A. RAMSELAAR
't SMULHUIS
Mahonie
Slaapkamer
BAKKERIJ
FIRMA
it-jiimeaux
SO cM. br. nftf}
latest jyu.-
iilettafel
DAMES,
Koopt Uw brood en ge
bak In Amersfoortsch
meest hygiënisch en
modernst ingerichte
Tel. 890 Tel. 890
ONZE KWALITEIT
STAAT AAN DE SPITS
HET KARREPAARD
IN DEN OUDEN EIK
HOE JAAPJE HET
BEGREPEN HAD
Zco'n Kleine Babbelaar
FELen 2 STOELEN
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Lip had dc groote vacantie op de hoeve
boer Wouters doorgebracht. Daar viel
■uurlijk van allerlei te beleven en te ge
en, dingen, waarvan kinderen in de stad
geen flauw vermoeden hebben. Den
len dag was er iets bijzonders, 't Begon
roor dag en dauw, als Jaap die er
niet over gedacht zou hebben, zoo
eg op te staan! met Kobus, den
ebt, mee naar de wei mocht om er de
;n te melken.
Dat kan ik ook!" riep Jaap uit, toen hij
eersten keer Kobus bezig zag.
Leek eenvoudig, maar dat het dit niet
s, zou Jaap spoedig ondervinden,
obus, die pret had om ,,'t stadsjong, dat
leigcs zooveul verbeeldde," liet hem kalm
aan. Betsie, de koe, welke door Jaap ge-
ken zou worden, was een heel mak
stje, maar... ook het geduld van een
is niet onuitputtelijk en Betsie vond,
Kobus haar heel wat beter behandelde
Jaap.
oe Jaap ook zijn best deed, het mocht
niet gelukken Betsie te melken cn
de koe eindelijk vond, dat het nu lang
oeg geduurd had, gaf zij een duwtje
;n den drievoet, waarop Jaap zat en
do jongen in de wei te spartelen!
ctsie had het misschien wel op een bc-
dore manier kunnen zeggen, maar een
is nu eenmaal een koe cn beschikt niet
r al te veel middelen om haar meening
icnncn tc geven. Dus nam zij haar toe-
ht tot het hierboven beschreven middel,
aap hoorde Kobus lachen en... lachte
wel als een boer, die kiespijn heeft,
ar hij lachte toch, terwijl hij overeind
bbelde en Kobus maar met „die lastige
liet optrekk n.
1 heel gauw bedacht hij echter, dat hij
melken zóó nooit zou leeren en daar hij
Is liever wilde dan alles meemaken, wat
het boerenbedrijf behoort, keek hij aan-
htig toe, hoe Kobus dit lastige karweitje
napte. Den volgenden dag had hij 't on-
leiding van den knecht nog eens gepro-
rd en Betsie had zich hiertegen niet ver-
Na een paar dagen verstond Jaap nu
de edele kunst van melken, al moest hij
[éven, dat het leeren hem niet meegeval-
was.
an was er het voederen van de verschil
de dieren. Jaap moest lachen om de
zighcid, waarmee do varkens het voer
den trog slobberden. Maar het leukst
d hij het in den hoenderhof. Van alle
ten kwamen cle kippen, dc kuikentjes,
eenden en de ganzen aangerend, -ge
peld en -gewaggeld! Eigenwijs pikten de
ntjes de korrels op en lieten zich niet
r de grooteren verdringen. Jaap had gc-
hoe dc jonge eendjes, die nog nauvve-
s uit den dop waren en geheel den ova-
vorm van het ei hadden, zich te water
aven.
loeder Eend scheen dat niet meer dan
uurlijk te vinden, maar een dikke.kip,
haar bij bet uitbroeden van al die eieren
olpen had, liep zenuwachtig kakolend
gs den kant van den vijver. Haar kin-
m hadden dat niet moeten wagen! Maar
cheon wel, of Moeder Eend de brutale
f van haar jeugd zelfs bewonderde! Ze
'st het dan zelf maar weten, maar luid
kekle de kip om te kennen te geven, dat
goed onthouden moest, dat z ij het ver-
'd vond en dus niet verantwoordelijk
eld wenschte te worden, als er een on-
uk gebeurde! En dót er een ongeluk ge
ren zou, daaraan twijfelde zij zelfs geen
enblik. Na ecnigen tijd kwam ze echter
c!c ontdekking, dat er geen ongeluk ge-
r^o en kakelde zij luid om te kennen
geven, dat de wereld tegenwoordig op
kop scheen te staan,
et Grauwtje, den ezel, was Jaap wcl-
gocde maatjes. Alleen moest Jaap het
probeeren op zijn rug te klauteren,
ut daarvoor bedankte hij. Wel had hij in
jeugd eens hooren vertellen, dat er
s waren, die dit gewillig toelieten, maar
ezels waren nu eenmaal niet gelijk en
verkoos het niet!
et Moor, de poes, en haar twee kleintjes,
Jaap ook vriendschap gesloten, maar
Nero, den waakhond, die altijd gromde
'lafte en nijdig zijn tanden liet zien, als
P zich in zijn nabijheid waagde, had de
Ivnagelijn, een eekhoorn vlug,
Niet haar mooien staart,
Had voor 't kindervolkje thuis
Voorraad reeds vergaard:
Noten, eikels, wat niet al!
