Buitenland.
Binnenland.
Stadsnieuws.
ik geheel kon opgaanEn klagen niet
velen die zich reeds met hart en ziel
aan eenig maatschappelijk werk geven,
dat het zoo vaak hunne krachten te bo
ven gaat en de vruchten zoo schaarsch
blijven? Welnu; de oplcidingsinrichting
voor socialen arbeid is er; zij stelt zich
ten doel „de stelselmatige, theoretische
en practische vorming van hen, die aan
eenigen belangrijken tak van socialen
arbeid zich willen wijden."
Uitvoerig heelt mevrouw Muller-Lu-
lols in de Gids van November 1.1., van
welk artikel een overdruk in brochure
vorm verschenen is, de inrichting, de
wijze van werken op de school, alsmede
de resultaten besproken.
't Bureau voor Vrouwenarbeid doet
in ecu circulaire aan plaatselijke comités,
correspondenten en vrienden een op
roep tot ons allen, om de inrichting met
kracht in stand te houden.
„Hier liggen arbeidsvelden," alzoo
sclu-ijft Marie Jungius „die door nie
mand juist aan ons vrouwen worden
betwist. Waar men den vrouwen het
verwijt maakt, dat zij den mannen hun
arbeid ontueinen en de concurrentie ver
zwaren (een verwijt dat wij zeer zeker
onverstandig eu onbillijk achten) daar
zien wij arbeidsgebieden zich openen,
vol van schoonheid eu voldoening, die
ieder als van zelf voor ons vrouwen ge-
eigend acht, die niemand ons alsnog
betwist. Maar laten wij deze gelegen
heden van arbeid thans voorbijgaan,
welnu de werkkringen, die de maat
schappelijke behoeften in haar
voortgang en groei steeds schep-
pe n, zullen niet onvervuld blijven, maai
de vrouwen zullen tal van kansen ver
zuimd hebben, om van haar goed en
onbestreden recht gebruik te maken."
Wij kunnen niet anders dan dezen
oproep volmondig beamenvan ganscher
harte hopen wij, dat bij velen de lust
en de ijver moge wakker worden, 0111
leerling der school te worden. De aan
melding geschiedt bij de directrice, Mej.
E. Boissevain Heerengracht 386 Amster
dam, die ook gaarne bereid is verdere
inlichtingen te geven.
Ondcrgeteekende wil gaarne aan be
langstellenden de brochure van Mevr.
Muller-Lulolf uitleenen.
U dankend voor do verleende plaats
ruimte.
J. C. VAN BERESTEIJN—
Erowein.
Correspondente van het Bureau voor
Vrouwenarbeid.
De zaak-Dreyfus.
Er is waarschijnlijk in de gelieele
tweede helft der negentiende eeuw geen
kwestie geweest die zóó de gemoederen
heeft vervuld als de zaak van dezen
Pranschen kapitein, slachtoffer van
haast niet te begrijpen intrigues en
laagheden, waarachter het ééne groote
raadsel onopgelost blijft staan: wat heeft
al die hooggeplaatste menschen, die ge
neraals en ministers, journalisten eerste
klas, toch bewogen om gewone misda
digers te worden, die vervalsching op
vervalsching pleegden, de rechters en
de publieke opinie om den tuin leidden
en voorlogen, die valsche eeden en val-
sche eerewoorden op elkaar stapelden?
Anti-scmit8me Dreyfus was een jood.
Zeker, het zit er mee achter. Bij de
beschuldiging en bij de eerste vcroor-
decling heeft dit zeker mede invloed
gehad. Maar de hoofddrijfveer schijnt
deze toch te zijn Toen Dreyfus de eer
ste beschuldiging onderging, was men
te goeder trouw geweestmen meende wer
kelijk dat hij schuldig was. In den loop
van het proces bleek de aanklacht schier
zonder grond en toen heeft men met
behulp van valsche stukken de aanklacht
versterkt. Daaraau hebben vooral mee
gedaan de werkelijke verraders, zij die
gedaan hadden waarvan Dreyfus werd
beschuldigd.
Dreyfus werd 22 Dec. 189-1 tot levens
lange deportatie in een versterkte plaats
veroordeeld.
Lr Frankrijk geloofden echter velen
niet aan zijn schuld en al heel spoedig
onstond een beweging voor de invrijheid
stelling van Dreyfus.
