VOORSPELLENDE DIEREN
Broeder- en zusterliefde
WINTERMAENT
Een belachelijk
tooneelstuk
Opvoedkunde of onkunde
in ons land in de
!8e eeuw
HET prachtige bock, Robinson Cru-
sof, is voor mij aanleiding om eens
te spreken over uitingen van op
voedkunde of onkunde in on s land
In de 18e eeuw. Ook een systeem van op
voedkunde, of een deel er van. kan cene
„historische figuur" zijn. Ik heb wel
eens de kinderen van thans benijd om
de opvoeding, die zij in de scholen
en in de huisgezinnen krijgen en i«
meende, dat die in mijn jeugd heel wat
minder goed was. Toch zou er destijds
voor mij reden geweest zijn om ze^-
('ankhaar te zijn. zoo ik toen gewete.i
had, hoe lang vóór m ij n schoolonder
wijs. in tie scholen van Nederland er.
in de gezinnen omgehaspeld werd met
opvoedkunde Deze erkentelijke gedach
te dank ik aan eenige uren lectuur in
oudo boekjes, waarvan ik den indruk
heb overgehouden, als ademde ik in
een te zware lucht en snakte naar wijd
geopende vensters. Ziehier iets van het
geen ik las: Een vader vertelt de g-
schiodenls van Jan van Leyden aan zijn
kinderen Hij doet het lang, breedspra
kig. sterk morallscerend. En hij eindig)
aldus:
„Hoe noodzakelijk, o lieve jeugd
is het dus voor u, om den leertijd,
dien voor u zoo dlerbaarcn tijd, vlij
tig waar to nomen. En hoe ononr
heerlijk is het voor u, bij verwor
ven kundighoden, altijd de deutcd
naar (sic) te streven? Dit doende
zult gij, ln rijper leeftijd, niet be
hoeven: uwen hoop op een ellendig
kleed te stellen; maar uwe kunde
en deugd zullen u, bij alle Braaven.
aanhovcolcn."
Dezelfde vader beantwoordt den uit
roep van zijn jongen, die voor het eer»
de zee ziet, op deze wjjzo:
„Ja, Hendrik, zie hier de zo«
over dit wijde water worden ons Ie
koopmanschappen aangebragt, en
en de schepen welke gij daar ziet
zeilen: koopmanschappen uit alte
waerelddeelcn gehaald en door wel
ke het ons Land zo bijzonder wei
gaat, wanneer er geen oorlog op Je
waercld en bijzonder in ons vader
land heerscht."
Beide citaten zijn deftig; het tweede
zelfs zeer zakelijk en zonder poëzie: een
kind, dat voor 't eerst de teo ziet en
blijkbaar getroffen wordt door haar
grootschheid. zou men nog over iet*
ander» kunnen spreken dan over „koop
manschappen" en 's lands weivaan
Maar belde doen ton minste geen groo:
kwaad aan de kinderziel. Iets anders
is het volgend:
Men heeft aau hot eind der 18e eeuw
en uit dien tijd dateert dc lectuur,
die ik moest gonieten ontspanning^
lectuur, geschreven voor kinderen en
zelfs tooneelspelen, die men dan ook
nog door hon en voce hen liet opvoe
ren. Ik heb vóór mij liggen drie deel
tjes van een uitgave, dio gedagteekend
is van 1791 en 1792. Er moeten daarvan
meer deeltjes bostaan, want één van
de drie heet „het zevende deel". Ver
moedelijk werden zo veel gelezen, wam
d« uitgave in mijn tijdelijk bezit is een
derd® druk. Zo heeten: De Vriend
derKInderen en werden uitgegeven
te Haarlem bij Francois Bohn.
Hun Inhoud zou thans allo paodago-
gen van beroep doen omvallen van
schrik en alle ouders ach en wee doen
roepen over de onware gevoelens, die
daarin aan groote menschen en kleine
kinderen worden toegeschreven In dia
deeltjes bevinden zien dan de tooneel
spelen. waarop Ik doelde. Ze werden
door kinderen gespeeld en daarna werd
over de stukken geredeneerd met de
kindoren. welke redenaties dan nis
„aanmerkingen over dit tooneelspel" ir.
het boekje werden opgenomen.