In het groote bosch,
Waar zij trippeld' op cn neer
Over 't groene mos.
Plols'ling kwamen kind'ren aan.
Knagelijn, heel vlug,
Klauterd' in haar ouden eik,
Ging naar huis terug.
Sprong gezwind van tak op tak
En de jeugd benee'
Keek bcwond'rend: Hoe zoo'n dier
Dat zoo vlug toch dce'!
Knagelijn in 't veilig nest
Bij de kind'ren thuis,
Deelde nu haar voorraad uit.
Heel stil als een muis
'Waren Roodstaart, Spltstand en
Klei rre Knagelijn,
Die als 't wat tc knabb'len geeft
Rustig kunnen zijn!
Roodstaart - hoordé van dc jeugd,
Die Moes had verschrikt
En heeft 't was wel heel brutaal! -
Toen op hen gemikt...
'n Leegen dop, die kwam terecht
Op een kinderneus.
Roodstaart en al 't jongo goed
Lachten nu toch lieusch!
Moeder zei op strengen toon:
Laat dat! Je krijgt straf!
Want zoo'n aanval, onverhoeds,
Is toch wel heel laf!
Kleine Roodstaart fluisterde:
Moes, het was een grap.
Vondt je, dat 'k zoo mikken kon,
Nu toch heusch niet knap?
Zeker, zei Moes Knagelijn,
Maar nog knapper, vent,
Vind ik jou, als je heel zoet
En gehoorzaam bent!
Wees nu lief, 'k vertel je dan
'n Mooi en lang verhaal.
Rustig zittend om Moes heen,
Luist'ren z' allemaal
Naar wat Moeder hun vertelt
En de oude Eik
Ruischt daarbij zijn bladerlied:
Nu gaan in mijn rijk
Vogels, eekhoorns, allemaal
Slapen heel den nacht.
Droom maar pr'cttig. Opa Eik
Houdt heel trouw do wacht.
't Maantje komt er nu ook bij,
Lacht om 't jonge goed,
Dat in 't bosch maar ook in stad!
Slaapt gerust en zoet.
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
jongen van het begin af het land gehad en
geen van beiden had een poging tot ver
zoening aangewend.
Onder de paarden was er één, Mina. het
karrepaard, een bruine merrie, die Jaap
heel wat vriendelijker tegemoet kwam. Zoo
erg als hij het land had aan Nero, zoo veel
hield hij weldra van Mina. En op Mina's
rug mocht hij wel rijden! Lachend had
Kobus hem den eersten dag op haar rug ge
holpen. Mina had geknipoogd, alsof zij zeg
gen wilde:
„Hij mag wel op mijn rug zitten. Ik zal
hem niet afgooien en hij hoeft dus niet bang
te zijn een zandruiter tc worden."
Vanaf dien dag hoorde het dagelijksche
ritje op Mina's rug tot de vaste genoegens
van Jaap en er ging geen brief naar huis,
waarin hij niet over Mina schreef. Moeder
had, toen zij Jaap toch eenige kleeren zen
den moest, er een busje vol suikerklontjes
voor Mina bij gedaan. Natuurlijk tot groote
vreugde van Jaap en... niet minder tot
die van Mina.
En dan was er de oogst geweest! Wat
hadden allen het druk gehad: de boer, de
boerin, dc knechts, de meiden, ja zelfs Jaap!
En de paarden niet minder! Mina en dc an-
Jere hadden menig vrachtje naar de hoeve
gereden. Jaaps werk had bestaan uit het
samenbinden der bossen, die dan later weer
tot schooven werden vereenigd. 't Was nog
een secuur werkje en Jaaps vingers, die
eerst wat onwennig geweest waren, hadden
er zelfs aan den binnenkant roode striemen
van gekregen. Maar dat was niets! Hij
moest dat immers voor de goede zaak over
hebbenI
't Was heerlijk geweest op de korenvelden
te werken in de koesterende zon al had
deze allen soms wel eens wat te veel willen
roosteren. Maar nog heerlijker was het ge
weest boven op den volgeladen wagen naar
de boerderij terug te rijden. Jaap had dit als
een soort zegetocht beschouwd cn geen
wagenmenner uit het oude Romcinsche rijk
kon met meer trots zijn paard gemend heb
ben dan er uit Jaaps oogen straalde, wan
neer hij lustig op zijn mondharmonica
blazend boven op den wagen met schoo
ven lag. Hij mende dan dc paarden wel
niet, maar had toch ook zijn aandeel aan
het binnenhalen van den oogst, die volgens
den boer dit jaar bijzonder mooi was. Eén
ding vond Jaap echter jammer en dat was
dat Vader, Moeder en gocn der vriendjes
hem konden zien op den volgeladen wagen,
welke door Mina getrokken werd. Zoo bleef
er toch altijd nog wat te wenschen over!
