Voorkomen
PRE VENTOR
C. Di. van DOORN Zn.
FIRMA
M. A. RAMSELAAR
PERZISCHE
TAPIJTJES
St. NICOLAAS CADEAU
f 12.50
INDIAANTJE SPELEN
'S WINTERS IN HET
BOSCH
yértel-uurpe,
j^yfinkeL
ER EEN STOKJE VOOR
STEKEN
NOVEMBER
is beter dan genezen!
Ouders laat Uw kinderen met
gozonde voeten cn stevige, rechte
boenen door het leven gaan.
Geeft ze minstens tot 17 jaar
Preventor schoenen.
Bo juiste schoon voor groeiende voeten.
Gediplomeerd Voetkundigc.
UTRECHTSCHI1STRAAT 9. Tel. 219.
-jen'
voor
een blijvend en hoogst
gewaardeerd geschenk
Prijzen vanaf
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
(Slot)
Nog steeds stond meneer Reeling hij
móest het natuurlijk zijn! met opgehe
ven pistool boven aan de trap en nog altijd
durfden wij ons niet verroeren. Alleen voel
de ik, dat mijn oogharen vervaarlijk knip
perden. Maar dat zou „de vijand" wel niet
zión!
Iloe lang wc daar zoo stonden, zou ik
onmogelijk kunnen zeggen; 't leek mij een
eeuwigheid. En hoewel ik eorst doodsbe
nauwd geweest was voor dien meneer daar
hoven aan de trap, verlangde ik er nu toch
naar, dat hij wat zeggen of vragen zou, ook
al bulderde hij nog zoo hard! Alles was be
ter dan deze onhoudbare toestand. Hij
scheen liet echter niet van plan tc zijn cn
bleef hardnekkig zwijgen.
Eindelijk, eindelijk kon Jaap, die er waar
schijnlijk net zoo over dacht als ik, liet
niet langer uithouden. Ilij kuchte een paar
keer en begon met haperende stem:
„N neemt u ons niet kwa
lijk, meneer, maar..."
Meneer Reeling, die blijkbaar medelijden
met ons kreeg en begreep, dat het den In
dianen-aanvoerder in dit hachelijke oogeiï-
blik niet aan moed ontbrak, zei en zijn
loon klonk minder barsch:
„Wij zullen begin ncninel \\a p ons Ijls taiïd
te sluiten. Eerst wil ik eens wat van juRié
bedoeling en plannen weten. Ik zie natuur
lijk onmiddellijk, dat ik met een Indianen
stam, een zeer talrijken Indianen-stam tc
doen heb. Zelf heb ik als jongen meerma
len Indiaantje gespeeld, al was liet dan.
niet bij liacht
Met groote oogen keken wij eerst meneer
Reeling en daarna elkaar aan. Was hij dan
niet boos, niet vreeselijk boos, dat wij zijn
huis midden in den nacht hadden overrom
peld?
Ik geloof, dat het brutale van onze dóad
op dit oogenblik veel duidelijker tot ons
doordrong dan wanneer hij ons kwaad naar
huis had gejaagd.
Stellig las meneer Reeling hiervan iets
op onze gezichten, want hij ging voort:
„Ik geloof wel, dat ik dezen Indianen
stam kén en ik hem in het oerwoud Aan
Heideheuvel zelfs bespied heb. Vanmiddag
liep ik over bet zandpad langs de beek en
werd mijn aandacht getrokken door een
geheimzinnig gefluister cn een troon India-
nep, die daar blijkbaar kampeerde."
„In dc wildernis!" dacht ik op eens hard
op.
„Juist, juist!" zei nu meneer Reeling.
„Dat is mij dus duidelijk, maar nu zou ik
gaarne do reden \uii jullie bezoek willen
weten."
Jaap, als aanvoerder, vond het natuurlijk
zijn plicht deze vraag tc beantwoorden en
zei eerlijk
„Wij hadden gehoord, dat er een twist
uitgebroken was tusschen de bewoners van
Heideheuvel en die van de Beukcpit en nu
hoopten wij door een overrompeling van de
laatsten dezen tc dwingen lot vrede."
