0(0
WIE
WAS
HET?
Voor Tovenaars.
Bij den Slotenmaker.
Hier zien *je nu eens een bont allerlei van allemaal stukjes hoofd! Kunn*n Jull:i pr voor zorgen om de stukken, die werkelijk bij elkaar horen, samen te
voegen? Ja, maar je moet goed oppassen hoor! Want Je kunt een reusachlige hoe,'e'!:'.ii hooien maken, alleen zijn 2e dan niet goed. Vijf kimnen er maar goed zijn.
Geef je ogen dus uitstekend de kost. Je zult er heel wat plezier bij hebben!
„Mijn naam is Cauchois", zei de toneel
speler.
„Dus hij is het," dacht Cauchois, en zei
dan hardop: „Het is werkelijk verbazing
wekkend, mijnheer."
„Wat mijnheer?" vroeg de vreemdeling.
„Nou, zoals U lijkt op den Pruisischen
koning", zei Cauchois.
„Dat hebben ze me wel eens meer ge
zegd", zei de vreemdeling.
„Iedereen denkt hier, dat u de koning
bent", vertelde Cauchois.
„Dat vind ik buitengewoon grappig", zei
de vreemdeling.
En hij lachte 7.0 spottend, dat Cauchois
niet begreep hoe hij het had. Het meeste
verwonderde het hem, dat de vreemdeling
hem blijkbaar niet kende, hoewel hij toch
honderden malen met den koning gespro
ken had. Fn dan, hij had zich voorgesteld
als „Frederik". Dat kon natuurlijk een ach
ternaam zijn.
Toen viel hem opeens in.
Hij haalde een prachtige snuifdoos te
voorschijn, die hij aan de vreemdeling Het
zien.
„Dat heb Ik van den Pruisischen koning
gekregen", zei Cauchois trots. „Mooi hè?
PUZZLE „OPGEPAST ALLEMAAL HOOFDEN"
Was Frederik de Grote
in Parijs of niet?
Hoe de hofmaarschalk
van den Fransen ko
ning dat te weten
kwam.
naverteld door Mevr.
M. Jansen—v. Deventer.
In het midden van de achttiende eeuw
deed in Parijs eens het gerucht de ronde,
dat Frederik de Grote, koning van Prui
sen (die zo mooi fluit kon spelen, weet je
wel?) in de^tad was, maar onder een an
dere naam, omdat hij niet wilde, dat men
wist dat hij er was.
Mensen, die beweerden dat zij de- ko
ning gezien hadden, zeiden dat hij de
vreemdeling was, die elke middag in het
vroeger zo beroemde café Procope zat, en
dan kranten las.
Dat hoorde ook de hofmaarschalk van
de Franso koning, en daar het natuur
lijk van veel belang was dat een buiten
lands koning in Parijs vertoefde, wilde hij
er zich van overtuigen of de vreemdeling
werkelijk Frederik de Groto was.
En hij dacht er diep over na, hóe hij
dat te weten kon komen. Eindelijk herin
nerde hij zich dat de toneelspeler Eustache
Cauchois de Pruisische koning goed
moest kennen.
Want heel wat jaren was Cauchois re
gisseur geweest van de Franse troep, die
in Potsdam altijd voor den koning speelde.
Direct liet de hofmaarschalk den toneel
speler hij zich komen, om met hem 's mid
dags te gaan naar café Procope, en den
vreemdeling eens goed te bekijken.
Toen de twee het café binnen kwamen,
zagen ze den vreemdeling al aan een ta
feltje zitten, en hij bekommerde 7.1eh niet
om de nieuwsgierige mensen, die hem aan
staarden, omdat ze gehoord hadden, dat
het misschien de Pruisische koning was.
Verbeeld je, een koning, die zo maar in
een gewoon café tussen alle andere „ge
wone" mensen zat!
Was dat niet reuze interessant?!
„Is hij het?" fluisterde de hofmaarschalk
„Hij ziet er wel precies zo uit als de ko
ning", zei Cauchois. „Werkelijk precies zo.
Ik heb den koning wel nooit in burgor ge
zien, maar ik geloof toch, dat hij het is."