Het Hof van Cassatie besloot op 29
October 1898 tot een enquête en op 3
Juni velde een nieuwe krijgsraad over
den naar Frankrijk overgebrachten
Dreyfus een nieuw vonnis. President
Lou'bet verleende evenwel Dreyfus gra
tie, die door dezen aanvaard werd.
De dramatische kant was daarmede
aan de kwestie ontnomen, zoodat ze, nu
ze weer aan de orde komt, beperkt blijft
tot de juridische.
Twee nieuwe feiten zijn ontdekt. Men
heeft aan den krijgsraad te Rcnnes stuk
ken overgelegd die vervalscbt blijken te
zijn.
Het eerste stuk is een brief van den
Duitschen militairen attaché Schwarzkop-
pen aan den Italiaamschen dito Panniz-
zardi, waarin een intiaal P. is vervangen
door een D. en toen tegen Dreyfus als
bewijs gebruikt.
Het tweede stuk is een brief vanPa-
nizzardi aan Schwarzkoppen waarbij hij
hem bericht dat hij vóór den31sten der
maand stukken over den spoorwegorga
nisatie verwacht. Henry heeft op dat
stuk aangeteekend „April 1894". Thans
is gebleken dat het vermeld wordt op
eene lijst van 11 stukkeu, geteekend
door kolonel Sandherr op 1 April 1895,
bevattende eenige stukken, ontvangen
tusschen 24 en 31 Maart 1895, en dat
de archivaris Gribelin aanvankelijk op
dit document had geplaatst den datum:
„28 Maart 1895, 3 uur 's avonds."
Op dien datum was Dreyfus reeds op
het Duivelseiland, en kon Panizzardi dus
niets van hem verwachten. Toch is bij
het proces te Rennes bij herhaling van dit
stuk gebruik gemaakt.
En generaal Mercier heeft te Rennes
verklaard dat dit stuk een der doku-
menten is geweest die hij in December
1894 aan den Parijschen krijgsraad had
medegedeeld. De brief was toen nog niet
eens geschreven!
De rapporteur van het Hof van Cas
satie heeft op grond van deze twee
nieuwe feiten tot een enquête geconclu
deerd.
De rechtstoestand der bur
gerlijke ambtenaren. - - - -
Knappe ministers.
Onder dagteekening van den 26 Febr.
j.l. is aan den directeur-generaal der
posterijen en telegrafie, door den voor
zitter van het bestuur van den Bond ter
verkrijging eener wettelijke regeling van
den rechtstoestand der burgerlijke ambte
naren, namens dat bestuur het volgende
schrijven gericht:
„lïet zij mij vergund het volgende
onder uwe aandacht te brengen:
In sommige ambtenaarskringen schijnt
men te meenen, dat de artikelen in De
Rechtstoestand, die betrekking hebben
op een bepaalden tak van dienst, ge
schreven zijn door het lid van het bonds-
bestuur, dat tot dezen tak van dienst
behoort. Dit is onjuist; de redactie van
het blaadje is geheel in handen van
twee leden van het bondsbestuur, en tot
dit tweetal behoort niet de ambtenaar
van uwen dienst, die in het bondsbe
stuur zitting heeft, ik acht mij verplicht
u dit mede te deelen, ten einde te voor
komen, dat deze ambtenaar wordt aan
gezien voor den schrijver van artikelen,
als De Zaak Linthuis, in het eerstvol
gende nummer van het maandblad. Hij
heeft er part noch doel aan."
Dat het noodig is, in een land, waai
de vrijheid van denken en sclu-ijven
gewaarborgd heet te zijn, een derge-
lijken brief te moeten sclu-ijven mag
treurig genoemd wordenhet antwoord
van den directeur-generaal, daarop ont
vangen, kan op die kwalificatie evenwel
nog niet eens aanspraak maken. Bij
brief van "29 Febr: heeft hij 11I. het vol
gende geantwoord
„Neveuvcrmcld schrijven heeft ten
doel mij er mede in kennis te stellen
dat de ambtenaar van mijnen dienst,
die lid is van het bondsbestuur niet is
de schrijver van artikelen, als De zaak
Linthuis, in het eerstvolgende (Maai-t)-
nummer van uw maandblad.
