Onze i
Feil kostbare Parel.
DE WIND EN ZIJN
ZONEN-
Springende planten.
gel af en rolt de plant als een bal over don
grond. Bij storm vliegt de bal zelfs door da
lucht en springt omhoog, als hij den grond
maar even heeft aangeraakt!
Door de bewoners van Kansas wordt do»
ze plant „springend onkruid" genoemd.
Lenige Engelsche reizigers, die op de buf-
feljacht waren, verhalen, wat hun niet do»
/.e vreemde gewassen overkomen is.
Na den gauschen dag te hebben rondga*
loopen zonder eenig wild te hebben ont
dekt, meenden ze in den laten middag
eindelijk een dier te zien, dat zich lang»
zaam voortbewoog. Plotseling stak een
sterke wind op, en zie... een oogenblik la
ter was het dier verdwenen! Maar neen,
daar bemerkten ze het beest weer, dat
thans met groote sprongen op hen af
kwam. Een der reizigers legde het geweer
aan en schoot, maar het dier scheen ga»
voel loos te zijn, want het vervolgde zijn
weg, en werd spoedig door meerdere van
die raadselachtige wezens gevolgd!
De reizigers namen de vlucht- Maar
toen ze de inboorlingen hun avontuur ver
telden werden ze hartelijk uitgelachen. Dia
raadselachtige wezens, die monsters, wa»
ren eenvouding de boven omschreven plan
ten geweest!
Dergelijke springende planten worden
ook nog in de steppen van Turkestan aa»
getroffen en heeten daar „Joti-Mek", het
geen „windheks" beteekent! Ze worden
door de bewoners van die streken al*
brandstof gebruikt
OPLOSSIN Ot
Vnl da goede latter in.
Heil hij die kan leven in vrede.
achttien jaar in zijn paleis moesten komen,
en, wie de kroon paste, zou als prinses er
kend worden en prins Sigmund zou met
haar trouwen."
Tot 's avonds ging de kroon van hoofd
tot hoofd, maar zij paste geen enkel meis
je. Tegen zonsondergang kwam de arme
geitenhoedster aan cn ziet, haar paste ze
volkomep.
Toen werd hot anno meisje, met de
kroon op het hoofd naar een zaal gevoerd,
door duizenden waskaarsen verlicht, maar,
niet zoodra had zij haar paarl teruggokre
gen, of zij was ook weer in het bezit van
haar schoonheid. En het beste van alles
was nog, dat zij de gave van de blauwe fee
eveneens behield, namelijk een vriendelijk,
nederig hart! Toen haar geheugen terug
keerde, herinnerde zij zich wat een onaan
genaam, onvriendelijk meisje zij geweest
was. Zij vroeg haar ouders om vergeving
en liet het oude vrouwtje uit het bosch ha
len en beloofde voor haar te zorgen.
Prins Sigmund zei: „Ik wist, dat dit al
les zoo loopen zou: „Adalmina's paarl is
prachtig, maar nog oneindig veel meer
waarde heeft een nederig hart!"
Maar soms is de warme wind stout en
schroeit. Als hij dan later ziet, wat voor
schade hij heeft aangericht, roept hij den
sterken wind om de wolken te halen, die
dan een maisch regenbuitje neerpiassen.
De Warme Wind bezat een broer, die het
tegenovergestelde van hem was. Die twee
konden nooit met elkaar opschieten.. Al»
de Koude Wind zag. dat buiten alles
mooi was, ergerde hij zich. Soms werd hij
zoo boos, dat hij zijn witte pakje aantrok
en de sneeuwwolken ging roepen. Dia
maakten alles weer dood. Dan hadden da
zon en de Warme Wind heel wat moeite
om de natuur weer in orde te brengen.
Doch later zijn de boomen ,cn planten
toch van den Kouden Wind gaan houden,
omdat zij er achterkwamen, dat zij né de
verwoesting altijd eens zoo mooi werden.
Maar de dieren In het bosch hebben nooit
van hem gehouden. Ook voor een anderen
broer waren zij erg bang.
Op zekeren dag zaten een mier en een
tor onder het hooge gras met elkaar ta
praten. Achter hen liep een klein heekje.
Alles was doodstil en slechts het kabbelen
van het water konden zij hooren. „Zal ik
je eens wat vertellen", zei de mier. „Laatst
heb ik in de lucht gezeten."
