3
De heer Gerritsen. Dat hebt u ge
hoord.
De heer R ij kens. Mijnheer de voorzit
ter, ik had mij niet in de discussie willen
mengen voordat was beslist over het voor
stel van den heer Gerritsen. Ik meende, dat
de beslissing over dat voorstel moest voor
afgaan aan de behandeling van de zaak zelve.
Dat is echter niet gebeurd en men is over de
mérites van het voorstel van B. en W. ,gaan
praten. Ik ben het niet eens met den weg,
•dien B. en W. voorstellen te volgen. De
minister heeft gezegd, dat moet worden on
derhandeld over overeenkomsten om de bui-
tenleerlingen toe te laten op denzelfden voet
als de leerlingen uit Amersfoort. Eerst als
dat is geschied en gebleken is, dat men niet
tot eene overeenkomst met de omliggende
gemeenten kan komen, zal men kunnen
overgaan tot verhooging van het schoolgeld
voor die leerlingen en zal de minister daar
aan zijne goedkeuring geven. Ik geloof daar
om niet, dat de juiste weg wordt gpvolgd,
als wij nu reeds besluiten tot verhooging
van het "schoolgeld. Er staat in den brief van
den minister niet, dat alvast het schoolgeld
moet worden verhoogd. Nu staat er in het
voorstel van B. en W.,,Het komt ons op
grond van dit getal (het getal namelijk van
de gemiddelde kosten per leerling) gewenscht
voor, dat voor iederen buitenleerling-spoor-
leerling een bedrag van 125 en voor iede
ren buitenleerling-kostleerling een bedrag
van 100 per cursus aan de gemeente be
taald worde". Er wordt voorgesteld het
schoolgeld voor die twee categorieën van
leerlingen tot de genoemde bedragen te ver-
hoogen. Ik zou niet tegen dat besluit heb
ben, als wij niet moesten overleggen met de
buitengemeenten over eene regeling om de
leerlingen uit die gemeente op gelijken voet
te behandelen als die uit onze eigen ge
meente. Nu gullen wij gaan onderhandelen,
maar wij bepalen vooraf: ,,Wie niet met
ons in overleg wil treden, die zal gedwon
gen zijn dit te betalen". Dat is, naar mijne
meening, niet de goede weg.
De heer Jorissen. Mijnheer de voor
zitter, ik geloof dat er verwarring is in de
discussie, en dat de eerste spreker, de heer
Gerritsen, daaraan niet geheel onschuldig
is. Hij verwart de discussie over deze zaak
in den raad en buiten den raad. Hij is be
gonnen met te zeggen, dat er verwarring
van denkbeelden bestondmaar toen hij dit
zeide, had nog niemand het woord gevoerd,
want liij was de eerste spreker. Er was dus
nog niets gebleken van verwarring van denk
beelden. De heer Rij kens vergist zich ook,
als hij zegt, dat men ten onrechte over de
mérites van het voorstel van B. en W. :s
gaan praten, want het voorstel, dat aan
orde is, is dat van B. en W. Dat moest be
sproken worden. Wanneer de heer Rij kens
meent, dat men zich moest bepalen tot het
voorstel van den hëer Gerritsen, dan ver
gist hij zich. Alle leden hebben het recht
om het voorstel van B. en W. te bespreken.
Overigens behoef ik, na al wat reeds is ge
zegd, niet meer te zeggen. De heeren Plomp
en van Esveld hebben duidelijk gezegd
waarop het, ook naar mijne meening, hier
aankomt.
De heer Plomp. Mijnheer de voorzitter,
de heer Rijkens vindt den weg, dien B. en
W. voorstellen, niet juist. Ik ben het daar
mee niet eens. Juist zullen, als wij nu het
bedrag van het schoolgeld vaststellen, de
onderhandelingen, die moeten worden ge
voerd, kunnen plaats hebben. Dat is het
doel van het voorstel. B. en W. willen niet
anders dan vaststellen het bedrag, op grond
waarvan zij gerechtigd zullen zijn te onder
handelen en te doen wat de minister ons
heeft gezegdeene regeling treffenOm
eene regeling te kunnen treffen, moet meu
weten hoe de regeling er zal uitzien. B. en
W. kunnen niet onderhandelen, als zij niet
weten hoe de raad denkt over de zaak, waar
over moet worden onderhandeld. Wanneer
de raad het eens is met het bedrag, waarop
B. en W. het schoolgeld willen bepalen, dan
kunnen B. en W. met de onderhandelingen
beginnen. Als de heer van Duinen zegt, dat
het schoolgeld nu reeds wordt vastgesteld,
dan is dat niet juist. Als de onderhande
lingen zijn afgeloopen, dan zal hier een
voorstel komen om het cijfer vast te stellen
om in de verordening op te nemen. Die
verordening zal aan den minister gezonden
moeten worden om te worden goedgekeurd,
en dan zal de zaak in orde zijn.