Ik neem hiervan gaarne nota. Intus-
schcn voeg ik daaraan de mededeeling
toe, dat de leden van het bondsbestuur
allen aansprakelijk zullen mogen gehou
den worden voor ongeteekende artike
len in het orgaan van dat bestuur, en
de door u bedoelde ambtenaar zich aan
die aansprakelijkheid niet zou kunnen
onttrekken, ingeval artikelen, op mijne
handelingen betrekking hebbende, aan
tijgingen of onware voorstellingen be
helsden. welke van een ambtenaar bij
den post- en telegraafdienst niet toelaat
baar zouden wezen. Dat iemand, die
buiten een vak staat, door onbekend
heid met personen en feiten, een ver
keerd oordeel velt, getuige (volgt
een voorbeeld) laat ik in het mid
den, maar dat een ambtenaar zitting
heeft en houdt in een bestuur, welks
orgaan kwetsende artikelen voor zijn
chef bevat, want hierop doelt zeker uw
nevenvcrmeld schrijven, is naar mijn
gevoelen in strijd met goede ambtelijke
verhoudingen."
Aan duidelijkheid laat dit schrijven
0. i. niets te wenschen over. "Waagt de
redactie van De Rechtstoestand het,
critiek te oefenen op daden van den
directeur-generaal, dan zal liet hoofd
bestuurslid-postambtenaar daarvoor aan
sprakelijk worden gesteld. De boodschap
is dus: mond houden of de postambte
naar uit het hoofdbestuur.
Deze „ukuze" is ter keunis gebracht
van het personeel der posterijen en tele
grafie, opdat ieder voor zich de mate
van verantwoordelijkheid kunne beoor-
deelen, welke aan het vervullen van
dergelijke nevenbetrekkingen uit den
aard der ambtelijke positie verbonden is.
De groote hoedanigheden van som
mige ministers uithetkabi net-Kuiper
zijn reeds meermalen gebleken. Bij elke
begrooting doen trouwens de scliitterende
gaven van Melvil van I.ytulen of van
de Marez Oyens iedereen versteld staan.
Minister Harte streeft dit edele tweetal
waardig op zijde. Het mocht hem reeds
gelukken enkele proeven daarvan af te
leggen en thans kan hij er van verze
kerd zijn. dat hij voor zijn collega's niet
meer behoeft onder te doen. Men zal
zich nl. herinneren, dat minister Harte
in zijn voor-ontwerp-tariefwet een in
voerrecht van f 20 op 100 kilo tabak
had voorgesteld.
Dit is in het definitief ontweip maar
even achtmaal kleiner, nl. f 2.50 gewor
den.
Net of hij het zelf meende, had de
minister nu in de toelichting van zijn
voor-ontwerp gesclu'even
„Nauwgezette overweging heeft geleid
tot de overtuiging, dat er een regeling
te troffen is, die het mogelijk maakt
de tabak aan een hoog recht te
onderwerpen, zonder den handel in
zijn vrijheid van beweging te belemme
ren en zouder de industrie en de ne
ringdoenden te bezwaren.
„En waar die overtuiging vaststaat,
mag, nu versterking van 's Rijks inkom
sten onafwijsbaar is, van tabak, dat een
genotmiddel en geen artikel van be
hoefte is, een belangrijke bijdrage in
die versterking worden gevraagd."
Wat heeft hij nu gedaan in de toe
lichting van het definitief ontwerp? De
minister heeft precies dezelfde zinsneden
laten staan, maar de gespatieerde woor
den „de tabak aan een hoog recht te
onderwerpen" vervangen door „het recht
op tabak te verhoogen", terwijl in de
tweede zinsnede het woord „belangrijke"
geschrapt is.
Dit neemt evenwel niet weg, dat ook
thans de minister zich door „nauwge
zette overweging" een „overtui
ging" gevestigd heeft, zelfs een
die „vaststaat."
Men gelieve eerbied te hebben voor de
vaststaande overtuigingen van Minister
Harte
Hot Handelsblad wijst erop, dat de mi
nister en de beambten aan zijn ministe-
ria blijkbaar niets van de zaken afweten.
De tabakshandelaars en sigarenfabrikan
ten hebben hem moeten loeren welke
nadeelen aan zeer hooge tabaksrechten
verbonden worden. En waartoe hebben
wij een ministerie van waterstaat, han
del en nijverheid, als dit niet adviseert
in deze zaken? Of weet men het daar
ook niet?
Nagenoeg hetzelfde is ten opzichte
van de koffie ook reeds gebeurd.
