2
kan ik anij niet voorstellenDe minister heeft
niet anders gezegd, daai dat hij ons aan
raadt met de besturen van dte belanghebben
de buitengemeenten eene overeenlkomstt aan
te gaan, waarbij wij ons verbinden de leer
lingen uit die gemeenten op onze school toe
te laten op gelijken voet als de Amersfoort-
eche leerlingen, terwijl zij zich verbinkién
jaar lijks een zeker bedrag aan ons te Ibetaüen.
Hoe zullen wij dat anders doen, dan dOor
ter sprake te brengen de wijze hoe düe som
zal worden bepaald en 'te bepalen welke som
wij ©uilen moeten krijgen! /van de buiten leer
lingen? B. en W. kunnen niet op hun eigen
hOutje hier handelen. Dan hadden zij ietis
gedaan wat zij niét mochten doen. B. en W.
moeiten, 'alvorens te onderhandelen, weten
wat dè raiald wilanders eou de raad' liéht
gezegd .hébben: ,,Gij treedt dn "t geen .wij
hebben te doen." Het is mij dus niet duide
lijk welke bezwaren men heefit tegen het
voorstel van B. en W. Ik blijf van meening,
dat het voorstel van B. en W. een zeer
eenvoudig voorstel is, dat pa'st op .hetgeen
de minister heeft gezegd, tzoo eenvoudig, dat
Verzending naar de afdeelinigen mij niet nOo-
dig voorkomt.
De heer v a n D u i n e nMijnheer de
voorzitter, :tot zekere hoogte kan ik mij aan
sluiten bij het door den heer Plomp gezegde.
Echter niet wat de volgorde van de behan
deling betreft. De minister geeft den raad in
overweging met de besturen der belangheb
bende 'buitengemeenten eene overeenkomst
aan te gaan ter vergoeding van schoolgelden,
ten einde leerlingen dier gemeenten op dén
zelfden voet tot de H. B. S. toe te laten,
ais de Amersfoortsche leerlingen. Indien er
omliggende gemeenten mochten zijn, die
weigeren eene dergelijke overeenkomst te
sluiten, dan zoude de minister er zich meê
kunnen vereenigen, dat van de buitenleer
lingen een hoog er schoolgeld werd geheven',
mits het bedrag daarvan billijk kan worden
geacht, enz.
Nu is het> waar, dat een zekere basis snoet
worden vastgesteld om te kunnen' onderhan
delen. Ik zou mij er mee kunnen vereeni
gen, dat een bepaalde norm werd aangeno
men. Maar reeds nu te bepalen, dat met Sep
tember a.s. de buiten-leerlingen een ver
hoogd bedrag zullen moeten betalen, daar
mee kan ik mij moeilijk vereenigen en ik
geloof ook niet, dat dit in de bedoeling van
dén minister ligt. De zaak is voor verschil
lende oplossingen vatbaar. Ik ben. het er
meê eens, dat een norm moet worden vastge
steld voor het voeren, van de onderhandelin
gen, maar dit is toch geheel1 iets andetrs,
dan dat hier nu reeds een besluit wordt ge
nomen omtrent bet verhoogen van het
6choclgeld voor de buitenleerlingen, voor het
geval dat de onderhandelingen niet slagen.
Dat maakt m. i. een groot verschil.
De heer van Es veld. Mijnheer de
voorzitter, ik heb uit het voorstel niet an
ders kunnen leizen, dian dat B. en W. zich
wikten overtuigen van de stemming van den
raad omtrent het "bedrag van het schoolgeld,
dat van 1de buiten leerlingen zou kunnen ge
heven worden, om daarna te kunnen onder
handelen. Wanneer B. en W. op eigen ge
zag hadden onderhandeld, dan zou dat hun
kwalijk genomen zijn. Wij hebben bier de
basis vast te stellen voor de onderhandelin
gen. De 'basis, waarover wij kunnen .spreken,
kan an. i. alleen het 'begineel zijn, dat de
gemeente in de toekomst niet meer zoo veel
"toelegt op ieder en jongen, die die H. B.
school bezoekt. I'k zou zeggen.iDe gemeente
mag op de jongens, die van buiten komen,
•geen halve cent toeleggen. Nu wij vrijheid
krijgen de jongens van buiten oneer te laten
'betalenmoeten zij m. i. den kortenden .prijs
betalen. Ik vind Jhet toch al mOod, dat wij
de ge/legenheid openstéllen om dergelijke
jongensnaar onze school te zenden. B. en W.
