekomen, en nu wachten wij nog op de overneming en zul len wij misschien ten eeuwigen dage de H. B. school voor rekening Van de gemeente houden. Miaar al kwiaan er spoedig eene rijksregeling, dan zou die alleen de gemeen tebedrijven betreffen de gasfabriek en de jgemeenitereiniging. De gemeente echter heeft nog tal van andere ambtenaren. Die zullen er buiten vallen. Voor hen hébben wij. ook te zorgen Ten slotte merken B. en W. op, dat de werklieden onder zeer billijke voorwaarden bij de gemeente werkzaam zijn. Ik geloof dat gaarne. Maar welk bezwaar is er dan, om dat in een reglement neer te leggen Dat zal voor de commissie, die ik wensch be noemd te zien, eene gemakkelijke taak zijn. Omdat de raad mede verantwoordelijk is voor het goede beheer van de gemeente, blijf ik aandringen, dat er een regle ment komt binnen niet te langten tijd, en noodig ik den raad uit zich er van te vergewissen of er in den bestaanden toe stand verbetering moet. worden aangebracht. De Voorzitter. Ik moet omtrent het •betoog van het geachte lid opmerken, dat liet ingediende wetsontwerp op de ziektever zekering niet alleen van toepassing is op de werklieden, die bij de bedrijven in dienst zijn, maar voor alle gemeentewerklieden zal gelden. Ik geloof dus niet, dat het aanbe veling verdient voor den raad, groote haast te maken met de regeling van deze zaak. Daaraan is zooveel verbonden, zoovele moei lijke juridische kwestiën kunnen zich daar bij voordoen, dat het zaak is voor den raad, zic-h niet in dat wespennest te begeven, voor dat de wetsontwerpen betreffende de ge- meentebedrijtven en de ziekteverzekering zijn vastgesteld. Het is eene zeer moeielijke zaak den rechtstoestand van de ambtenaren en werklieden behoorlijk te regelen. Daarom is het wensohelijk de behandeling dezer zaak te verdagen. De heer van Es veld. Mijnheel- de voor zitter, mag ik opmehken, dat do regeling van de ziekteverzekering in het prae- advies niet wordt genoemd in het verband, dat door u is vermeld. Ik heb genoemd wat in het advies staat. B. en W. zeggen ,Wat nu betreft, de regeling van den rechtstoe stand en arbeidsvoorwaarden van de werk lieden meiken wij op. dat indiening van een wetsontwerp, betrekking hebbende op de ge- meentebedrijiven, waarbij tevens voorsohrif- I ten gegeven worden betreffende de arbeiders in dienst bij die bedrijven, te wachten is." Dat slaat dus alleen op de arbeiders, die bij de gemeentebedrijven werkzaam zijn. Het wetsontwerp over de ziekteverzekering, dat is ingediend, kan algemeen zijn. Maar het andere wetsontwerp, dat nog te wachten is, geldt voor slechts twee categorieën van werk Lieden die van de gasfabriek en van de rei niging. De Voorzitter. Ik moet nog opmer ken, dat de wettelijke regeling der gemeente bedrijven en der ziekteverzekering zoo nauw Verbonden is aan de geheele regeling, dat het alleen reeds daarom wenschelijk is voor den raad, te wachten op het tot stand komen van die wetsontwerpen voordat deze zaak wordt ter hand genomen. Maar als de vergadering het verlangt., dan kan hij eene commissie benoemen. De heer Plomp. Mijnheer de voorzitter, toen ik thuis kennis nam van de Stukken en las wat de motie van den heer van Esveld vraagt en wat B. en W. daarop antwoorden, ben ik tot de overtuiging gekomen, dat in de motie slechts een klein gedeelte staat van wat door B. en W. behandeld wordt. Er staat in de motie: ,,om den toestand te regelen, zoowel van de gemeenteambtenaren als van de gemeentewerklieden, walt betreft de salarissen of loonen, de vergoeding inge val van ziekte, de verloven, de ziekten ,enz. Dat „enz.", daar zal het in ritten. Wanneer de heer van Esveld bedoelt, dat alles zal worden geregeld, wat in het prae-advies staat, dan zal het moedelijk zijn eene raads commissie samen te stellen, die bevoegd is de zaak goed in orde te brengen. Maar ik vraagZijn wij gehouden eene raadscom missie te benoemenM. i. ligt het meer op den weg van B. en W. een dergelijk ontwerp in te dienen. Ik deel overigens uw gevoelen, mijnheer de voorzitter. Als men ziet hoe men er mee tobt in de groote gemeenten, dan is dit eene reuzentaak, als men haar goed ten uitvoer wil brengen. Ik zal stom men voor het voorstel van B. en W. om voorloopig de zaalk te laten rusten. Ik zie geen heil in de benoeming van eene raads commissie om een dergelijk reglement tot stand te brengen. Bovendien koant heb mij voor, dat de heer van Esveld zich ei* van heeft afgemaakt wat betreft het adres. B. en W. hebben voorgesteld dat aan hen te ren- voyeeren ter afdoening in verband met. de omstandigheid, dat de regeling van de loo nen aan hen is opgedragen. Het komt