Het Hbld. acht het „hoogst treurig,
dat zoo iets in ons land mogelijk is"
en vraagt:
„Welk vertrouwen kan men stellen
in het goheele tarief, zooals het daar
ligt, nu gebleken is dat de regeering
bij twee belangrijke handelsartikelen op
een dwaalweg is geweest?"
Donderdagmiddag ten 3 ure zal in
het gebouw „De Toekomst" Havik 20
eene bijeenkomst worden gehouden van
werkeloozen hier ter stede, teneinde te
besprekcu hetgeen in hun belang kan
gedaan worden.
Lezing van
Ds. C. J. W. van Lummel.
Maandagavond hield de Anti-Rev.
Prop. Club, Groen van Prinsterer"
een openbare vergadering in de Kroon,
waarin als spreker optrad Ds. C. J. W.
van Lummel van Delft met het onder
werp (hls Ministerie
Nadat de voorzitter de vergadering
met gebed geopeud had, sprak de heer
van Lummel ongeveer als volgt
Ik heb nog al eens over ons chris
telijk ministerie gesproken en ik hoop
het nog vaak te doen. Vorigen winter
waren er menschen, die het een bijna
wanhopige daad vonden, thans is het al
wat beter en ik vlei me, dat het een
volgend jaar enkel genot zal wezen.
Vorig jaar zei racn|: U gaat door het
land 0111 hot ministerie te verdedigen.
Dat vond ik niet erg aangenaam, want
wanneer men iets gaat verdedigen, be
doelt men men daarmee niet iets vlei
ends. Dit ministerie is evenwel niet zwak
en ook is het niet aangeklaagd en daar
om behoef ik het ook niet te verdedigen.
Als het niet sterk genoeg op eigen bee-
nen kan staan en alleen bestaat bij de
gratie vau mijn verdediging, dan, zou ik
zeggen, moet't maartegrondegaan.Inde-
zentijd is hetallieclwatgemakkelijkerte
spreken over dit ministerie. Van verde
digen is nu zelf geen sprake meer, waar
de tegenpartij ten volle erkent, dat dit
ministerie een groote werkzaamheid aan
den dag legt. Ik wil dan ook met de
woorden onzer tegenstanders aantoonen,
dat dit ministerie hard werkt, in de
tweede plaats wil ik duidelijk aantoonen
dat het goed werkt en in de derde plaats,
dat het voor ons christenvolk goed werkt.
Ons ministerie werkt hard. Men heeft
het willen voorrekenen, dat de christelijke
heeren niet harder werken dan de pa-
ganistische heerenmen wil het doen
voorkomen alsof het die menschen alleen
maar te doen was om aan de groene
tafel te komen. Maar zou men nu dan
werkelijk denken, dat een man als Kuy-
per, die wel eens te hard werkte, thans
minister zou zijn 0111 niets te doen, Dat
zou toch te dwaas zijn. Gelukkig be
hoeven we ons dezen winter daarop niet
meer te verdedigen.
Prof. Drucker liet zich bij de begroo
ting over het ministerie uit In zijn hart
bleef hij het liberale standpunt innemen.
Daarom begon hij met op te merken,
dat het ministerie betrekkelijk weinig
had afgewerkt van het veelomvattende
program. Iets verder kwam hij tot de
erkentenis, dat eenige ontwerpen waren
ingekomen, maar daar was nog al wat
op aan te merken. En wat had die vrij
denker er tegen
Hij kon het christelijk zout er niet in
proeven. Dat nu maakte mij volstrekt
niet ongerust. Als er een beetje zout in
is, dat zien we bij de Hooger-ondcr-
wijswet, dan smaakt het den heeren
al spoedig zoo zout als brem. Als het
voor Drucker trouwens christelijk ge
noeg was, kon het voor ons wel eens
niet christelijk genoeg zijn. Onze kies-
vereenigingen zijn dan ook wel zoo
bevoegd als Drucker om dat uit te maken.
Verder in zijn rede erkent prof.
Drucker dat er nog meer gedaan was.
Tal van ontwerpen bereiken ons voort
durend, zei hij. Dat is dus al heel wat
anders. Het is dus a. li. w. een gedurige
plasregen, die op onze Tweede Kamer
neerdaalt. En later getuigt Drucker, dat
dit ministerie een bewonderenswaardige
werkzaamheid aan den dag legt. Dr.