hebben als 'basis de kosten per leerling bere
kend; hun 'voorstel blijft iets beneden 'dat
bedrag. Ik geloof, dat wij ons daarmee kun
nen vereenigen. Nu blijkt dé meening te be
staan, d'at dit niét in hét belang van dé ge
meente zou zijn; de heer .Gerritsen (heeft
daarop gewezen. ,Maar .waarom 't niét in
het belang van dé gemeente zou zijn, dat
zeggen de heeren .niet. De heer Gerritsen
wil .graag de zaak ,nog eens in dé afdeelih-
gen bespréken. Maar er is niet® meer te be
spreken en de tijd dringt om een besluit te
némen. De buitengemeenten, mét wie -wij
moeten onderhandelen, zullen tijd noodig
hébben 10m jziéh te bedenken voord alt 'zij eene
overeenkomst mét ons aangaian. Als wij dé
nieuwe regeling met den volgenden cursus
willen invoeren, dan is 'het hoog noodig nu
een besluit te nemen. De eenige vraag, die
kan worden gedéan, is: Is heb bedrag, dat B.
en W. voorstellen, juist? Wanneer dat wordt
aangetoond in 'deze vergadering, dan. kun
nen wij ons oordéel uitspreken. Blijkt het
'bedrag niet juist te zijn, dan kan een ander
bedrag worden aangenomen. Maar wij 'kun
nen het voorstel van B. en W. direct aan
nemen, want het beginsel moet vaststaan,
dat de gemeente, nu wij een nieuwen toe
stand hebben gekregen, zich. voor de dien
sten, die zij aan de jongens uit dé buiten
gemeenten bewijst, laat betalen. Van dat
oogenblik brengt het belang van de gemeente
mee, dat zij geen halve cent toelegt op wat
die jongens kosten. Er is één punt, waar
over nog kan gesproken worden namelijk
of wij de kostleerlingen meer zullen laten
betalen. Daarover kan men van opinie ver
schillen. Maar wat de buhenleerlingen be
treft, daarover kan geen verschil van mea
ning zijn.
De heer Veis H e y n. Mijnheer de
voorzitter, de kwestie loopt, naar mijne
meening, hierover of de onderhandelingen,
die B. en W. zullen beginnen, goed zullen
worden gevoerd. Als men wil onderhande
len, dan moet men een voorstel doen, een
som bepalen. Ik kan mij niet voorstellen welk
bezwaar er zou zijn tegen de goedkeuring
van het voorstel van B. en W. Eigenmach
tig kunnen B. en W. het niet doen. Zij
moeten van den raad eene beslissing hebben
omtrent het bedrag, dat als schoolgeld van
de buiten leerlingen zal worden gevorderd.
Men kan dat een norm noemen, zooals de
heer van Duinen deed, maar het moet in
ieder geval een bedrag zijn. Ik kan mij niet
anders voorstellen dan dat de som, die in
het voorstel van B. en W. wordt genoemd,
zoo billijk mogelijk is vastgesteld.
De heer Oosterveen. Mijnheer de
voorzitter, ik zou ook gaarne een enkel
woord willen zeggen. De minister heeft in
zijn schrijven gezegd, dat de raad van
Amersfoort kan gaan naar de omliggende
gemeenten om te vragen of zij genegen zijn
in de kosten van het onderwijs, dat door
leerlingen uit die gemeenten wordt genoten,
eene zekere som bij te dragen. Wij behoeven
daarover m. i. niet lang te spreken. De bui
tenleerlingen spoorleerlingen, die ons
geen voordeel brengen, moeten betalen wat
het onderwijs kost. Maar de kostleerlingen,
die hier wonen, hier bij ingezetenen in huis
zijn en het bedrag, dat voor hun onder
houd noodig is, verteren, ik geloof niet, dat
wij voor hen het bedrag kunnen vaststellen,
dat door B. en W. is aangenomen. Dat is
niet in het belang van Amersfoort. Ik zou
wel kunnen meegaan met het voorstel van
B. en W. wat de buiten leerlingen betreft,
maar de aanneming van het voor de kost
leerlingen bepaalde bedrag komt mij voor
niet in het belang van de gemeente te zijn.