Laat Ik er één van vertellen: het K
zeker nog het zotste niet, al ls het heel
zot, maar het is het eenige, dat ik ten
einde heb kunrion lezen. De andore
maakten mij dit onmogelijk.
Ziehier den Inhoud:
Een jongen, zoon van een officier
h-eft een paar pistolen zien liggen, er
e<>n opgenomen, en voor de aardigheid
zijn zusje er meo bedreigd. Het schot
Is afgegaan; het zusje, „de lieve Julia"
valt bloedend neer. dood. naar de jon
gen meent.
Hij vlucht naar dc kamer van zijn
broer onder het geweeklaag: „Ach!
Acht! Ach! Lieve Willem! Ik ben een
man des doods; wat heb ik gedaan?'
Hii smeekt den broer hem te verber
gen, te verbergen tegen de woede van
den vader. die. naar de lieve Willem
verzekert, zoo „verschrikkelijk haastig
is Ik vreeze zegt dezelfde hij zal
u den hals breken.**
Da» vindt de ongelukkige afschieter
van het pistool nog niet zoo erg „Laat
htt mij ombrengen! laat hij mij doo
den! Ik wil toch Julia niet overleeven
Ach. schoor hij mij slegts dood! als h.i
mij maar niet doodslaat ot op een wree
de wijze vermoort", enz
De hmer. de li«ve Willem, verklaart
gaarne voor Julia en Karei te will m
sterven mnnr ziet toch de zaak donker
in. Hij ontrandt Karet zelfmoord te nle
gen waaman deze gedachtig aan ..Pa
pa's verschrikkelijke haastigheid, ern
stig denkt Maar Karei wil „volstrekt"
n»et langer leven, als Julia dood U
..Hetzij ik onihoofd, of door Papa ver
moord worde of
Hij eindigt den zin niet Iemand kom
nader
„Daar Is hij mijn hemel! daar i<
hijrilt de lie\e Willem en hij
denkt daarbij aan zijn vader En Kar»i
„begint te beevrn. word geheel stijf ®n
valt in onmagf op den grond".
Fr wa« reden voor Zok-r er was rr
den voor De matoor de „teerhetnln
de vader" uit den tijd der ..teer bemin
da kinderen" komt „woedende" met
een pistool in de hand binnen Hij is
blijkbaar zenuwachtig, althans, zooals
tater blijken za.l „verschrikkelijk naas-
tig' De karakteristiek, door den lieven
Willem" gegeven, was inderdaad juist
„Wie van u beiden zoo vraagt de/®
beproefde vader, die den dood van een
lief kind te beweenen hooft, wie is die
vervloekte Booswicht, dio mijn beate
mijn liefste kind. doodgeschoten heeft?"
Wie?"
Daar Karei niet meer hij zijn positie
ven is, valt de lieve Willem voor den
vader neer en wil zijn nieoën omhel
zen Hij stamelt iets over Karei:
„Zo, is 't Kaïcll is Karet die honds
vot!"
Maar do lieve Willem is een beste
jongen. Niet voor niet heeft hij zoooven
vprklaard voor Julia en Karei te willen
sterven ..Karei niet", roept hij uit.
„Schiet op mij! Schiet op mij!"
Waarop de vader:
„Dan zijt rij d® daader? gij? gij, ver-
loekte jongen (Hij vat hem bij 't
hair.! Welaan! Sterf op dit oogen-
b'ik
Gelukkig wordt juist op het oogen-
Dlik dat des vaders „schrikkelijke haas
tlgheid" een tweede ongeluk zou ver
oorzaken Karei uit zijn bezwijming
wakker Hij wil zijn vader verhinderen
een moord te begaan. Deze is nu een
maal goed op weg en opponeert tegen
die belemmering; hij wil „een kleinen
moordenaar van kant helpen, die (hen)
leeds in (zijne) Julia eedood heeft!
