380.- VERLICHTING1 M. A. RAMSELAAR Mahonie Slaapkamer Fa. G.A. BEENHAKKER FIRMA H.H. AUTOMOBILISTEN Lit-jumeaux 160 c.m. Sir. spiegelkast toilettafel beveilig Uw tochtge- nooten door een goede Alle schijnwerpers Bumperlampen St. Jorisstr.4, Tel. 1667 MEE UIT VISSCHEN! VADERS GEHEIM Jlnorreije modi voor Aei eend alleen een </oor d.d.c/e 1/ '//e TjojenvJaardt iHiilMiilllKiiliiMlIliiikiilllfl ZULKE BENGELS! TAFELen 2 STOELEN oit voorraid levarbaar door J. H. BRINKGREVE—ENTROP „Ziezoor, dat 's klaar," ?ei Hein, terwijl hij met welgevallen z'n te'ekcnlng bekeek, die kant en klaar op het teekenbord ge prikt lag Hein keek nog eens goed: ja, alle hoeken sloten precies on alle lijnen waren mooi strak. En de letters, die waren er ook regelmatig en volgens de regelen der kunst opgezet, 't Was toch maar een keurig schooltje, dat hij ontworpen had, hij zou cr best goede punten voor halen. Want Hein was op de middelbaar technische school en leerde voor bouwkundige. Hij droogde zijn trekpennen af, deed de inktpotten dicht en terwijl hij op z'n hor loge keek, liep hij naar het raam. „Half zes al", zei Hein in zichzelf, „dat valt me tegen. Nu is me m'n heele vrije Zaterdag middag met die teekening voorbijgegaan. En zlifk fijn Octoberwe'er, met een vroolijk zonnetje, 't Zou heerlijk geweest zijn om er met de fiets op uit te trekken. Of met Kees mee om te visschen, fijn, daar in de buurt, van Vleuten, midden tusschen de weilan den, waar je in de verte allemaal kerktoren tjes zag. Maar 't was toch ook een rustig gevoel, dat het werk af was. Nu had hij ten minste den heelen Zondag voor zichzelf. Ileïn liepwat heen en weer, liet nog eens ccn tevreden blik gaan over zijn welge slaagd" werkstuk eh vroeg'zich af; „"Wat zfil, ik morgen nu eens doen?" „Fietsen natuur lijk", ging'hot dadelijk door zijn hoofd, „maar met wie?" Kees wds op de H. B. S. altijd zijn- vriend geweest. Maar na het eindexamen was deze naar een kantoor ge gaan en verdiende zijn eigen geld al. Dat was toch wel ecnig En om dan zooveel vrijen tijd te hebben en niet zoo te hoeven blokken! Kees was altijd een groot liefheb ber van de hengelsport geweest en nu was cr bij hem op het kantoor een collega, die cr ook verzot op was, zoodat die twee nu bijna alle Zaterdagmiddagen cn Zondagen er samen op uil gingen. Kees was lid ge worden van de vcrecniging tot bevordering van de hengelsport cn had als z'n particu lier vischwater een paar slooten in de buurt van Vlouton toegewezen gekregen. Dus had Hein niet zoo heel veel meer aan z'n vriend. ,,'k Ga toch eens kijken, of hij thuis is," dacht Hein en de daad bij het woord voe gend ging hij naar boneden, waar hij van z'n Moeder vernam, dat hij vóór de avond boterham nog best even op de fiets naar Kees kon gaan. Juist toen hij bij Kees de straat inreed, zag hij z'n vriend van den anderen kant komen en gelijk stapton ze bij Kees' wo ning af. „Kom even mee naar boven," noodde Kees. Kees nam z'n fiets mee naar binnen, terwijl Hein de zijne even op slot deed. ,,'k Ben dobbers wezen uitleggen, vijf on zestig," vertelde Kees geestdriftig. „Jó, als daar nu eens allemaal dikke palingen aan komen," en hij gaf Hein uit louter blijd schap een flinken slag op z'n schouder. „Wat zou je nu met vijf en zestig palingen moeten doen?" vroeg Hein ongeloovig. „Bakken, stoven cn rooken. En als ik een flinke vangst heb, krijg jij er ook van mee." ..Dal's nog eens braaf gesproken. Als ze nu maar bijten willen. Maar zeg, Kees, ik kwam eigenlijk eens vragen, of je morgen meeging om een flink eind to fietsen." „Fietsen9" vroeg Kees en wachtte met antwoorden. „Ja. fietsen, naar de Pyramide bijvoor beeld. 