De heer R ij k e n s. En dat alles_zal zóó
vlug moeten gebeuren, dat de nieuwe rege
ling met 1 Juli kan ingaan!
De heer Plomp. Dat is juist een motiet
om zoo spoedig mogelijk te beginnen.
De Voorzitter. De heer Gerritsen
handhaaft zijn voorstel. Ik zal dat thans in
omvraag brengen.
De heer Gerritsen. Mijnheer de
voorzitter, ik zou er werkelijk voor zijn de
zaak nog eens in de afdeelingen te behan
delen, vooral met het oog op het tweede
punt, de buitenleerlingen die in de gemeente
in de kost zijn. Ik geloof, dat daarover eene
discussie in de afdeelingen kan plaats heb
■ben, die vruchtbaar kan zijn.
De V oorzitter. Die discussie kan
liier ook plaats hebben.
In stemming gebracht, wordt het voor
stel van den heer Gerritsen verworpen met
12 tegen 4 stemmen. Voor stemden de hee
ren van Duinen, Gerritsen, Rijkens, Rolan-
dus 'Hagedoorn.
De Voorzitter. Wenscht nog iemand
het woord over het voorstel van B. en W
De heer van Kalken. Mijnheer de
voorzitter, ik ben het eens met het voor
stel van B. en W., uitgezonderd de verhoo
ging van het schoolgeld voor de kostleerlin
gen. M. i. is het gewenscht en in het belang
van de gemeente om het schoolgeld van de
kostleerlingen gelijk te stellen met dat van
de kinderen van gemeentenaren, omdat de
kostleerlingen beschouwd kunnen worden als
behoorende tot den gegoeden stand en het
in het belang van de gemeente is die leer
lingen te trekken naar Amersfoort. Wat zij
betalen, blijft in de gemeente. Het is iu
het gemeentebelang gewenscht gegoede jon
gelieden te trekken. Ik vrees, dat, als
men een hooger schoolgeld gaat heffen van
de kostleerlingen, men ze minder zal krij
gen, en het bedrag, dat door dat verblijf
van de kostleerlingen aan de gemeente ten
goede komt, is hooger dan hét bedrag, dat
misschien zal worden verkregen door ver
hooging van de schoolgeldheffing. Dat is
het eenige bezwaar, dat ik heb tegen het
voorstel van B. en W. M. i. i3 het ge
wenscht dat voorstel aan te nemen, behalve
wat de kostleerlingen betreft.
De heer Plomp. Mijnheer de voorzit
ter, ik wil eene lans breken voor het voor
stel van B. en W. in zijn geheel. Ik vind
de cijfers, die. B. en W. ons voorstellen,
bijzonder matig. B. en W. hebben niet het
uiterste genomen. Zij vragen niet den kos-
tenden prijs, 142, maar 125 van de spoor-
leerlingen en 100 van de kostleerlingen.
Tusschen de spoorleerlingen en de kostleer
lingen maken B. en W. dus een verschil van
25. M. i. is dat zeer voldoende en moet
de gaping niet grooter zijn. Waarop baseert
zich het verschil in de (schoolgeldheffing tus
schen een leerling uit een gezin, dat hier
woont, en een kostleerling? Dat verschil
is daarin gelegen, dat als een gezin hier
gevestigd is, de gemeente veel meer geniet
van hetgeen dat gezin hier inbrengt, dan
van een kostleerling. Dat weegt lang niet
tegen elkaar op. Wanneer men nagaat, welk
cijfer een kostleerling in de gemeente
brengt en wat moet worden betaald voor on
derhoud van een gezin, waarvan een lid op
de H. B. school gaat, en die bedragen met-
elkaar vergelijkt, dan komt mij het voor-
stél van B. en W. zeer praktisch voor en
meen ik, d|at wij daarmee móeten meegaan.