„Wat zeg je?" vroeg de tor verwonderd,
,.jij in de lucht?"
„Ja," zei de mier hoogst ernstig.
„Maar dat is toch onmogelijk."
„Ik zal je vertellen, hoe dat gegaan ia.
Ik had zin in blaadjes en was naar een
stapeltje bladeren geloopen. Ik klim er
boven op en ben net bezig om lekker ta
eten, als daar plotseling Dwarrelwind
komt aangestoven, die het heele hoopje
blaren opneemt en ons hoog in de lucht
voert. Daar draaide hij ons wild in de
ronde. Maar ik was heelemaal niet bang."
Plotseling houdt zij op en luistert. Toen
kroop ze dieper onder het gras. De tor
laebte: „Wat is er aan de hand? Waar
ben jij ineens zoo bang voor?"
„Is dat niet de Dwarrelwind, die daar
aankomt?"
„Weineen, dat is zijn jongste broertje
maar, die we gewoonlijk Zuchtje noemen".
Werkelijk daar hoorden zij hoe het riet,
en het hooge gras begonnen te zingen.
Zuchtje kietelde hen met zijn zachte zweep
je. Maar de kleine schelm kwam nader en
bieef recht voor hen staan: „Waarom kruip
Jullie weg", vroeg hij lachend.
„De mier is bang voor Dwarrelwind",
antwoordde de tor.
Daar moest Zuchtje hartelijk om lachen,
en uitgelaten, stoeide hij met de bloemen
en grasjes.
Dit is nu het sprookje van den Wind.
Hadden jullie gedacht, dat er nog zooveel
van te vertellen was?
Er was eens een koning en een koningin,
die een dochtertje hadden, Adalmina go-
heeten. Toen het prinsesje gedoopt werd,
werden er twee goede feeën als peetmoe
ders op het feest genoodigd; de ééne was
ln het rood, de andere in het blauw ge
kleed. De roode fee gaf het petekind een
groote paarl van onvergelijkelijke schoon
heid en nog drie andere gaven.
„Luister, o koninginne", riep de fee.
„Zoo lang Adalmina deze paarl draagt, zal
«ij met den dag liever, verstandiger en
mooier worden; maar. wanneer ze deze
verliest, verliest ze ook onmiddellijk de
eigenschappen, die ze niet terugkrijgt, eer
se de paarl weer vindt".
Daarop zet de blauwe lee: „Auainuna
heeft nu al drie zulke schitterende gaven,
dat de meeste menschen niet meer zouden
verlangen. Maar als het prinsesje de paarl
verliest, ontvangt zij de vierde gave: een
nederig hart."
De koning en de koningin zouden er wel
voor zorgen, dat Adalmina die paarl niet
verloor. Ze lieten een gouden kroontje
voor haar vervaardigen, dat zóó gemaakt
was, dat het met het prinsesje groeide. Als
zij maar even buiten het paleis kwam,
werd zij bewaakt door vier hofdames en
vier heeren.
Adalmina groeide op en alles gebeurde
zooals de roodo fee voorspeld had: haar
oogen schitterden als sterretjes, overal ver
spreidde zij zonneschijn, en zij werd zóó
rijk, dat ze door de grootste schatten om
ringd was. De vloer van haar kamer was
van zilver met parelmoer ingelegd; de
wanden waren een groot spiegelvlak; het
plafond was met diamanten versierd. Het
prinsesje at van gouden vaatwerk, sliep in
een gouden bedje en was in goudstof ge
kleed. Zij was zóó knap, dat zij, in een om
mezien, de moeilijkste raadsels kon oplos
sen en de langste les kon onthouden. De
koning en de koningin dachten dan ook,
dat Adalmina het volmaakste schepseltje
was ter wereld, en... ongelukkigerwijze be
gon zij dit zelve ook te vinden.
Zij werd zóó heerschzuchtig en onver
draagzaam, dat een ieder haar vreesde en
niemand van haar hield.
Op een dag, toen zij 15 jaar oud was,
wandelde zij in de koninklijke tuinen en
wilde het hek doorgaan. Toen de hofdames
en heeren zich daartegen verzetten, snelde
rij weg als een hinde, klom over het hek
en was in een ommezien uit het oog ver
dwenen.