„Zoo! zoo!" zei meneer Reeling en ik zag
duidelijk, dat hij op zijn lip beet om ern
stig tc blijven. „De bedoeling was dus eigen
lijk heel goed, al zullen jullie mij moeten
toegeven, dat de manier, waarop je dat
doel wilde bereiken, niet bepaald goedge
keurd kan worden."
Neen, dat begrepen wij natüuilijk alïe-
rnaal-
Intusschcn had meneer Reeling zijn pis
tool bovenergens neergelegd, daalde hij de
trap af en kwam ons inet uitgestoken hand
tegemoet. Ernstig zei hij:
„Ik zal mijn vrouw vragen weer goedo
vrienden met de bewoners a an Heideheuvel
tc Avillcn worden en ik twijfel er geen
oogenblik aan, of zij zal evenals ik
dit maar al tc gaarne doen. Echter heb ik
één voorwaarde cn die is: dat geen Indiaan
het ooit meer Avagen zal een nachtclijkcn
aanval te doen op Avion of wat dan ook. Be
loven jullie dat?"
„Ja, meneer!' klonk het ernstig uit zes
monden. Indianen en overrompelde schud
den elkaar nu hartelijk dc hand. Zij Avaren
de beste vrienden ge\Aorden.
„En nu vlug en zacht naar huis: niet
naar liet Indianenkamp, maar naar de
slaapkamers, die voor de Indianen op Hei
deheuvel gereserveerd zijn."
Meneer Reeling nam een jas a?an den kap
stok, trok dien aan en deed ons niet alleen
persoonlijk uitgeleide tot het hek van de
Beukepit, maar bracht ons zelfs naar Hei
deheuvel, waarOom Frits cn Tante
Elly juist in liun auto aankwamen en wij
elkander vlak voor de deur van huil buiten
ontmoetten.
Het duurde eenige oogenblikken, voor
Oom en Tante begrepen, Avat er eigenlijk
gebeurd Avas. Angstig keken wij naar hun
■gezichten. Er zou stellig a\at voor ons op
zitten en verdiend Avas liet!
Maar meneer Reeling was een bovenste-
beste, een man uit duizenden! Ilij pleitte
net zoo lang voor ons, tot Oom cn Tante
beloofden ons niet to straffen.
„Hoera voor meneer Reeling!" riep Jaap
op, eens uit en het werd een onstuimig hoe-
ra-gerocp.
„'t Is rnaar goed, dat mijn vrouw een paar
dagen uit is. Ze zou van dat nachtelijk tu
mult niet veel begrijpen!" zei meneer Ree
ling.
Toen een paar dagen later mevrouw Ree
ling weer thuis Avas en alles gehoord had,
wilde zij niet alleen gaarne vrede sluiten
met Oom cn Tante, maar ook kennismaken
met den Indianen-stam/""
Dc heidefamilies waren nu weer e\*en
bevriend als vroeger. Het misverstand, dat
hen verdeeld had, Avas opgelost cn meneer
en, mevrouw Reeling kAVamen niet alleen
aa'dpr dikwijls op Ileidèlicuvol, maar ook
In ons Indianenkamp.
Wij hebben natuurlijk -wóórd gehouden
en noojl meer een nachtclijken uitval ge
daan, 1)1 ij als wc waren, dat wc. van dien
éénen zoo goed afgekomen waren!
(Nadruk verboden).
door
C. L. DE LILLE HOGERWAARD
't Was avinter en donker: grijs en grauAv.
't Sneeuwde niet en 't vroor niet, 't regende
niet cn 't hagelde niet, maar er hing een
dichte mist, die niet wilde optrekken en
boorncn cn struiken in een dikken sluier
hulcle.