De heer Kroes. Mijnheer de voorzit
ter, met het door den heer van Kalken aan
gevoerde ikan ik niet meegaan. Hij meent,
dat wij de kostleerlingen, wat de betaling
van schoolgeld betreft, gelijk mloeten stellen
mét de in wonendie leerlingenDat is> m. i.
niet in het belang van de gemeente. Wanneer
mjen de kostleerlingen hetzelfde laat betalen
als de inwonendten, dan zal men tegenwer
ken, dat oulders, die kinderen hebben van
den leeftijd om op de H. B. school te gaan,
naar Amersfoort trékken. Dat alleen is in
het belang van de gemeente. Het voordeel,
dat de kostleerli ngen aan de gemeente bren
gen, kan niet opwegen tegen liet voordeed
van de heffing van een hooger schoolgeld.
Wie profiteert van de kostleerlingen 1 De
gemeente niét. Het mag zijn, dat enkele
perSonien, die kostleerlingen in huis hébben,
er van profdteeren, maar in liet algemeen
heeft, de gemeente er geen voordeel van. Ik
begrijp ndet^ dat de heer van Kalken de
kostleerlingen gelijk wil stellen met de in
wonende leerlingen. Eene matige verhooging
van het schoolgeld voor de kostleerlingen
vind ik goed. Ik sluit mij aan bij het- voor
stel van B. en vV.
De heer v .a o Duinen. Mijnheer de
voorzitter, ik izou gaarne ook nog een enkel
woord wollen spreken over de kostleerlingen
om te ondersteunen wat de heer van Kalken
daarover heeft gezegd. De heer Plomp
■spreekt alsof ieder gelegenheid heeft om te
verhuizen. Als dat hiet geval waa, dan zou
ik 't met hem eens zijn. Maar niet ieder
kan verhuizen als hij dat wilDaarom is het
in 't voordeel van de gemeente, als men de
kostleerlingen met denizeOfiden maatstaf be
handelt als de kinderen van ingezetenen.
De heer Veis Hey n. Mijnheer de
voorzitter, wat de heer van Duinen betoogt,
gaat niet op in dit vebband. Al6 iemand
niet naar Amersfoort- veThui&t om zijne kin
deren hier de H. B. school te lfcten bezoe
ken, maar ze kostleerling laat worden, dan
moet hij béhooren tot dé zeer gegoeden. An
ders aal Ihij zijne kinderen spoorleerlingen
laten worden.
De lieer Oosterveen. Mijnheer de
voorzatter, ik héb straks reedis over de kost
leerlingen gesproken. Het komt mij ge
wenscht voor de kostleerlingen niet meer te
laten betalen, maar van hén hetzelfde school
geld te heffen als van de leer.ingen uit de
gemeente Amersfoort. De minister spreekt
in tzijn schrijven van omliggende gemeen
ten. Maar uit dén staat, die hij het voor
stel van B. en W. ds gevoegd, blijkt, dat
ondér de kostleerlingen, die onze H.B. school
bezoeken, zijn 22 uit Oost-Indaë en 6 uit
Weöt-Indië. Ik geloof niét, dat de minister
heeft bedoeld gemeenten uit Oost- en West-
Indië te beschouwen ails omliggende ge
meenten. Als mén kan bevorderen, diat
uit Oost- en Wésl-Indië leerlingen op
onze H. B. 6cih)ool komen, dan is dat
van groot belang voor Amersfoort.
Verschillende gemeenten zullen 'graag die
leerlingen willen hébben. Daarom zou
het niét verstandig zijn van dien raad,
als men de komst van dergelijke jongelie
den ging bemoeilijken. Wij moeben véaleér
trachten hen te trekken naar Amersfoort.
Ik hoorde onlangs demlamd, die getuige was
geweest van de oprichting van die H. B.
schooi, zeggen„Toen dte H. B. school
werd opgericht, is er gezegdHet zal geld
kosten. Miaar men zal daardoor vele ïnen-
scben van buiten naar Amersfoort trékken."
De school trekt leerlingen uit de Oost en
uit de Wieot en geeft aanleiding, dat do
ouders van leerlingen naar Amersfoort ge*
trokken worden. Wij zjulien natuurlijk gaar
ne zien, dat de menschen zich hier vestigen.
Maar ieder is niet in de gelegenheid om
Ihier te komen wonen. Een prewjcant uit
een van de noordelijke provinciën, die zijn
■zoon naai' de H. B. school van Amersfoort