„Ja, geloven zei de hofmaarschalk on
geduldig. „Daar heb ik weinig aan. U moet
het zeker weten, voordat ik het mijn ko
ning" zeg."
„Ik kan misschien proberen met hem in
gesprek te komen", bedacht Cauchois.
En hij stond op en ging naar het tafel
tje van den „koning". Hij pakte dé lege
stoel, die bij het tafeltje' stond, en zei:
„Vindt U het goed, mijnheer?" en maak
te een hoffelijke huiging.
„Gaat Uw gang", zei de vreemdeling, en
legde de krant, waarin hij net gelezen had,
neer.
MAARTENS GEHEIM VOOR OMA'S
VERJAARDAG.
Hoe maak Je touwen lot zonder ze los te
knopen?
door Else van der Echt.
„Morgen is Oma jarig", zei Maarten. Hij
zat zijn huiswerk te maken in de huiska
mer. Vader en moeder waren uit, en Oma
was op haar kamer. Tegenover hem zat
Tineke, zijn oudste zusje. Ze hoorde niet
wat Maarten zei, want ze was net bezig
aan een erg moeilijke Franse thema.
„Vertel eens wat nieuws", bromde Phi
lip, die aan de ene korte kant van de ta
fel zat, en aan een som bezig was, die na
tuurlijk niet wilde uitkomen.
„Ja fijn hè?" zei Fietje. Zij hoefde nog
geen huiswerk te maken en zat nu ijverig
aan een aanpakkertje voor Oma te werken
aan de andere korte kant van de tafel.
„Wat geef jij, Maarten? Ik dit aanpak-
kertje. Er zullen wel veel mensen komen,
en mams heeft zulke lekkere taartjes be
steld."
„Ja? Lekker. Ik geef bloemen met Phil",
„En met mij!" riep Tineke, die nu op
eens niet doof was.
„En dan heb ik nog een geheim", zei
Maarten zacht tegen Fietje, zodat de ande
ren het niet konden horen.
„Kom eens mee, Fie. Dan zal ik het je
vertellen", en hij trok Fietje mee naar de
voorkamer.
„Ik ga een toverstukje uithalen", zei hij
toen. „Ik heb het geleerd van een nieuwen
jongen in de klas, en het 19 reuze leuk. Zal
ik je vertellen, hoe het gaat? Maar je mag
het aan niemand vertellen hoor! 't Is een
geheim."
„Aj fijn", zei Fietje. Leuk dat Maarten
het baar vertelde. „Zijn wij tweeën dan dc
enigen die het weten?" vroeg ze.
„ja, alleen jij en ik. Kijk, het gaat zo.
Hier heb ik een stuk touw. 't Is ongeveer
anderhalve meter lang. Zo. En hier is nog
een stuk touw. Kijk, dat ene touw doe Ik
om het bovenste deel van de leuning van
deze stoel. Moet je zien. Jaap dat is die
nieuwe jongen heeft het voor me gete
kend. Hij heeft er een S bij gezet, zie je
wel?"
Nou moet morgen iemand van de men
sen, wanneer ik dat touw er omheen doe,
de knoop verlakken. Ik heb dit lak geno
men uit mam's schrijftafel. Nu doe ik dat
natuurlijk niet. Maar morgen wel, want dc
knoop mag niet meer los kunnen. En' dit
(wede touw dat haal ik door het eerste. H
staat er bij, zie je wel? De uiteinden daar
van gaan om mijn polsen. Die knopen
worden ook verzegeld. Nou zeg ik tegen
de mensen..."
„Durf je dat dan?" vroeg Fietje.
„Natuurlijk! Nou, ik zeg dan tegen de
JANTJE KIJKT EENS ROND.
mensen, dat ik me los zal maken van die
stoel. Want ik zit eerst vast hè? Dan ga
ik met stoel en a! naar een andere kamer.
Als we in do salon zitten, ga ik naar de
huiskamer, en..."
„Ja, we zitten in de salon. Dat weet Ik
zeker," zei Fietje.
„Goed, dan ga ik naar de huiskamer. En
ik zorg dat niemand me niet. Anders is de
mop eraf natuurlijk."
„Tuurlijk."
„En dan haal ik een schaar uit mijn zak.