Een Moordenaar van Zijnen Vader.
Moeder en Zuster! Ja. die in haar (hen*
allen van het loven berooft!" enz enz.
Dan beweren beide jongens, het
noodlottig schot gelost te hebben Da
vader, logisch, beweert, dat een van
beiden liegt. „Ik zal u beiden den hals
breken, als gij 't mij niet zegt!
Beide jongens houden vol.
„Ha. brult de vader, ongctwijfci i
twee schurken, kon aan dan maai
de eerste de beste! er is toch aan
geen van beiden verbeurd!
Rnhij schiet? Neen, hij schiet
niet
Want een chirurgijn komt tussclien-
.eide vertelt, dat Julia leeft, alleen
een onl>eduidende wond heeft gekre
gen en weer bijgekomen is na te zijn
flauw gevallen De razende vader ge
looft er nets van: hij meent, dat men
hem wil beletten als vader te straffen,
maar endelijk dringt toch iets van de
waa-heid tot hem door al dreigt hij
.niet den spot met( (hem) te drijven"
.Dat komt al heel (slecht) te passé
daar (hem) de kop op hol is en (zijn
bloed) van gramschap kookt in de ade-
rui
Ge begrijpt bet eind wel. 't Komt alles
in orde. Julia's onbeduidende wond in
cluis. Zelfs meent de vader, dat hij ei
genlijk wel zelf vergeving mocht vra
gen Hij zal zich „nooit weder door doi-
:e drift laten vervoeren" en het stuk
eindigt met een lofprijzing van d-ï
„edelhartige" kinderen, van welke „door
den_ tijd" „nog zooveel is te verwa/
ten", latten we hopen, dat de vader
ziel» óók voorgenomen heeft, nimmer
meer geladen pistolen te laten rond
slingeren
Deze belachelijke geschiedenis, tot
een tooneelstuk inéén geknoeid en
opgevoerd!heet Broeder- «n
Zusterliefde. „Toen het stuk
was opgevoerd, „op den derden Paasch-
dag" door „mijn kinderen en hunn<
makkertjes" zegt een vader, die het
blijkbaar mooi vond („zeer wel uit
gevoerd en vertoond"), werd aan de
Hoe treurt de Wintermaent, gelijck een weeuw, in rouwe
Gedompelt over 't hooft; haar kaars en glas gaan uit.
Het doots,hooft spelt de doot, die 's levens draeiboom sluit.
d'Onvruchfbre winter slacht een dootsche weduwvrouwe,
Die noch kastanjen braat; haar almanack rolt af.
Wat is een weeuw? een schim; met eenen voet in 't graf.
VONDEL
kleinen gevraagd, „of zij In dergelijke
omstandigheden wel zoo grootmoedig
handelen zouden als deze broeders en
zuster". „Hierop keeken zij elkander
eens met veel teederheid aan, doch nie
mand drufde dat met ja beantwoord
den."
Gelukkig maar! De kinderen waren
verstandiger dan do pedante zot, die dit
dit gedrochtelijk spel in één zette, ver
standiger ook dan de ouders, die zulke
tooncclstukjes in hun woning toelieten.
Maar welk een tijd, welk een gedach-
tensfeer, welk een opvoedkunde, die
zulke ergerlijke dwaasheden als ern
stig deed beschouwen!
We klagen tegenwoordig wel eens
over te groote vrijheid en vrijmoedig
heid onzer kinderen, over hun te groo
te zelfbewustheid, hun te groeten relf-
stnndigheidszin, over eene onafhanke
lijkheid tet onpas. Toch schijnt mij het
beter, to ademen in een vrije atmos
feer. dan opgevoed te worden In een
DE AVONDMAAND VAN
HET JAAR
December draagt vele nomen.
Donkera dagen voor Kerstmis,
Avondmaand, maar ook maand
van licht, buiten en binnen.