't Is zulk fijn weer!" „Ik weet wat anders", zei Kees op eens. „Ga mee morge ochtend m 'i dobbers op halen en op snoek visschen. Man. er zit zoo- vee' snoek in d^ broei1 sloot. Doe 't zeg!" „En gaat van Momeren dan niet met je mee?" „Neen, van Mameren móet morgen uit en alleen is zoo saai. Ik moet beslist morgen ochtend kijken, wat er aan m'n lijnen zit. En tian kan jij in dien tijd op snoek vis schen." „Maar je mag toch maar één hengel heb ben?" „Ja, natuurlijk, maar daarom moet jij 't doen. als ik m'n paling ophaal. Later doen we 't samen." „En hoe laat moet ik je dan komen ha len?" •Om half vijf morgen ochtend. Maar d$nk erom, dat vanavond de klok verzet moet worden." „Ja dat's waar ook! We gaan do nacht schuit weer in. Dat wordt 's avonds weer met de lamp aan eten." „Maar 's morgens is 't wat vroeger licht. Daarom moeten we zorgen om vijf uur in Vleuten te zijn. Doe j'e 't?" „Ja. 'k ga mee. Moet ik bellen om half vijf?" „Nu, als je licht ziet branden, dan fluit je alleen maar. En anders bel je maar een paar maal heel zachtjes, want m'n wekker wil wel eens niet aflöopen. Maar ik ben toch zóó klaar." „Goed, ik zal er voor zorgen." „Doe vooral een jas aan en waterdichte schoenen, 't Is al aardig frisch 's morgens en 't gras is nat. Denk ook om een flink pakje brood." raadde Kees. Toen Hein wegreed, had hij echt schik in den nachtelijken tocht. Als Moeder nu maar geen bezwaren maakte! „Moeder", zei hij, toen ze aan tafel za ten, „houdt U van paling?" „Nou, of ik." „En van snoek?" „Dat's een heerlijk eten", beweerde Va der, „alleen veel graat. Ik wou maar dat, ik er eentje had." „Nu, hoogstwaarschijnlijk krijgt U er een. En paling ook," vertelde Hein blij. „Hoezoo?" vroeg Moeder verwonderd. ,;ik ga ze voor u vangen. En in korte woorden legde hij zijn ouders het plan van Kees uit. Er werden wel eenige bezwaren geópperd, maar Hein \Vist die weg te pra ten. Dus sneed Moeder 's avonds nog de bo terhammen, die Hein 's morgens vreeg moest' opeten eh die, welke hij moest mee nemen. Een glas melk kon hij wel even warmen en hij beloofde, dat hij 'anachts alles heel zachtjes zou doen. Natuurlijk moest hij tijdig naar bed „Denk er om, dat je den wekker verzet," zei z'n Vader door de slaapkamerdeur, toen Hein bezig was zich uit te kleeden. „Lieve help! ja, dat had ik nog.bijna ver geten", zei Hein bij zichzelf, pakte meteen den wekker en verzette dien een uur. Nu hem nog even opwindon, Hoe laat zou hij 'm zetten? Half vier maar. Dan kon hij zich op z'n gemak klaar maken. Wacht, hij zou 't tafeltje met den wekker er op vlak voor z'n bed schuiven. Als de wekker dan begon af te loopen, kon hij hem meteen vastzetten; misschien werden Vader en Moeder dan niet wakker. Nu nog z'n hor loge verzet en klaar was hij om in bod te stappen. (Slot volgt). (Nadruk verboden.) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. „Tom! Tom!" klonk het op een mooien morgen onder aan de trap in een groote villa. „Ja, Vader!" Evon later stormae een blonde krullobol. luisterend naar den naam van Tom, de trap af. „Tom!" zei dokter Dijkman nu tegen zijn zoontje. „Ik heb een geheim voor je." „Een geheim, Vader? Voor mij? En mag Ik het weten?" vroeg Tom achter elkaar. De jongen was dol op alles, wat naar geheim zinnigheid zweemde. „Een geheim?" herhaalde hij, toen zijn vader niet dadelijk antwoord gaf. „En 't is niet eens Sint Nicolaas of Kerstmis! Nie mand is er jarig en dus...." „Is het geheim des te geheimzinniger!" maaktG dokter Dijkman don zin van zijn zoon af. Natuurlijk zou 't het eenvoudigst zijn ge vveest, als Tom gevraagd had: „Wat is dat dan voor geheim, Vader?" en Vader hem daarop een afdoend antwoord gegeven had, maar de jongen wist bij ondervinding, dat zijn Vader het toch niet zeggen zou en dus besloot hij door het stellen van allerlei vra gen het geheim te ontsluieren. Gemakkelijk zou dat echter niet gaan! Hij stak maar dadelijk van wal. „Is het iets in huis, Vader?" vroeg hij. Het antwoord luidde kort en bondig: „Neen!" „In den tuin?n Knorretje, warm aangekleed, Ging alleen 'r op uit 'En hij wuifde naar zijn ;Mocs, Die stond voor de .ruit Van het groote varkenshok. Moeder keek naar -hem. Dreigend met haar poot zei zij Met een flinke stom: Knorretje, let nu goed op! Loop steecjs .l^ngs den kant. Auto's zijn er, op don weg,; Meer dan in het Jand! Ja, ju, Moeder, 'k weet hot wel! Zei 't parmantig ding, Dat voor d'eerste maal alleen Om een boodschap ging. Knorretje keek heel flink uit. Kwam goed in de stad; Vond den winkol ook heel gauw. Was 't geen kleine schat? Bij baas Spekmans moest hij zijn En daar kocht hij vlug 'n Heel pond eikels. Knorretje Liep er mee terug. Maar daar kwam een hondje aan, Kefte nijdig: Waf! Zeg, wat zit cr in dien zak? Foei toch, blijf er af! Knorde 't varkentje terug. 'n Hondje lust dat niotl En hij zorgde wel, dat hij Ze niet vallen liet. Vlug liep hij nu door naar huis Moeder prees baar spruit En zij lachten in hun poot Samen 't hondje uit, D' eikels smaakten opperbest. Knorretje zei: Moe, Stuur mij morgen alsjeblieft Weer naar Spekmans toe! Of 't gebeurde? Moeder zei: Knorretje, weet goed! Dat een aardig varkentje Nooit verwend zijn moet! -- Even ging bij kleinen Knor 't Krulletj' uit den staart, Maar zijn rose varkenssnuit Was gauw opgeklaard. En tevroden kroop hij toen In den warmen stal. Waar hij weldra lekker sliep: Net een rose bal! (Nadruk verboden). „Ja!" antwoordde Vader tot groote vreug de van Tom. Hij was dus in de goede rich ting. „Is het „Neen, nu moet je zelf maar eens gaan zoeken," zei Vader. Tom holdo den tuin in. Achter eiken struik zocht hij. Maar..,, hoe ijverig hij ook zocht, nergens ontdekte hij iets, dat het ge- hoim zou kunnen zijn. Eindelijk vroog hij aan zijn Vader, die hem gevolgd was. „Is het groot of klein?" „Ze zijn nog heel klein!" antwoordde dok ter Dijkman. Tom herhaalde Vaders woorden in zich- zolf: „Zo zijn nog heel klein! Ze zijn nog heel klein!" „Ze zijn!" 't Geheim bestond dus uit meer dan één Ja, maar als hij er één ge vonden had, wist' hij natuurlijk, wat het was en zou hij de andere ook gemakkelijk vinden. Zouden het soms mooie bloemen zijn? Bloemen, die den vorigen dog nog niet ge bloeid hadden? Eon paar keer raadde Tom verkeerd. Eindelijk vroeg hij: „Zijn hot bloemon of planten, Vader?" „Neen!" „Vruchten?" „Ook niet!" „Leven ze?" „Ja, ze leven!" „Zijn het dan vogels?" Nu luidde het antwoord weer ontkennend. Geen bloemen dus en geon planten, geen vruchten en geen vogels! Maarwat wa ren het dan wel, als ze toch leefden?! Weer zocht Tom Ijverig en toen hij einde lijk vroeg: „Zijn het insecten, Vader?" luidde het antwoord