mij voor, dat het op den weg van B. en W. ligt, als zij van plan zijn ons iets te geven in den geest van wat in het adres wordt ge vraagd, daarmee bij ons te komen. Maar voor ons is 't. best- ons daarin maar niet te begeven. De heer van Kalken. Mijnheer de voorzitter, ik ben het niet eens met den heer Plomp, dat, al moge dit werk een reuzen werk genoemd worden, eene raadscommissie niet in staat zou zijn een degelijk stuk in elkaar te zetten. In zeer vele plaatsen be sbaat. een werkliedenTaglement. Men heeft dus alle gelegenheid om adviezen in te win nen, hoe zulk een reglement moet worden ingericht. Te wachten totdat, van de regee ring een wetsontwerp zal zijn ingekomen, kan ik niet den goeden weg vinden. Het is veel beter alvast te beginnen met eene rege ling te maken. Dbt is niet alleen in het be lang van de werklieden, maar ook van de directeuren. Op het. oogenblik zijn de werk lieden afhankelijk van de willekeur van hun ne chefs. Dat houdt op als er een reglement is, dat wederzijds de rechten en de verplich tingen regelt. Het is daarom het best in te gaan op het voorstel. Wanneer er later eene wet komt, dan kan de regeling, die de raad heeft gemaakt, daarnaar gewijzigd worden. Maar niets belet ons thans het voorstel aan te nemen. De Voorzitter. Ik wil nog opmerken, dat wat de heer Plomp opmerkte omtrent de reuzentaak, die door do motie van den heer vas Esveld wordt bedoeld, volkomen juist is. Andere gemeenten hebben daar ook togen opgezien. Er is nog maar ééne gemeen te, waar een reglement voor de ambtenaren is vastgesteld. Het blijkt, dunkt me hier uit voldoende, dat men wil afwachten wat de regeering in deze zal doen. En dat. is ook beter, want dan kan men zien of in verband- met de wet eene geschikte regeling kan wor den gemaakt. Dat het een gemakkelijk werk zou zijn, daar moet ik tegen opkomen. Het is integendeel eene zaak, die zeer moeielijk goed te regelen zal zijn. De heer Visser Mijtnheer dé voorzitter, ik heft» de vorige vergadering, toen het voor stel van den heer van Esveld werd ingediend niet bijgewoond. Het heeft mij verwonderd, dat van hem dit voorstel is gekomen. Hij is lid van de commissie voor de gemeenbereini- ging; hij kent dus den toestand in het. be drijf. Nu kan ik mij niet voorstellen, dlat in eon gemeentebedrijf, dat bestuurd wordt door eene commissie waarvan de burgemeester voorzitter is, de arbeiders behandeld worden op eene wijze, die voorziening noodig maakt. Ik zelf ben voorzitter van de commissie voor de gasfabriek. Ik heb er dikwijls over na gedacht of er een werkliedeureglement moest worden vastgesteld. Maar ik geloof, dat de invoering van zulk een reglement, al wordt daarop in den tegenwoordigen tijd sterk aan gedrongen, niet aan te raden is. Dat zou niet zijn in het belang van de arbeiders Zij zouden daardoor er niet beter op worden. De directeur en de commissie zouden dan aan vaste regels gebonden zijn, zij. zouden zich daaraan moeten houden, ook al was dat in het nadeel van de werklieden. Het is voor mij niet denkbaar, dat een directeur, als hij goede arbeiders heeft, daarvoor geen. hart zou hebben Wij hebben verlof gegeven, bij ziekte, zelfs ook bij vrees voor mogelijke ziekte, om die te voorkomen. De leden van heb college van B. en W. en van de gae- oomm'issae zullen zich het geval herinneren van een werkman, bij wien de vrees bestond, dat hij ziek zou worden. Zijne vrouw en zijne beide kinderen waren aan tuberculose overleden De dokter vreesde, dat hij dezelfde ziekte zou krijgen, omdat, hij zoo lang in contact mei de ziekeu was geweest, en vond het noodig dat hij een paar maanden elders werd verpleegd. Op een voorstel van den directeur der gasfabriek 'heb ik de zaak aan hangig gemaakt hij B. en W. en de gasoom- missie, en de mau heeft drie maanden verlof gekregen met behoud van traktement. Dat verlof zou niet kunnen zijn gegeven als er een reglement had1 bestaan dan had de man eerst riek moeten zijn. Ik zie dus geen heil in de benoeming van eene commissie, zooals het voorstel van den heer van Esveld wil. Als zulk eene commis sie wordt benoemd, dan zal dat voedsel geven aam de opstekers vam buiten. Voor onze werk lieden is het maken van een reglement niet noodag. Zij .zijn best tevreden, als zij maar niet. van buiten worden opgestookt, Maar aan wat. die opstekers vertellen, daaraan hecht ik niet. Die man, van wien ik mededeelde, dat hij drie maanden verlof heeft, gehad met behoud van traktement, is nu de grootste ontevredene. Van wat die man zijne kamera den wijs maakt-, trék ik mij niets aan. Ik

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1907 | | pagina 7