„Och, Avat is liet hier tocli saai!" zuchtte
een jong Berkcbooinpje. „Grootvader Eik
beeft mij den gehcelen zomer verteld, dat
het bosch 's Avinters zoo Avonderrnooi was:
met ecu Aviltc laag snccuAv bedekt. En toen
ik in het najaar huilde, omdat mijn blaad
jes allemaal wegvlogen en er niet ééntje
terugkwam,, terwijl ik daar in dc koude
nattigheid stond lo bibberen, deed Groot
vader Eik wéér allerlei verhalen over die
Avinterpracht. 't Is natuurlijk een sprookjo
gCAveest, wat Grootvader mij vertelde en ik,
die het echt geloofde
„Ja, 's is hier vreeselijk vervelend," zei nu
ccn jonge Kastanjeboom. „Grootvader Eik
en Oom Beuk, die zoo hoog zijn en daardoor
zoo ver in het rond kunnen kijken, als het
niet fnist, weten niet, hoe saai hot hier be
neden altijd is, zelfs al schijnt do zon. Zij
hebben liét goed!"
„Doe als ik," begon nu een stokoude Klim
op, die zooveel van Grootvader Eik hield,
dat hij hem niet allqen omarmde, maar
zelfs tegen hem opklom om het hem te ver
tellen. „Doe als ik en werk jc omhoog!
Iemand, die geen besef heeft zich omhoog
te werken en altijd laag hij den grond blijft,
is niet waard, dat hij leeft."
„Leer die kinderen toch niet te klim
men!" riep Grootvader Eik nu uit cn hij
schudde zijn wijze kruin.
„Zij kunnen liet immers niet en er zou
den de grootste ongelukken gebeuren. Ook
beneden kunnen zij zich gelukkig voelen,
als ze maar niet zoo ontevreden zijn."
„Maar 't is hier zoo saai. Opa," verdedigde
het Berkje zich nu cn dc jonge Kastanje
riep uit:
„Als u eens Avist, hoe vervelend het Avas,
zou u hcusch Avel medelijden met ons heb
ben, Opa!"
„Jullie zijn ontevreden kinderen," riep
Oom Beuk -nu. „Geniet toch van je onbe
zorgde, jeugd -tui luister.naar de verhalen,
van ons, ouderen.^
„Bah, sprookjes!" zei de Kastanje brutaal.
,,'t Waren geen sprookjes, die wij jullie
vertelden," begon Grootvader Eik nu weer.
c/oor
Bij 't knappende haardvuur en diep in
gedachten,
Zit Grootjo op 't woeligo troepje te
wachten:
Op Anton en Bert cn~~op Loekie en
Claar,
Die komen wat gra^g om to luist'rerr
5- naar, haar
Want "Graotje vertelt,! Nc.en, geen ménsch,
eïie 't zoo kan,!
'k Ben dikwijls er Mi, dus ik_\veet er
avci a ü-n!
iP-Clneisjes. die luist ren-iuaar 'i liefst naar
verhalen
Van...arme prinsesjes- die droevig yer~
dwalen!
De jóngens! Nooit zal hei, tc lang voor
lien. duren,
Als.'t gaat over ridders en jaeht-avon-
- luren!
Daar komen zq .binupn met gloeiende
wangen,
O, hoe ze naar Grootjes vertelling ver
langen!
Blond Claartje klimt daad lijk op Groot-
moeders schoot,
Maar Lock neemt een stoel, die is daar
voor te groot!
Aan Grootmoeders knieën op 't zacht
berenvel,
Daar zitten de broertjes! Jc ziet ze
toch Avel?
Lock vraagt: „Toe, \rcrtel ons van feeën
toch maar!"
„En ook van prinsesjes!" smeekt zacht
jes zus Claar.
Bert hoort graag van roovers of ridders
vol moed.
En Aiïfön vindt ieder verhaaltje wel
goed.
Bij 't knappende haardvuur zit Grootje
cn lacht!
Ze heeft dezó vragéli wel alle A7er-
Avacht.
En gaat ze vertellen, geloof me rnaar
vrij,
Dan is er voor ieder zijn wenschje
wel hij
Hoe luist'ren ze allen! Maar 't klokje
tikt vlug
En 'dra moet ons viertal naar huis
Aveer terug!