Deze hier."
„Dat is tie mijne!" zei Fietje.
..Nou ja, ik mag hem toch wel gebruiken
zeker?"
„Jawel. Maar liet is tóch de mijne."
„Nou, en dan knip ik het touw, dat om
de leuning zit, dus S, door."
„Dóór?" vroeg Fietje.
„Ja, dóór. Nou heb ik hier nog een touw,
dat er precies zo uitziet als S. Ook zo lang,
en de knoop is verzegeld. Die heb ik om
mijn arm gerold. Van tevoren al. Nie
mand kan hem natuurlijk zien, want hij zit
onder mijn mouw. Wanneer ik S nu door
geknipt heb, dan trek ik dat touw om mijn
arm, mijn linkerarm bijvoorbeeld, onder
mijn mouw vandaan. Dan denken de men
sen, dat het S is. Maar dat is natuurlijk
niet zo."
„Wat doe je met de echte S?"
„Nou, die stop ik met dc schaar in mijn
zak. Dus dan zit H nog om mijn polsen,
en het derde touw waarvan de mensen
denken dat het S is, zit om H. Maar ik
ben ondertussen los van de stoel geko
men!"
„Prachtig!" zei Fietje. „Ik vind het prach
tig, Maarten!"
„Heus?" vroeg Maarten. Hij stopte al het
touw en de schaar weer In 7.ijn zak, en sa
men gingen ze terug naar de huiskamer:
Maarten om zijn huiswerk, en Fietje om
baar handwerkje af te maken.
Slotenmaker: „Wacht maar, als je het
eens een hele dag moet doen! Dan voel je
je spieren hoor!"
Jantje: „Wat is dat voor een grote teke
ning daar op tafel? Waarvoor dient die?"
„Slotenmaker: „Dat is een tekening voor
een ijzeren hek. Dat is voor de school, hier
om de hoek, weet je wel?"
Jantje: „Daar ga ik zelf naar toe."
Slotenmaker: „Zo? De kinderen van de
hoogste klas hebben deze tekening zelf ge
maakt. Was jij daar ook bij?"
Jantje: „Ik zit nog niet in de hoogste
klas."
Slotenmaker: „Ach zo. Het is een mooi
ontwerp hé?"
Jantje: „Ja, erg mooi. Zo kan Ik het ook.
Ik kan heel mooi tekenen! En ik heb ook
een bouwdoos thuis, en een timmerdoos."
Slotenmaker: „Nou, dan kan jij ook slo
tenmaker worden."
Jantje: „Nee hoor! Ik word machinist."
Slotenmaker: „Machinist? Dat is ook een
mooi vak. Maar zeg eens, jongen, hoe komt
het dat de sleutel niet past?"
Jantje: ..Ik heb hem verloren."
Slotenmaker: „O! Heb je hem verloren!"
Jantje: „Ja, gisteren heb ik hem in mijn
TEKENVOORBEELD.
Ook voor kinderen, die
zeggen dat zij niet te
kenen kannen!
Kaikentjes maken met
twee cirkels.
door F. S.
Sommigen kunnen te
kenen en sommigen
kunnen het niet. Ten
minste, dat dénk je.
Maar ik geloof, dat
jullie éliemaal vier
kuikentjes kunt tekenen, zoals je hierbij
ziet staan. Probeer het maar eens.
Eerst een groot cirkeltje, en er hoven te
genaan een kleintje. Nog een groot cirkel
tje en er boven tegen aan een kleintje.
Weer een groot cirkeltje en onderaan, half
er binnen en half erbuiten een kleintje.
Nog een groot cirkeltje, en onderaan half
erbinnen en half erbuiten een kleintje.
En dan pootjes, vleugeltjes, een staartje
en ogen.
Oja, en natuurlijk ook een snavel. Hoe
kunnen ze anders wurmen oppikken, Zo
zouden direct dood gaan.
Geloof je nu nóg dat je niet kunt teke
nen?!
Hier, daar ziet l' ook zijn portret. Lijkt U
er niet precies op?"
Hij opende de doos, en bood den vreem
deling een snuifje aan.