Na het binnenhalen van den oogst kre
gen allen het weer kalmer, al bleef er den
eersten tijd nog genoeg op de hoeve te doen.
Maar Mina mocht nu toch op haar lau
weren rusten en Jaap en zij maakten menig
ritje, waardoor hun vriendschap nog ver
sterkt scheen te worden.
Op een keer waren Jaap en Mina verder
van huis gegaan dan gewoonlijk. Het paard
kende den omtrek en daar het heelcmaal
niet schrikachtig was, zag de boer in deze
tochten volstrekt geen gevaar. Jaap was
bovendien een uitstekend ruiter voor zijn
leeftijd. Hij en Mina zouden dus in geen
zeven slooten tegelijk loopenl
Niemand had er echter op gerekend, dat
ze Janus zouden tegenkomen. Janus, die
voor galg en rad opgroeide, zooals ieder
een zei en wiens liefste bezigheid het was
kattekwaad uit te voeren en dieren te kwel
len.
Nauwelijks had Janus Jaap en Mina dan
ook gezien, of hij begon het paard met
steentjes te gooien. Eerst scheen Mina er
zich heelcmaal niets van aan te trekken,
maar ook aan het lankmoedigste geduld
komt éénmaal een einde en ten slotte werd
Mina zóó kwaad, dat zij de beonen nam en
op hol sloeg.
Hoe Jaap haar ook door vriendelijke
woorden en kloppen op den hals tot kalmte
trachtte te brengen, het mocht hem niet
baten. Het anders zoo zachtzinnige dier
scheen voor geen rede vatbaar te zijn, stel
gerdc geweldig en slaagde cr eindelijk in
Jaap op den grond te werpen.
Bewusteloos bleef de jongen liggen, ter
wijl Mina steeds verder holde. Eindelijk,
mot schuim bedekt, kwam zij in de nabij
heid der hoeve den boer tegen, die er in
slaagde het dier te doen bedaren.
't Was of Mina boer Wouters verstond,
toen deze haar vroeg, waar zij Jaap gelaten
had. De merrie was nu heelcmaal tot bezin
ning gekomen en weder volgzaam en ge
dwee als altijd. Droef keek zij den baas
aan; 't leek, of zij zich schaamde.
De boer nam baar nu bij den teugel cn zoo
liepen zij den langen weg af, waar Mina
even geleden in woeste vaart langs geraasd
was.
Elk oogenblik vreesde boer Wouters den
jongen met gebroken armen of beenen
erger nog misschien! aüB den kant van
den weg te zien liggen, maar hoe opmerk
zaam hij ook beek, nergens kon hij een
spoor van hem ontdekken.
Eindelijk, bij het omslaan van een hoek,
zag hij hem op den begroeiden berm liggen,
Dc boer snelde er heen en juist op het
oogenblik, waarin hij zich over den jongen
heenboog, sloeg deze de oogen op en vroeg:
„W waar ben ik? Wat is er gebeurd?
Boer Wouters vond het raadzamer hem
niet dadelijk te vertellen, wat er gebeurd
was en vroeg, of Jaap kon opstaan.
Ja, dat ging! En het bleek weldra tot
groote verlichting van den boer, dat Jaap
hoegenaamd geen letsel bekomen had.
Juist had boer Wouters zich hiervan over
tuigd, toen Mina met haar neus tegen Jaaps
arm wreef en den jongen heel trouw aan
keek, als scheen zij te willen zeggen:
„Wees cr maar niet boos om! 't Was niet
aan jou, dat ik mijn woede wilde koelen!"
De boer vertelde nu, in welken toestand
hij Mina aangetroffen had en toen Jaap het
voorgevallene met Janus verhaald had, was
de zaak hem heelernaal helder.
Maar Mina scheen het zichzelve niet te
vergeven, wat zij Jaap aangedaan had. Het
scheen haar geducht mee te vallen, dat de
jongen niet boos op haar was, maar haar
zelfs nog een lekker suikerklontje gaf!