opnieuw? „Neon!" Tom vond het raadseltjo hoe langer hoe moeilijker worden. Maar eindelijk vroeg hij: „Hebben ze vier poolen. Vader?" „Ja, Tom!" Vastberaden richtte Tom zijn schreden nu naar den stal. Ook daar was niets bijzonders te zien! Hanna en Minkn, de beide rijpaarden, ston den er net als altijd. Maarwat was dat daar in den hoek? Daar lag Cora, hun trouwo hond, op het stroo enTom snelde er heen. „O, Vader! Vader! Jongo hondjea! Wat leuk!" riep hij in het volgend oogenblik op gewonden uit. En ditmaal had hij goed geraden. Vlak bij Cora lagen vier schattige kleine hond jes. Voorzichtig nam Vader er één in de hand. Cora volgde het met de oogen, maar liet Vader rustig begaan. „'t Kan nog niet zien," zei Vader. „Dat duurt nog eon dag of negen." Allen werden nu bekeken en Tom 9tond sprakeloos naar de kleine hondjes te kijken. Eindelijk zij hij: „Dat zwartje met het witte vlekje op den kop vind ik het mooist, Vader." „Dan mag je dat later hobbon, Tom," zet dokter Dijkman. Nu kende Toms vreugde geen grenzen meer. Het liefst had hij het kleine ding on middellijk meegenomen, maar Vader legde hem uit, dat zoo'n Jong diertje nog een tijd je bij de moeder blijven moest. Tom vond het wel even Jammer, maar schikte zich toch In het onvermijdelijke. El- ken dag ging hij een paar keer met Vader naar de hondjes kijken en toen ze de oog jes open hadden, meende hij al heel gauw, dat Hektor, zooals hii ziin hondje .noemde, hem kende. Toen Hektor groot genoeg was, kreeg hij zijn eigen mand cn werden Tom en hij trouwe vrienden. Het dier vcrgczeldo zijn baasje overal. Niemand zou het moeten wagen Tom to plagen of hem kwaad te doen. Hektor zou zijn baasje onmiddellijk verdedigen! Maar ook zou niemand het moeten wagen Hektor te kwellen. HIJ zou het geducht aan den stok krijgen met Tom! (Nadruk verboden). Verhaaltje op Rijm, Oom Jaap kwam pas uit 't warme land j En bracht ccn.... aapje mee Tot groote vreugd van Hans en Koen En van hun zusje Gró. Het was een Hef en vriend'lijk dier.1 Ja, zelfs verbazend mak. Het liep door huis den heelen dag En sliep 's nachts op eon zak Met kiein Minotje, Tante s poos Sloot 't aapje vriendschap gauw. 't Ging. alles goed, maar wee, o wee, Plots kwam de eerste kou! i. Het aapjo, Sim werd het genoom». Kreeg nu een jasje aan. 't Was lekker warm en ieder vond Het Sim uitstekend staan. Maar op een dag ging Tante Mies De kamer even uit. Haar breiwerk liet ze liggen en..«„ Sim nam een kloek beslui 6. Hij greep het 'werk, oen wollen trui, En breid' op z ij n manier. Minetje speelde me! de kluw, Z ij had dus ook plezier! 7. Steeds langer werd de wollen draad 't Werd een verwarde prop! En Sim, een echtê stouterd, hoor! Kreeg 't plots'ling in zijn kop: Het truitje aan te trekken, foei! De pennen eerst er uit! Dan stak hij fluks zijn hals er door. x Hij vond het warm, de guit,1 9. Maar plots kwam Tante Mies (orugf Het tweetal schrok geducht Ze keken beide erg beschaamd. Zij hoorden vrouwtje's zucht! 10. Maar toen moest Tante lach*" toch. *t Was ook zoo vrees'lijk mal! Geloof maar! zei ze in zichzelf,* Dat 'k nooit zoo dom zijn 11. Mijn werk te laten liggen, al Dat tweetal er weei is. Een wollen trui, een groote kluw, Een aap, ccn poes, dat '6 mie! 12. Het kostte Tante heel wat tijd. Vóór 't werk In orde was. Maar toch vergaf zij Sim en Poeè Hun streken maar weer raftj (Nadruk verboden.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 21