December, de donkero maand, is ge
tooid met vele namen. Wintermaand:
het kille getijde begint Joelmaand:
naar de omle Germaansche naam voor
Kerstmis. Slachtmaand: een naam, die
evenals aan November ook aan deze
maand wordt gegeven. Wolfmaand:
zoo spraken onze voorouders van deze
laatste reeks van weken van het jaar.
oen karakteristieke naam om het gure
en felle vaak van dit jaargetijde aan te
duiden
Wij zouden December ook kunnen
noemen de avondmaand van het jaar.
Zooals wij, ook al weten wij, dat er
korte en lange dagen zijn en dat een
lange Juni-dag vol zon, boel veel ver
schilt van een korten Decemberdag vol
duisternis, zooals wij toch met een ze
ker recht den dag In twaalf uren kun
nen verdeelen, zoo heeft het jaar zijn
bekende verdeeling in twaalf maanden.
En dan kunnen wij de eerste maan
den van het jonge, opgnnnde jaar. Ja
nuari en Februari, vergelijken met de
eerste morgenuren van den jongen op
gaande» dag. F.r is iets van een opstij
gen uit de donkerheid tot nieuw licht
«*n nieuw leven, er is na de dnistornis
van nachtelijke uren het wonder van
het winnende licht.
Dan kunnen wij maanden als April
en Mei vergelijken mot de voortgaande
morgenuren, als het licht al honger rijst
en op zonnige dagen al voller on war
mer en stralender de aarde l>esrhijnt.
Dan zijn de zomermaanden, waarin de
zon In het zenith staat en de volle
kracht van den zonnebrand zich uit
stort over de rijpende velden, te verge
lijken met de volle middaghoogte van
den dag.
Dan is er in het nafnnr iets van de
Tlans en de bekoring iets van de wee
moed nok van Info middaguren, waar
in het licht Al lager staat en Al dieper
«•alen gaaf. mnnr ook ln wonderen, war
men goudglans vlamt en fonkelt over
de narde.
F.n ja. dan kan Dereniher met recht
oetcn de avondmaand van het jnnr. de
nnanri waarin de schemering daalt en
Ie donkere avond valt, waarin het als
in de late schemeruren van den dag
donkerder. al donkerder wordt over de
aarde.
Verlaten zijn de velden: zoouls zij
verlaten worden in den avond, als de
dagtaak volbracht is, zoo zijn zij ook
verlaten in deze avondmaand van het
jaar. Do oogst is binnen, het winterko
ren schiet al weer op, maar er is niets
meer te doen op de in novels en grauw
heid, in natte mistwaden neerliggende
velden, op dc bevroren akkers van vor
stige winterweken. Verlaten zijn de vel
den als het avond wordt, verlaten zijn
do velden als de avondmaand Decem
ber schemerig en duister over de ak
kers staat
En toch is December lichtmaand ook.
Er kan de vreugde van zonnige uren
zijn, als felle Noordenwinden waaien en
den hemel schoonvegen en bundels
licht stralen tusschen de jagende wol
ken door. Er kan in het Westen in den
avond een diepe en geheimzinnige gloed
zijn, ook als de dag donker was en grijs.
Er kan een stil gouden middag wezen
soms, als alle wilde krachten zich heb
ben neergelegd na stormwind en vlagen.
Storm en regen wijst de barometer aan
in dit avonduur van begin December
F.n de storm jaagt aan over den dijk, dc
regenstriemen kletsen tegen de ramen
terwijl ik dit schrijf, 't ls de donkere
gure maand, de wolfmaand. de winter
maand, de avondmaand van het jaar.
mnnr de lichtmaand toch ook. Soms
buiten op de scliaarsche zonn-uren,
maar in elk geval binnen. Feestelijk
licht trant branden, licht van den Sin
terklaastijd, licht van Advent, van
Kerstmis, vnn den Oudejaarsavond.