Kuyper' zegt hij, haalt alles omver en
tracht zijn naain te verbinden aan alle
groote organieke wetten.
Die professorale wijsheid kan ik niet
begrijpen, dat weinig afwerken en toch
alles omverhalen. Maar Drucker is be
gonnen met zijn liberaal hart te laten
spreken en toen hij de feiten voor oogen
stelde, moest hij erkennen, dat dit mi
nisterie heel hard werkt.
De heer Goeman Borgesius is ook
geen vriend van dit ministerie, sprekende
er over, zei hij, herinnerende aan Kuy-
per's beeld van die keuken, waarin de
ministers niemand konden toelaten, van
alj de schotels, die ons beloofd zijn
is nog geen enkele opgediend. Men zou
zoo medelijden krijgen met die arme
leden van de Tweede Kamer en vooral
met G. B., die zich gespitst had opeen
tafel met een uitgebreid menu en nu
zit hij hongerend te wachten. Maar zoo
erg is het nog niet. Er is nog een an
dere toon bij G. B. Plannen van toe
zegging zijn er genoeg, zegt hij, en
later„het zou onbilijk zijn der regce-
ring te verwijten, dat die wetten nog
niet in het Staatsblad zijn opgenomen."
De Kamer regelt trouwens zelf hare
werkzaamheden en waar ze geen be
kwamen spoed achter het werk zet, is
het onbillijk het ministerie iets te ver
wijten.
Met den honger van G. B. is het
nog niet zoo erg gesteld, want hij zegt
in dezelfde rede: „De Kamer heeft reeds
nu meer |wetten in de portefeuille dan
ze behoorlijk verorberen kan." De heer
Mees, die slechts een financieele be
schouwing hield, erkent hetzelfde en
mr'. Troelstra erkende, dat de tijd om
de balans op te maken nog niet geko
men was en dat het ministerie groote
plannen had.
Een ander is Staalman, die tot geen
partij behoort en misschien alleen zelf
weet, wat hij is. Hij denkt, dat hij ge
roepen is 'om het ministerie te houden
in het anti-rev. spoor. Waarschijnlijk
staat hem daarbij het beeld voor den
geest, dat het Handelsblad van hem
gafeen Transvaalsche boer met een
groote zweep, een koppel ossen aan
drijvende. Nu zegt St. wel, dat hij anti-
rev. en christelijk is, maar toch mogen
wij hem niet als een der onzen beschou
wen. Hij staat dit ministerie tegen en
van hem hoorden we dan ookde fir
ma wordt op don ouden voet voortge
zet, en, praatjes genoeg over de „kleine
luydcn" maar daden zien wc niet van
dit kabinet.
Toch erkent hij dat het ministerie
wel wat doet, maar het werkt niet goed
en later zegt hij in de laatste weken
vliegen do wetsontwerpen ons om de
ooren, als de verkiezingsstrooibiljetten
van een rotatiepers. De plasregen is dus
nu al een sneeuwbui. Verder hebben in
de Eerste Kamer, de hr. Laan |en Stork
dat oordeel onderschreven.
Bewezen is dus, dat we geen lui mi
nisterie 'hebben, maar daarmee zijn we
er nog niet. Is hetgeen gedaan is en
wordt ook goed? Het ministerie is de
raad van de Kroon en de ministers
diagen dus tegenover het volk de ver
antwoordelijkheid van de Kroon. Zij
dienen dus in j de eerste plaats te vra
gen naar de belangen van het volk in
zijn geheel, in al zijn verschillende tak
ken van organisatie. Er zijn wel men
schen, die tot geenerlci partij of orga
nisatie willen belmoren, zooals de Jvrije-
socialisten en anarchisten, maar voor
't overige moet met alle partijen reke
ning worden gehouden. We moeten
voorzichtig zijn met de S. D. A. P., die
in het voorjaar getoond heeft, zeer licht
mee te gaan met de anarcliistenIk
kom hier geen verwijten doen en de
christenen willen gaarne alles vergeven,
maar dan moeten de leiders erkennen,
dat ze gedwaald hebben. Maar na al
hetgeen mr. Troelstra gezegd heeft over
de staking, moet de regecring voorzich
tig zijn 0111 de S. D. A. P. te erkennen
als een eerbare politieke partij. Niet
evenwel wanneer de sociaal-demokraten
zich houden aan hun program.