Nadat zij nog een heele tijd geloopen
had,kreeg zij dorst en ging. bij een bron
zitten uitrusten. Daar zag zij haar spiegel
beeld en boog zich voorover, ora zich nog
beter te kunnen bewonderen, toen opeens
de gouden kroon, met de paarl er in, haar
van het hoofd viel en door het stroomende
water werd meegesleept. En wat gebeurde
er nu?
Ineens zag zij een heel ander beeld voor
zich. Zij verloor ook haar geleerdheid en
haar geheugen, zoodat zij totaal niet meer
wist, wie zij was en zich zoo angstig voel
de, alleen in het bosch, dat ze onmiddellijk
afging op een lichtje, dat in een armoedig
hutje brandde, waar een oud vrouwtje
woonde. Het oudje deed haar van allerlei
vragen: wie zij was en waar zij woonde,
en vond het heel vreemd, dat het meisje
niet antwoorden kon. Maar toch had zij
medelijden met haar en bood haar een
plaats als geitenhoedster aan. Adalmina
was heel blij met dit voorstel en omhelsde
het vrouwtje hartelijk: want de blauwe fee
had woord gehouden en zij was nu in het
bezit gekomen van een nederig hart
Het verdriet van den koning en de ko
ningin was onbeschrijflijk. Ze gaven hun
onderdanen bevel om rouw te dragen; en
overal terstond bekend te maken, dat hij,
die prinses Adalmina vond, haar tot vrouw
kreeg, maar bovendien nog de helft van
het koninkrijk. Menige vorstenzoon ging
daarop af en zoo kwam ook prins Sigmund
op zijn zwerftochten bij de hut der oude
vrouw aan.
„Over wien rouwt ge?" vroeg hij vrien
delijk.
„Over de verdwenen prinses", antwoord
de» 7.ii- juaar het volk heeft anders niet
veel aan haar verloren: zij had een trotsch
hart."
Op dat oogenblik kwam Adalmina met
haar geiten terug. De prins keek haar aan
en begreep niet, hoe het kwam, dat hij zoo
al van haar hield, zonder dat zij nog een
enkel woord gezegd had!"
„Het is verwonderlijk!" riep bij. „Drie
jaar lang heb ik aan niets anders gedacht
dan aan het prinsesje, maar nu zoek ik
niet langer naar haar."
Bij de bron, waar Adalmina zoo'n ver
andering had ondergaan, liet hij een slot
bouwen, om altijd dicht bij dé geitenhoed
ster te kunnen zijn. Op een heeten zomer
middag knielde hij neer, om van het fris-
«che water te drinken.
„Wat schittert daar zoo?" vroeg hij, stak
zijn arm zoo ver mogelijk uit en vischte
een gouden kroon op, met een prachtige
paarl. Hij nam de kroon mee naar het
koninklijk paleis en nauwelijks hadden de
koning en de koningin die gezien of zij
riepen: „o, waar is nu op geliefd doch
tertje?" De koning liet door het geheele
land bekend maken, dat alle meisjes van
VUL DE GOEDE LETTER IN.
Hier zijn bij elk woord één of meer let
ters weggelaten en ingevuld door een
vraagteeken. Probeer eens uit te vindon,
welke zin er dan komt
Zeer lang geleden woonde er ln een grot,
heel ver hier vandaan, een man, die vijf
zoons bezat. Op zekeren dag stond hij een
luchtje te scheppen voor zijn grot, toen hij
in de verte een heel klein, grappig man
netje zag aankomen. Toen de groote man
naar het kleine dwergje keek, kon hij niet
nalaten te lachen. Maar het kleine manne
tje liet zich niet daardoor afschrikken.
„Goedenmiddag, meneer de Wind," zei
hij opgewekt.
„Ook goeie middag en wat is er van Je
dienst", vroeg de Wind.
„Ik kom werk zoeken, kunt u mij mis
schien helpen?"
„Wat, jij wilt werken, hahaha! Jij bent
zoo klein, dat ik slechts met mijn hand
behoef te wuiven om je omver te waaien."
Meneer de Wind had dit niet woordelijk
zoo bedoeld. Hij wist ook niet dat het
kleine mannetje een dwergje was, dat kon
tooveren. „Goed", zei het dwergje, „van nu
af aan zal 't jouw werk en dat van je zoons
zijn om te waaien. Jullie zullen altijd
even oud blijven als je nu bent en de men
schen zullen jullie leeren kennen." Ver
wonderd keek de groote man het kleine
dwergje aan en geloofde er niet veel van.