Feestelijk licht gaat branden, Juist nu
liet donkerder. Al donkerder, valer en
triester wordt over de aarde. Feestelijk
licht: licht vnn genegenheid cn gezellig
heid, van meer en anders cn hooger
nog dan dat. Kerstklnnken golven aan
over een ontredderde wereld, er gloort
in duisternis hoog en hemelseh licht
Hef schijnt door de kale takken, het
schijnt 'over een winters kille wereld.
Gloria in exeelsis! December de wolf
•naand. de avnnhnaand. maar ook de
vredesmaand. de lichtmaand.
Vervuld wordt buiten over dc verlnten
velden, binnen hij haardvuur en lamp
iets van het oude profetenwoord: Het
zal geschieden ten tijde des avonds, dal
het licfit zal wezen. A. L. B.
pruikerigen, aan theorieën zich he
dwelmenden geest, die wanstaltige
menschen zou vormen, caricaturen van
den echten, gezonden mensch, en die
van het zieleleven van het kind en van
de atmosfeer, waarin het zich geleide
lijk en gezond kan ontplooien, geen
begrip schijnt te hebben.
Tusschen 1791 en nu is een groot ver
schil. Onze tijd is zoo slecht, zeggen
velen. Onze tijd heeft zijn gebreken,
ook in de kinderwereld, zou ik willen
antwoorden. Maar De Vriend der Kin
deren van 1791 heeft mij doen zien, dat
we in sommige opzirhten, althans ten
aanzien van de opvoeding onzer kinde
ren, kunnen zeggen: „gezegende tijd,
tijd waarin gezocht wordt naar echt
heid en oprechtheid, in de eerste plaats
met betrekking tot de kinderen!
A. J. BOTHEMUS BROUWER.
ALLERLEI
VAN OVERAL
Als men zich als gast van den Mahn-
radja van Gwalior aan zat, dan ont
waart nten een electrischen miniatuur-
trein, die onophoudelijk van bordt tot
bord rijdt. Do wagens zijn van zuiver
zilver en hun lading bestaat uit wijn,
fruit en kostelijke specerijen.
Menigeen vrkeert in de mcening,
dat mes en vork nagenoeg; de gehce-
lc woreld veroverd hebben. Maar fei
telijk eet slechts een derde der mensch-
heid met dit gerei. Het tweede derde
deel eet met staafjes, en het derde
met dc vingers.
In Amerika neemt men titans proe
ven niet een soort sterk fosforiseerende
autontobiellak. De met deze verfsoort
geschilderde wagens zijn 's nachts reeds
op oen afstand van 700 tot 800 meter
zichtbaar. Met zijn vaal licht maken
deze auto's een spookachtige» indruk.
Menigmaal vodwekt de natuur leven
zonder voor het levensonderhoud daar
van te zorgen. Van de Opossum (een
buideldier) weet men, dat zij 18 jongen
werpt, maar dat zij er slechts 12 kan
voeden. Op de jacht naar voedsel klem
men zich twaalf jongen aan den uier
.vast en blijven daar zes wekenlang
hangen. De andere zes moeten van
honger sterven.
In vele streken der Nieuwe Wereld
verrieden mannen en vrouwen nog in
het ruiden der vorige eeuw hun positie
tol liet huwelijk, met de manier waar
op /ij een ring droegen. Aan den wijs
vinger beteekende het: „Ik hen nog
vrij", aan don middenvinger: „Ik ben
verloofd", aan den ringvinger; „Ik ben
getrouwd", aan den pin echter: „Laat
me met rust! Ik trouw toch niet!"
In de Syrische stad Aleppo ls het
schaap het lievelingshuisdier. Men is
echter mot zijn eenvoudig kleed niet
tevreden cn daarom verft men het.
naar djn persoonlijken smaak, geeft het
b.v. groene ooren, een oranjekleurigen
hek en een blauw gestreept lichaam,
's Namiddags staan de straten in het
toeken van een wilde kleurenorgie.
wanneer n.l. de huisschapon mee uit
wandelen worden genomen.