Het was werkelijk aardig om to zien, hoe
het trouwe dier trachtte goed te maken, wat
het tegen Jaap misdreven had en als ooit
iets hun vriendschap nog had kunnen ver
sterken, dan was het wel het gebeurde.
Toen eindelijk het oogenblik aangebroken
was, waarin Jaap afscheid van allen en al
les nemen moest, kostte het hem nog het
meest Mina goedendag te zeggen.
Van zijn weekgeld had Jaap een grooten
zak suikerklontjes gekocht en de boer had
hem beloofd Mina zoo lang de voorraad
strekte haar dagelijksch rantsoen te ge
ven.
Of Mina Jaap miste?
De boer, die met al zijn dieren als een
kameraad omging, beweerde, dat dit wis en
zeker het geval was.
„Dieren zijn soms slimmer dan men-
schen," zei hij. „En Mina mist Jaap eiken
dag."
En Jaap? Ook hij miste het trouwe karre
paard, al was er thuis en op school natuur
lijk heel wat, dat hem afleidde.
Nooit was hij echter uitgepraat over de
boerderij en het 'allerliefst sprak hij over
Mina. Hij hoopte haar 't volgend jaar op de
hoeve terug tc zien.
(Nadruk verboden).
Hans komt te laat aan tafel en Vader, dio
op dit gebied heel erg nauwkeurig is, kijkt
lang niet vriendelijk op.
„Hoe komt dat, jongen?" vraagt hij
streng.
„Ik had don tijd vergeten, Vader," mom
pelt Plans en hij voegt er een beetje veront
schuldigend aan toe: „ik was bij dien
ouden heer aan den overkant! U weet wel,
die vroeger zeeman is geweest!"
„O, Vader," valt Lucie in, „geen wonder
dan, dat Hans zich heeft verlaat. Heusch,
als die oude zeerob eenmaal op zijn praat
stoel zit, denk je aan niets! Vertellen dat-io
kan!"
„Dan zul je die bezoekjes moeten 9taken,
Hans!" zegt Vader kalm. „Je hebt op tijd in
huis te zijn, en gaat dat niet, dan niet meer
naar den overkant! Je weet het dus!"
„Ja, Vader," knikt Ilans en haastig
schuift hij bij.
Kleine Jaap, die ook aan tafel zit, heeft
het gesprek tusschen Vader, Hans en Lucie
natuurlijk gehoord, maar hij heeft rustig
doorgegeten cn nict9 gezegd.
Als hij dadelijk na tafel echter met zijn
Vader nog een straatje om mag loopen, zegt
hij op de stoep plotseling:
„Paps, ik moet nog even naar dien mijn*
heer van den overkant!" Weg holt hij, in de
richting van het kleine tuintje, waar do
,oudo zeeman genoeg'lijk zijn pijpje zit te
rooken pp dc bank voor zijn huis."
Als Vader naderbij gekomen is, vraagt
Jaapje juist: „mag ik alsjeblieft dien stoel
eens zien?"
„Stoel? Wat bedoel je, ventje?" zegt de
oude heer verbaasd en 't antwoord is: „die
zoo prachtig vertellen kan!"
Noch Vader, noch de oude heer begrijpen,
waarover de kleine man het heeft en Jaapje
die wpt ongeduldig wordt, verduidelijkt dan
de zaak. Hij zegt: „Paps, Lucie heeft aan
tafel toch verteld, dat mijnheer van den
overkant op een praatstoel zat! Nou, ik
wou dien stoel zoo graag eens zien!"
Jaaps Vader barst in lachen uit. Het
wordt hem plotseling duidelijk, wat zijn
jongen meent en hij vertelt van zijn Rosprek
met Hans en wat toen Lucie daarop had ge
zegd!
Waarom nu ook zijn grijze vriend op eens
zoo hartelijk lachen moet, begrijpt de klein*
peuter niet, maar jullie natuurlijk wol!
R. WINKEL»
(Nadruk verboden).
Moeder, laat ons schooltje spelen.
Ik ben meester, jij het kind.
Moeder, hoor eens, jij mag kiezen,
Welk vak je het prettigst vindt.
Wil je reek'ncn? Wil je lezen?
Wil je zingen? Zeg het maar.
Ik ga al een stokje halen,
Zet jij maar eens alles klaar.
Zoo! wat hob je nu gekezen?
Aardrijkskunde? Zal 't dat zijn?
Zeg dan daad'lijk al de plaatsen,
Die er liggen aan den Rijn.
Goed zoo! En nu dc provincies
En de steden opgenoemd.
\Velke stad is om haar grachten
In de wereld zoo beroemd?
Moet je naar het eten kijken?
Nou maar... ja, 't hoort tóch er bij!
Want met lekker eten, Mammie,
Is de meester reuzeblIJ
TR. VERDONER SALOMONS
(Nadruk verboden).