Een paar dagen later, op een ochtend,
toen de zoons van den Wind naar buiten
wilden gaan, vonden zij een groote kist
voor den grot staan. Met groote letters was
er opgeschilderd: „Aan mijnheer S. de
Wind."
Allen waren zeer verwonderd, wat die
kist wel te beteekenen had en wat er in
zou zitten.
„O," zei de oudste zoon, „die kist is na
tuurlijk óf voor vader óf voor mij." De
jongste was het hier heelemaal niet mee
eens. „Hoe koin je erbij, dat die kist voor
jou of voor vader bestemd is?"
„Wel", antwoordde de oudste, „er staat
op mijnheer S. de Wind. De naam van va
der is Stormwind en ik heet Sterke Wind.
Doch wacht maar 'ns, ik zal vader roepen."
Na een paar minuten kwamen de oudste
zoon en zijn vader terug en maakten de
kist open. Bovenop lag een stuk papier,
waarop te lezen stond: „In deze kist bevin
den zich voor jou en je zoons elk een pak
kleeren en een zweep. Hiermee moet jul
lie je werk doen."
Toen begonnen ze uit te pakken. Allen
waren natuurlijk erg nieuwsgierig. Het
pak voor vader kwam het eerst te voor
schijn. Het was van zwarte stof gemaakt
en bestond uit een groote, wijde jas met
losse banden. Daarbij was een geweldige
groote zweep van dik touw. Voor ieder
was er een pak van een andere kleur en
met een ander soort zweep.
Een paar dagen later trok vader Storm
wind zijn pak aan, nam zijn geweldige
zweep en ging naar builen kijken, hoe het
daar gesteld was. Hij was niets in zijn hu-
rr.cur. Toen hij in het bosch kwam, sloeg
hij rechts en links met zijn zweep. Dat
maakte hem niet kalmer. Hij stapte al wil
der en sloeg harder met zijn zweep. De
groote boomen zuchtten diep en overal bra
ken de takken af. Kleine boompjes konden
niet overeind blijven en braken aan den
voet af. De Stormwind bleef razen.
De wolken zagen de woede van den
Stormwind en begonnen langzaam te hui
Een wonder der Natnnr, is „Jeti-Mek."
Hebt ge wel eens van „springende plan
ten" gehoord? Waarschijnlijk niet, want
ln Europa komen ze niet voor. Wél echter
in het Westen van Noord-Amerika, in den
staat Kansas.
De plant is zeer groot en heeft een be
trekkelijk dunnen stengel. Is ze volkomen
ontwikkeld, dan verdroogt ze en krijgt zoo
den vorm van een grooten rol. Wanneer
nu de wind oDsteekt. dan breekt de sten-
len. Tegen den morgen ging de Stormwind
weer naar huis. Alles was weer stil, doch
de bodem was door en door nat. De heele
lucht was bedekt met wolkjes, zoodat het
zonnetje er niet eens door kon kijken.
De Sterke Wind vond, dat het buiten
niet zoo kon blijven. „Nee, dit lijkt naar
niets", dacht hij. Hij trok ook zijn nieuwe
pakje aan, nam zijn zweep en trok op zijn
beurt door de bosschen. Hij schudde de
druppels van de boomen, waaide de grond
droog en joeg de wolken weg. Maar toen
was hij zoo moe, dat hij naar huis ging
om een paar dagen uit te rusten.
Zijn broer warm zat voor den grot en
zag het zonnetje schijnen. „Dat lijkt me de
beste vriendin, die men kan bezitten, ik
moet zien, dat ik vriendschap met haar
l.uu sluiten." Hij trok daarop zijn mooie,
nieuwe roode pakje aan, nam de zweep
niet de roode handen in zijn hand en ging
een praatje met de zon maken. Al spoedig
hadden ze vriendschap met elkaar geslo
ten en besloten voortaan samen te werken.
Zij hielpen de planten snel te groeien. Tot
op den huidigen dag zijn ze vrienden ge
bleven. Als de zon helder cn warm schijnt,
gaat de Warme Wind met zijn zweep door
het bosch en fluistert zachte liedjes door
de boomen.