De heer Hamers. -Mijnheer de voorzit
ter, ik ga niet accoord met den vorigen
spreker wat aangaat het geld, dat moet wor
den betaald door de kostleerlingen. Hij
zegt: „Die leerlingen verteren hier geld".
Maar wat is dat? Een luttel bedrag. B. en
W. hebben daarmee rekening gehouden; zij
hebben het schoolgeld, dat voor de buiten-
leerlingen moet worden betaald, voor da
kostleerlingen verminderd. Het is zeer zeker
in het belang van de gemeente, dat het ge-
heele voorstel van B. en W. wordt aange
nomen.
De Voorzitter. Ik geef in over
weging, voordat over het voorstel van B. ea
W. zelf verder wordt gesproken, eerst te be
slissen over het voorstel van den heer Ger
ritsen tot verzending van de zaak naar de
afdeelingen. Ik ben het- geheel eens met wat
daarover is gezegd door den heer Plomp.
Het is m. i, niet noodig 'over deze zaak eerst
nog in de afdeelingen te spreken. Het betreft
hier hoofdzakelijk de vaststelling van het cij
fer der bijdrage. Ik zie niet de noodzakelijk
heid in om daarvoor de afdeelingen bijeen
te roepen. Wij kunnen daarover wel dade
lijk beslissen. Ik zal het voorstel van den
heer Gerritsen in omvraag brengen, maar
wil vooraf vragen of het ondersteund wordt.
Stemmen Ja.
De heer Sanders. Mijnheer de voor
zitter, naar aanleiding van het voorstel van
den heer Gerritsen wil ik enkele opmerkin
gen maken. Het hoofdmotief van den voor
steller is: B. en W. volgen den verkeerden
weg.
De heer Gerritsen. Neen, er is ver
schil van opvatting.
De heer Sanders. Waarover?
De heer Gerritsen. Over de volgorde
van de behandeling.
De heer Sanders. Juist, men meent,
dat B. en W., wat de volgorde van de be
handeling betreft, den verkeerden weg vol
gen.
De heer Gerritsen. Ook is het oor
deel niet gevraagd vau de commissie van
toezicht en van den directeur.
De heer Plomp. Ik begrijp niet waarom
over de regeling van het schoolgeld de com
missie van toezicht moet worden gehoord.
Dat gaat niet de commissie aan, maar ons.
De Voorzitter. Het is niet de ge
woonte, dat over financaeele aangelegen
heden de commissie van toezicht wordt ge
hoord.
De heer Sanders. Het blijkt dus, dat
het hoofdpunt, waarom verzending naar
de afdeelingen wordt gewenscht, is, dat men
wil onderzoeken of de volgorde, waarin B.
en W. voorstellen de zaak te behandelen,
de juiste is. Van een praktisch standpunt is
het voorstel, dat B. en W. hieromtrent doen,,
verdedigd door de heeren Plomp en van
Esveld. Ik zou dat niet duidelijker kunnen
doen en zal dus niet herhalen wat door hen
is gezegd. Maar er is nog iets wat ik er aan
kan toevoegen. Bij de behandeling van deze
zaak in de Tweede Kamer heeft de afgevaar
digde van Schiedam verteld hoe het daar is
toegegaan. Daar hebben B. en W. de zaak
behandeld geheel op dezelfde wijze als hier
wordt voorgesteld. Dat is in de Tweede
Kamer niet maar met enkele woorden ge
memoreerd, maar met cijfers uitvoerig toe
gelicht. En de minister, die de discussie in
de Kamer van het begin tot het einde heeft
bijgewoond, heeft zich neergelegd bij die
wijze van handelen en de juistheid eirkend
van de 'manier, waarop men vroeger in
Schiedam de zaak heeft behandeld en die
thans hier door B. en W. wordt voorgesteld.
De heer Gerritsen. Mijnheer de
voorzitter, er bestaat bij sommige leden eene
misvatting over mijn standpunt tegenover
het voorstel van B. en W. Ik ben in de ver
gadering van de kies vereen iging weggegaan,
voordat de motie in stemming kwam, maar
ik heb daar het standpunt van B. en W.
verdedigd. B. en W. hebben, naar mijne
meening, geen ongelijk. Maar nu er ver
schil van opinie bestaat, is het beter de zaak
eerst naar de afdeelingen te zenden, om ge
legenheid te hebben tot nader onderzoek.
De heer Plomp. Waarover bestaat ver
schil van opinie?