„Dag Grootje! :t Was mooi, hoor! Wij
danken U zeer
En komen, als t goed is, graag spoedig
eens weer!"
(Nadruk verboden).
„Maar jullie zijn zoo vreeselijk ongeduldig.
Wacht den tijd toch af! Als er over een
poosje sneeuw valt en jullie met duizend
en nog eens duizend schitterende kristallen
zijn bedekt, zul jc aa'gi zien; dat Avij gelijk
hadden."
„Maar 't is hier n u zoo saai," begon liet
Berkje Aveer. „Als er maar eens wat gebeur
de, het b.v. eens flink stormde."
„Daarnaar hoef je- hctisch niet tc verlan
gen!" riep Grootvader Eik verschrikt uit.
„We zouden er ook niet naar verlangen,
als Ave maar wat grootcr Avaren en beter
om ons heen konden zien. U bent zoó heer
lijk sterk en wij zijn zoo zAvak en klein..."
klonk het uit de takken van het Berkje.
„Dat is met storm veel. beter," zei Groot
vader Eik nu.
„Maar dat geloof ik toch niet," zei de
jonge Kastanje. „Het lijkt me heerlijk den
storm te kunnen trotseeren. U zegt zelf, dat
hij het altijd op de hoogc hoornen gemunt
heeft. Ons 'ziet hij zelfs niet!"
„Wees er blij om!" zei GrootArader Eik
weer.
Maar het Berkeboompje en de jonge Kas
tanje schudden hun kruin. Neen. dat lieten
zij zich niet wijsmaken!
Ze bogen zich naar elkaar loc om samen
in mokkend verzet te; fluisteren over hun
eentonig beslaan en het heerlijke le\ren,
dat de groote, hooge boomen hadden. Maar
zij, Berk en Kastanje, zouden Avel" nooit zoo
groot Avorden als Grootvader Eik en Oom
Beuk! En zij zucht tien opnieuAV, beAVogen
lusteloos dc fijne takjes jen stonden onte
vreden in den grijzen, grauwen mist.
Den volgenden-dag trok dc mist echter
cp en tegen den avond begon de AAind op
te steken.
„Iloor je 'm? daar is-ie!" riep het Berke
boompje verheugd uit.
„Ja, ja!" juichte do Kastanje, „en al heb
ik dan geen bladeren meer, zwiepen zal
ik zooveel ik kan met mijn kale takken!"
„Ik ook!" zei het Berkje. „Zou Grootvader
Eik den wind al uit de verte zien aanko
men?"
„Ik denk liet wel," antwoordde dc Kastan
jc peinzend. „Hij en Oom Beuk steken im
mers zoon eind boven allq anderen uit!"
Steeds heviger Averd de Avind. Hij ging
over in een Avaren storm cn dc storm groei
de aan lot orkaan. N u werd het den jon
gen Kastanje cn liet kleine Berkje toch
bijna al te machtig! Zwijgend luisterden zij
naar het fluiten Aan den orkaan. Dat was
zelfs hun te bar cn /ij stonden A?an angst
tc beven. Neen, 't Avas lieusch geen pretje!
Hoe hadden zij toch ooit zoo dom kunnen
zijn, dat te denken?
Naar Grootvader Eik en Oom Beuk durf
den zij zelfs niet eens op tc kijken. Dreigend
kraakten hun takken, vooral Grootvader
Eik scheen het moeilijk tc hebben.
Hoor, daar kwam weer een nieuAvo wind
stoot aan! Onheilspellend klonk het gefluit,
toen... Grootvader Eik op eens zóó be
droefd steunde, dat het 't Berkje cn den
jongen Kastanjeboom door merg cn tak
ging.
Er volgde een hevig gekraak, een liarde
slag cndaar lag Grootvader Eik op den
grond! De Klimop omarmde hem nog steeds,
had hem zelfs in zijn val niet losgelaten,
Maar... Avaarom stQnd Groohader Eik
niet weer op?