Tegenover het gelieele volk nu, kan
de regeering zich met goeden moed ver
antwoorden. Het overgrootc deel van
het volk kan de regeering dankbaar
zijn voor hetgeen ze gedaan heeft bij
do staking. Toen in April 1903 door
hot verstandige en bezadigde optreden
van dit ministerie een woeling gestuit
is in haar opkomst, toen hebben allerlei
meuscheu het ministerie geprezen.
Zullen we nu vragenHebben de
menschen wel gekregen, wat ze ver
wachten? Dat gaat niet. Welke maat
staf moeten we dan aanleggen. De 1e-
geering verbindt zich aan het volk door
haar program, door de troonrede, waar
aangewezen wordt, welke maatregelen
de regeering in de eerste plaats nood
zakelijk acht.
De troonrede vau 1901 was lang.
Maar niet omdat er zooals bij domiité's
nog al eens gebeurt, alles twee- of drie
maal ingezegd werd, maar omdat er
zooveel in stond. Niet minder dan 21
punten. En toen werd er dadelijk ver
kondigd: zooveel arbeid kan dit minis
terie niet afdoen; gij zult eens zien, hoe
bedrogen het volk in 1905 zal staan,
hoe het christelijk ministerie fiasco zal
maken. Dezen winter wordt het tijd, eens
11a te gaan of het werkelijk zoo treurig
gesteld is met het ministerie. Van die
21 ontwerpen zijn er nl. nog maar 3
of 4 overgeschoten, die er in de komen
de l'/a jaar nog wel bij zullen komen.
Er zijn er nog geen 18 tot wet verhe
ven, dat zeg ik niet. Wat ik beweer is
dit, die ontwerpen zijn reeds bij de Ka
mer ingekomen of ze zijn in die staat
van voorbereiding, dat het ministerie
voldoende beloften kon doen aan de
Kamer. Met lof kan het ministerie dus
voor het volk verschijnen.
Kan dit ministerie ook voor de chris
telijke partijen geacht worden, goed ge
werkt te hebben? Hoe merken we dat,
er een christelijk ministerie is? Omdat
er van de ministcrstafel wel eens vroom
gesproken wordt of omdat Kamerleden
wel eens bijbelteksten aanhalen?
Wie dat denkt is niet op de hoogte.
Ik schat het niet gering, dat in de Ka
mer Gods woord wordt uitgesproken
maar christelijke politiek is het niet.
Wat is dat dan? Persoonlijk kunnen we
dat niet uitmaken, maar dat moeten de
christelijke politieke partijen samen doen.
Onze christelijke politiek is uitgesproken
in ons politiek program. In ons program
van '78 vinden we de grondlijnen onzer
christelijke politiek. Alles wordt natuur
lijk niet in eens verwezenlijkt. In de
Deputateuvergadering komt aan de
orde, wat in de eerste plaats eisch is,
aan de orde te worden gesteld. Op de
Dcputaten-vergadering van 1901 zijn
een zestal punten gesteld op het pro
gram van urgentie. Hebben de minis
ters daarmee nu goed rekening gehou
den? Laten we die punten nu eens na
gaan. Waar is de fiuale oplossing van
het onderwijs-vraagstuk? Die is er nog
niet en zal ook wel niet komen voor
1905. Daar hebben we het dus al, dat
is dus geen christelijke politiek. Maar
dan wordt toch iets vergeten. In dit
punt staat nl. „zoover de grondwet toe
laat." Daarin, in de grondwet liggenbe-
zwaren tegen de algeheele gelijkstelling
van openbaar en bijzonder onderwijs.
In de grondwet staat: Het open
baar onderwijs is een voorwerp van
de voortdurende zorg der regeering.
Zonder eenigen twijfel is de bedoeling
van de grondwet, dat het andere onder
wijs daar buiten valt.
We kunnen dus van dit ministerie niet
eischen een finale oplossing.
Er gebeurt wel iets. Kuyper heeft in
de Kamer meegedeeld, dat de bijzonde
re onderwijzers ook in het pensioenfonds
zullen deelen. De minister zegt toe een
regeling van weduwen en weezenpensi-
oen voor alle onderwijzers. Een regeling
zal getroffen worden om de subsidies
aan bijzondere scholen in overeenstem
ming te brengen met die aan gemeenten.
Met dit punt kan dus het ministerie
vrijmoedig voor 't licht komen. Hoe staat
het met de verplichte verzekering met
steun van het rijk?