In New York bestaat een Autobuslijn,
die voor vroegopstaande passagiers is
ingericht De mannelijke reizigers kun
nen zich hier, wanneer zij *s morgens
naar hun werk rijden, in een kleinen
soheersaloM, die vlak achter den wa
genbestuurder aangebracht is, laten
„scheren en knippen".
Te Denver (U.S.A.) heeft onlangs het
kleinste meisje der wereld haar Iflrlen
verjaardag gevierd. Anna Cliffnrt heet
ze, en ze is slechts 55 cm. groot hij een
gewicht van 17 pond. Zij is overigens
volkomen normaal ontwikkeld. Haar
ouders zijn van normale grootte.
IV de kronieken der Middeleeuwen,
komen herhaaldelijk uitvoerige me-
dodeelingen voor over epidemische
ziekten, door welke onze voorvaderen
vun tijd tot tijd werden bezocht, en over
perioden van hongersnood als gevolg
van een mislukte oogst, die zich soms
over een- uitgebreid gebied uitstrekte
en dc menschheid schier tot wanhoop
bracht.
Meestal waren dergelijke rampen
reeds te 'voren aangekondigd door een
of ander ongewoon verschijnsel. Dat kon
con natuurverschijnsel zijn, zooals een
plotseling opkomende en daarna weder
even plotseling verdwijnende komeet,
waarvan men totaal niets begreep, maar
dat niet naliet een ongunstigen indruk
achter te laten.
Zoo'n ster met een staart veroorzaak
te bij velen een beangstigend gevoel,
deed den eenvoudige» mensch vreezen
voor wat er in de toekomst stond te ge
beuren.
Het buitengewone van het geval deed
hem op zijn hoede zijn. En als dan la
ter zelfs eenige jaren later een
epidemische ziekte uitbarstte, door
langdurige droogte de oo«*«»
of een hijzonder strenge winter het le
ven onbehaaglijk maakte, dan was zijn
oordeel reeds gevormd: de komeet met
den lichtenden staart had de ramp ver
oorzaakt.
Maar naast ongewone natuurver
schijnselen hadden ook de handelingen
der dieren een voorspellende het eekenis
In vele gevallen leidde men er een of
andere gevolgtrekking uit af omtrent de
toekomst. In de klassieke oudheid, hij
de Grieken en de Romeinen, bij de Ger
maansche volken, overal is het ge'oo'
aan een zeker verband tusschen het
doen cn laten dor dieren en komend ge
luk of ongeluk duidelijk na te speuren
Voor den onontwikkelden natuur
ntensch schijnen de dieren het karakter
van hoogere wezens bezeten te hebben
Zij waren als het ware de bemiddelaars
tusschen do onwetende menschen en de
alwetende goden.
De onwetendheid der menschen trad
het meest op den voorgrond. Er was
heel weinig sprake van eenig overleg,
van een ernstig streven om tot het we
zen der dingen door te dringen. Met
een oppervlakkige en onberedeneerde
verklaring nam men genoegen en was
de nieuwsgierigheid bevredigd. Dat. be
drog daarbij volstrekt niet uitgesloten
was. blijkt uit de vogelwichelarij der
oude Romeinen.
Uit stelselmatige waarneming der vo
gels en onderzoek der vogelingewan
den stelden de Romeinsche priesters
hun voorspellingen op. Deze priesterlij
ke wetenschap berustte vaak op per
soonlijke verzinsels en werd door het
volk dan ook menigmaal als zoodanig
aangevoeld. Vandaar het bekende ge
zegde, dat de vogelwichelaars elkander
niet konden aanzien, zonder in onbe
daarlijk lachen uit te barsten.
Voor de Germanen, wier begeerlijkste
deugd krijgshaftigheid was, hadden
moed, kracht en vlugheid groote betee
kenis. Kwamen zij een arend, een wolf
of een beer tegen, dan stemde hen dat
tot tevredenheid: het was een toeken
van zeker komend geluk.