„Ilij heeft zich natuurlijk bezeerd!" zei
het Berkje en boog zich medelijdend over
zijn armen Grootvader heen.
Wat het nu zag, was echter vreeselijk:
Grootvader Eik Avas doormidden gebroken!
Oom -Beuk stond er sprakeloos bij. Hij
was erg ontdaan. Pas later, toen bij weer
spreken kon, vroeg hij aan den Kastanje
en het Berkje:
„Zijn jullie nu nog ontevreden met jo
lot?"
Neen, dat waren zij natuurlijk niet meor.
Wat Avas het daar beneden toch goed! Nooit
zouden zij meer klagen, dat namon zij zich
stellig voor.
En zij hielden woord. Bij mist en zonne
schijn, in storm en regen, nooit kwam er
meer een klacht over hun takken. Zij wis
ten nu, hoo veilig het daar zoo dicht bij
den grond Avas!
(Nadruk verboden).
De tweelingbroertjes: Anton cn Pim, ko
men opgeAvonden thuis. Er zal Zatei'dag een
groote vliegerwedstrijd gehouden worden op
du hei en nu hopen ze, dat Vader hun toe
slaat er aan deel tc nemen. Het treft, dat ze
juist zulke mooie vliegers hebben!
Vader kijkt zijn beide zoontjes eens on
derzoekend aan en vraagt:
„En hoe waren dc cijfers voor jullie the
ma vandaag?"
Met een kleur moet het tAvectal beken
nen, dat dqzc niet schitterend zijn.
„Dat dacht ik wel," zegt Vader dan. Jul
lie denkt aan alle andere dingen behalve
aan, je Avcrk. Maar daar zal ik eens een
stokje voor steken. Jullie mogen niet aan
den -wedstrijd meedoen."
Beteuterde gezichten! Do jongens Avelen
échter, dat als Vader zooiets zegt, er niets
aan te doen is en dus besluiten zij zich in
hot onvermijdelijke te schikken.
Liesje, die nog niet naar school gaat,
heeft medelijden met de broerljos en denkt:
„Dat Vader er nu ook juist een stokje
voor steken moet!"
Een paar dagen later komt haar nichtje
Elly op bezoek. Liesje staat duizend ang
sten uit, dat Elly, dio een eehto Avildebras
is, aan haar poppen zal komen. Plotseling
krijgt zij echter een inval, neemt Antons
liniaal cn zet dat rechtop tegen het tafel
tje, waarachter haar kinderen zitten.
Moeder ziet haar jongste bezig en vraagt
verwonderd:
„Maar Liesje, kind, Avat doe je?"
En wat antwoordt het kleine ding heel
ernstig?
„Ik steek een stokje voor dc poppen, Mam.
dan AA'cet Elly, dut zo er niet mee spelen
mag."
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
November, saai en somber,
Wat ben je aak'lig grijs!
Je brengt ons storm en regen
Waar zijn toch sneeuAv en ijs?
Kun jij ons die niet geven?
Waar liet je dan de zon?
Ik zou je vast verjagen,
Geloof me, als ik 't kon!
Wat zeg je, is 't niet prettig
Voor jou in d'eerste plaats'?!
En noem je m' ontevreden,
Een jongen met veel praats?
Je hebt gelijk, November,
Je brengt ons huis'lijkheid.
Laat 't dan maar stormen, rceg'nen!
Ik heb nu toch geen tijd
Om buiten te gaan spelen,
Wat is 't in huis nu fijn.
't Kan tegen Sinterklaas komt
Zoo geheimzinnig zijn!
't Is binnen echt gezellig!
Bij ons in huis schijnt zou
Die door de dikste wolken
Een Aveg zich banen kor
Wij juicben en Avij zingen
No vembor-huis'lijkheid I
'k Heb van mijn booze Avoorden
Daar -straks nu erge spijt.
Vergeten zijn de regen.
De mist cn zelfs de Avind!
November, 1 ij k je aak'lig.
Toch ben je onze Arrind!
(Nadruk verboden).