„Dank U wel", zei de „koning". „Ik
snuif nooit. Ik rook verschrikkelijk graag,
maar snuiven vind ik vreselijk."
En hij haalde een pijp en een tabaksdoos
uit zijn zak.
Cauchois nam toen hoffelijk afscheid, en
ging terug naar den hofmaarschalk, die er
verschrikkelijl- nieuwsgierig uitzag.
„En???" vroeg hij.
„Hij is het niet", antwoordde Cauchois,
„En hoe weet U dat?"
„Allereerst dóóraan, dat hij mij niet her
kende. De Pruisische koning kan goed ge
zichten herkennen, daar is hij om bekend
Verder bood ik hem een snuifje aan, waar
op Frederik de Grote dol is. De vreemde
ling snoof niet. maar rookte daarentegen
graag. Daarvan houdt de Pruisische ko
ning nu weer niet."
Nu was ook de hofmaarschalk ervan
overtuigd, dat de vreemdeling alleen maar
een dubbelganger van den Pruisischen ko
ning was geweest, en werkelij1' de koop
man Frederik uit Aken, zoals hij zich bij
de politie aangegeven had.
De loper, waarmee alle sloten opengaan.
door Paul Mettke.
Jantje: „Dag, menoer".
Slotenmaker: „Zo, mijn jongen. En wat
breng ie me voor moois?'
Jantje: „Een sleutel. Wilt U hem een
beetje veranderen. Hij past zo niet in het
slot, ziet U?"
Slotenmaker: „Zo, laat maar eens zien."
Jantje: „Hier is het slot en hier is de
sleutel."
Slotenmaker: „Hij past. bijna. Ik moet
alleen maar een beetje vijlen."
Jantje: „Ja, dat zei moeder ook."
Slotenmaker: „Leg het maar daar neer.
Ik moet even deze kacheldeur afmaken. Of
wil je wachten?"
zak gestoken, en toen is hij op de speel
plaats eruit gevallen."
Slotenmaker: „Wanneer het nu je huis
sleutel was, die jo verloor, wat zou je dan
doen?"
Jantje: „Dan zou ik een andere gepro
beerd hebben,"
Slotenmaker: „En wanneer Je nu geen
andere had?"
Jantje: „Dan zou ik er een lenen."
Slotenmaker: „En wanneer die geleende
sleutel nu ook niet paste?"
Jantje: „Wat zou ik dan moeten doen?"
Slotenmaker: „Dart ging je naar den slo
tenmaker. Die maakt de deur wel voor je
open."
Jantje: „Ja? Passen dan al uw sleutels?"
Slotenmaker: „Ik heb hier zo'n ding, kijk
maar. Dat is een toversleutel. Alle sloten
kunnen ermee opengemaakt worden."
Jantje: „Maar dat is helemaal geen sleu
tel. Dat is maar een haak."
Slotenmaker: „Goed zo! Dat Is een loper."
Jantje: „O! Een loper? Zo centje had ik
al zo lang willen zien."
Slotenmaker: „Nou, kijk maar!"
Jantje: „Zo eentje kan ik ook maken."
Slotenmaker: „Ja, misschien wel. Maar
Je mag hem niet in de sloten van andere
mensen steken!"
Jantje: „O, dat doen dieven hè?"
Slotenmaker. „Ja. Zo, hier heb Je je sleu
tel. Kijk eens. past hij nu niet mooi? En
verlies hem nu niet wéér!"
Jantje: „Ja, dan zou ik weer moeten te
rug komen. Maar dat is niets erg."
Slotenmaker: „Maar ik geloof dat vader
het wel erg zou vinden, omdat hij beta
len moet!"
Jantje: „Ik wil wachten, want dan kan fk
hier een beetje rondkijken."
Slotenmaker: „Goed zo. Maar je mag al
leen niets aanraken hoor. Hier ligt alles
precies op zijn plaats."
Jantje: „Ha, daar zijn allemaal vijlen
en hamers. En ook boren en tangen. O, en
een zaag! Mag ik ook aan dat ding trek
ken?"
Slotenmaker: „Dat is een blaasbalg. Ja,
doe dat maar, ik heb net vuur nodig."
Jantje: „Dat gaat helemaal niet moei
lijk."