Maar de ontmoeting van een bloode
haas voorspelde niet veel goeds
Nog ccn ander oordeel der natuurvol
ken ten opzichte van dc ongunstige bo-
teekonis van zekere dieren, is uit lmn
levenswijze te verklaren.
Bepalen we ons tot het leven der oude
Germanen. 1-Iun woningen waren zeer
primitief cn hadden weinig bekoorlijks.
Bij goed weer vertoefden zij dan ook
grootendeels' in de vrije natuur. Maar
gedurende de koude en natte winter
maanden gaven die hutten toch be
schutting. Men moot echter niet vra
gen, wat het beteekende, de lange en
donkere avonden in zoo'n ongezellige
ruimte door te brengen. Dat gaf een be
klemmend gevoel De natuurmensch
hield ook van licht en zonneschijn, de
duisternis maakte hem bang. En in
overeenstemming daarmede had hij een
afkeer van alles, wat donker gekleurd
was. Dat kwam vooral tot uiting in zijn
oordeel over de dieren en in het hij/on
der over de vogels. De raaf. de ekster en
de kraai stonden bij hem in een slech
ten reuk; ze waren echte ongeluksvo
gels, wier ontmoeting hij vreesde. Dat
oude bijgeloof vinden we terug in een
Limburgse!) kinderrijmpje. Wanneer de
kinderen eksters of kraaien over zich
heen zien vliegen, dan zingen zij:
„De eksters en do kraaien
Die zwaaien al over mijn hoofd,
En snakken al naar mijn dood;
Die dood die begint te naken,
Ik zal hot niet lang meer maken".
De raaf was vanouds een ongeluks
vogel. Oorspronkelijk zoo vertelde
men was hij wit van kleur, eerst na
den zondvloed is hij zwart geworden.
Bij het dalen der wateren zond Noach
hem uit om do aarde te onderzoeken.
Hij bleef evenwel vier dagen weg en
werd deswege bij zijn terugkomst door
Noach vervloekt, waardoor zijn prach
tige witte veeren geheel zwart werden.
Van de. ekster, die oorspronkelijk een
prachtig vederkleed bezat, bestaat ook
een dergelijke sage. Zij durfde het b*
staan, den gekruisten Christus te be-
potten, cn werd daarom vervloekt. Het
gevolg was, dat haar mooie pluimen in
de rouwklcuren zwart en wit overgin*
gen. Wellicht heeft deze sage er toe bij.
gedragen, dat de ekster als een duivc.-.,-
dier werd beschouwd.
De kraai, oorspronkelijk ook wit, heeft
haar zwarte kleur te wijten aan ver
raad. Volgens een verhaal uit de Griek-
sche oudheid maakte zij do ontrouw van
Koronis nan Apollo bekend, die daarop
zijn geliefde doodde en het verraad van
den vogel strafte door hem zwart te
kleuren.
Deze sagen zijn met meerdere uit te
breiden, alle op hetzelfde thema neer
komende, dat de drie vogels om hun
slechte daden verdoemd zijn.
De geheele geschiedenis door zijn ze
als voorboden van ongeluk beschouwd.
Nog in het begin dezer eeuw bleek, hoe
zulk bijgeloof schier onverwoestbaar
weet stand te houden.
In de buurt van Meppel huurde een
landbouwer een arbeider uit Ruinen
Deze kwam des morgens, maar liet een
liaar uren later het werk in den steek.
De boer vroeg hem naar de reden daar
van en kreeg tot antwoord, dat er zoo
veel zwarte kraaien op het land waren,
juist nu zijn moeder ernstig ziek lag.
't Vorige jaar was hij ook in een dienst
geweest, waar een massa zwarte
kraaien op hot land waren. Toen was
zijn zuster ernstig ziek en heel spoedig
gestorven. Als hij nu bleef, dan zou zijn
moedor ook stellig dood gaan.
Guido Gezelle heeft een West-
Vlaamsch bijgeloof als volgt beschre
ven: „Als ge ievers een akster of een
kraye kunt in beur levende oogen kij
ken en daer uw eigen beeld, in 't kleene,
ziet eenen pereboom maken met 't hoofd
omleego en de beenen in de lucht, zvt
zeker dat gij nen tooverare of eene too-
verhekse hij den kop hebt".
Beide dieren waren in het volksge
loof heksendieren, maar voor de ekster
gold dat zeer speciaal. Zien Vlaamsche
kinderen een ekster hoven hun hoofd
vliegen, dan zeggen zij veelal het vol
gende rijmpje op:
„Ekster, snoode kwekster,
Tooveressesteert;
Ekster, snoode kwekster,
Ge'n zijt geen spelle weerd".
De ekster gold in algemeen voor een
bode van den dood. In het Eifelgebergte
noemt nten haar „Tot en vogel".
Hier en daar in België beweert men,
dat de ekster een vcrklikstcr is, die aan
cie boschwachters en de gendarmen de
snoopers aanwijst, door juist boven hen
op een 'boom te gaan zitten. Maar bo
venal is zij diefachtig..Zoo zei en zegt
men in België, ntaar eveneens in andere
landen.
Een Vlaamsche natuursage getuigt
van deze opvatting, zooals die reeds in
overoude tijden gegolden moet hebben,
op de volgende wijze:
De ekster wilde een gouden kelk ste
len, dien zij in de openstaande sacristie
der kerk bad zien staan. Zij wist eerst
niet! waar den kelk le verbergen, want
een nest had ze nog niet gemaakt. Toen
vroeg ze droog hout aan een wilg, om
een nest te kunnen maken,, maar de
wilg wilde haar op gecnerlci wijze hel
pen bij het stelen. Doch de berk, aan
wicn zij het daarna vroeg, toonde min
der bezwaar, vooral toen hem als be
looning glanzende bladeren werden be
loofd. Hij gaf het gevraagde hout. Sinds
dien treurt de wilg om den heiligschen-
denden diefstal cn laat zijn takken han
gen. De berk is weliswaar glanzend ge
worden, maar heeft steeds veel dorre
takken. En de ekster, dc snoode dieveg
ge, wordt door iedereen geschuwd als
een ongeluksvogel.
De scheppende volksfantasie heeft
bepaalde dieren vooral vogels in
de omgeving der goden geplaatst. Bij de
Grieken waren bet de arend, de valk,
de sperwer en de raaf, die als boden
van Jupiter in hooge achting stonden.
Het paard, de wolf en de hond waren
de begeleiders van den Germaansclicn
oppergod Odin of Wodan. Tc paard leid
de deze dc „Wilde Jacht". De wolven Ge-
ri en Freki waren steeds in zijn nabij
heid, evenals de hond, die hem op al
zijn tochten vergezelde.
En op eiken schouder had Wodan
een raaf zitten. Zij heetten Hugin en
Munin (Gedachte en Herinnering) en
moesten hem inlichten over alles wat
er op aarde voorviel. Eiken morgen,
werden zij uitgezonden en zij keerden
steeds terug met. het laatste nieuws van
heinde en ver. Zoo maakten zij den op
persten god tot een alwetende.
Dc vraag dringt naar voren, of de
dieren, in de omgeving der goden, ge
dacht, hierdoor het karakter van voor
spellende dieren hebben gekregen, of
dat het omgekeerde het geval is geweest,
en zekere dieren reeds min of meer een
profeteerend of een heilig karakter be
zaten cn juist daarom door den volks
geest in de nabijheid der hoogere gees
ten werden geplaatst.
Het valt moeilijk met stelligheid uit
te maken, welke voorstelling de oor
spronkelijke is geweest, maar ongetwij
feld is de eene een uitvloeisel van de
andere.
„Heb je dat stuk muiskleurlg fluweel voor me -nee-
gebracht
„Nee. lieve, Je ve-iat om me een muls als staal mee
te geven." (Happy Mag.).