No. 42.
Zaterdag 27 Mei 1905.
2e Jaargang
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
Het zoekende Licht.
Wan-prestatie.
FEUILLETON.
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.
DE EEMLANDER.
linreaii
iHendrik van Viandenstraat 28
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prys der advertentie!»
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
De vier jaren zijn nu verstreken; en
niets van eenige waarde heeft de wet
gever tot stand gebracht. Het Neder-
landsche volk of lieverdie helft
van het aantal volwassen mannen welke
zich het kiesrecht heeft toegeëigend
heeft in 1901 een ministerie, dat een
aantal, neen niet volmaakte maar toch
zeer nuttige wetten tot stand had ge
bracht, den bons gegeven, heeft het
doen vervangen door een ander soort
mannen, die immers eveneens het maken
van goede, noodige wetten hadden toe
gezegd, en het kiezersvolk heeft nu
ondervonden dat zijn „veelbelovende
regeerjng niets gekund heeft, of niets
gewild heeft, of. in elk geval niets ge
daan heeft.
Onmacht of onwil? Beide; èn onbe
kwaarnheid èn overschilligheid èn on
handigheid hebben dit Kabinet en deze
Kamermeerderheid gekenmerkt.
Wat is er verwezenlijkt van de vijf-
en-twintig beloften in de troonrede van
1901? Tot een drankplaagwet hebben
zij geleid, tot snelvuurkanonnen, tot
twee fel-partijdige onderwijswetten en
tot twee-en-veertig wets ontwerpen,
die bij het uiteengaan der Kamer onufgc
daan zijn blijven liggen!
Hard gewerkt is er dus toch wel
Zeggen wijer is veel geschreven door-
de ambtenaren der departementen, er zijn
vele vellen papier volgependmaar welk
zerk is er tot stand gebracht liet
staatsblad is leeg gebleven.
En dat ondanks de vele beloften, en
ondanks de zeldzame groote Kamer
meerderheid van 58 man, door een niet
minder groote volgzaamheid gekenmerkt
Als een kudde steurden zij, als hun
herder hun zijn wil toonde.
Het vrijzinnig kabinet van 1897
1901 daarentegen, dat een rechterzijde
van niet minder dan 46 leden tegenover
zich vond, en daarbij nog herhaaldelijk
leden van de linkerzijde tegenover zich
zag post vatten, bracht een aantal
groote sociale wetten tot stand.
Het is waar, het vorig kabinet zocht
niet in partijwetten zijn heil; bij de
behandeling der Ongevallenwet, der
Woningwet, der Kinderwetten zag het
niet, of althans slechts zelden, de clericale
leden als een vastberaden oppositie
Voor alle waren vindt men klanten.
Chineesche wijsheid.
Uit het Duitsch
van
ERNST VAN WILDENBRUCH.
26).
Eén ding zag hij bij die gelegenheden
trouwens niet: als hij met de lamp in
de hand zijne kamer doorzocht en de
naderde, die op den corridor uit
zag hij niet, hoe zich aan de
zijde daarvan eene magere
gestalte oprichtte, die al dien tijd met
hijgende ademhaling aan het sleutelgat
staan luisteren, om dan, zoodra hij
naderende voetstappen hoorde, weg
sluipen en zich te verbergen achter
groote kast, die naast de deur stond.
Anna had in de laatste dagen opge
deur
kwam,
andere
had
de
tegenover. Maar dat strekt te meer tot
eer van dat kabinet, dat aan neutrale,
voor allen aannemelijke, wetgeving
zijn krachten besteedde. Zeker, als de
zoogenaamd „paganistische" linkerzijde
eens werkelijk gedaan had voor wat
men haar uitscheldt, en eens werkelijk
met heidensche, met anti-godsdienstige
wetsontwerpen gekomen zou zijn, dan
zou zij, en terecht, den tegenstand der
rechterzijde hebben opgeroepen. Doch,
gelijk het past aan een kabinet, dat
nationaal wil zijn, niet partij-ministerie,
de wetgever bewoog zich in die jaren
alleen in de neutrale zóne; zelfs bij de
hardnekkig bestreden Leerplichtwet
stemden nog twee „christelijke" afge
vaardigden mede met links, zoo weinig
was ook die wet als een paganistische
of een „moderne" te beschouwen.
Maar het ministerie-Kuyper heeft
zich, behalve bij de drankplaagwet en
bij wat klein grut, zich uitsluitend doen
kennen als partijwetgever; door zijn
Hoogeronderwijswet, door zijn Lager
onderwijsnovclle divong het de linker
zijde tot beslist verzet. Het was zich
zijn partijdigheid in alle kalmte bewust;
ik spreek niet voor u, heeren der linker
zijde, slechts voor mijn vrienden ter
rechterzijde, is dan ook uitdrukkelijk in
het debat door Dr. Kuyper verklaard.
Geen greintje democratie, geen en
kele sociale wet heeft men in de vier jaren
tijds tot stand kunnen brengen. Ach,
welke krampachtige pogingen hebben
èn regeering én ministerieele partijpers
èn clericale propagandisten aangewend,
om die misleiding of mislukking bevre
digend te bemantelen! Met welke po
vere uitvluchten hebben zij beproefd,
den misoogst goed te praten.
Ik ben reeds bejaard, verzocht minister
Kuyper de Kamer te bedenken; ook heb
ik niet als jurist doch als theoloog een
opleiding gekregen.
Deze onhandigste aller verontschuldi
gingen is al heel spoedig opgegeven.
Want, is het volkomen te vergeven, dat
iemand niet voor wetgever geschikt is
er zijn nog zoovéél Nederlanders, die
hot evenmin zijn als Dr. Kuyper te
vergeven is allermin -t, dat men, zich
dezer onkunde bewust toch het
ministerschap najaagt, aanneemt en zon
der blikken of blozen aanhoudt. Dat is
zeldzamer, die bravoure is niet voor
iedereen weggelegd.
Het is precies alsof een ongeletterde
merkt, hoe slecht haar echtgenoot er
uitzag, en hem bezorgd gevraagd, of
hom iets scheelde; doch haastig en
zeer beslist had hij ontkennend ge
antwoord. Niets scheelde hem; hij
was volkomen wel! En om haar gerust
te stellen had hij dadelijk een lange
w-andeling met haar door het park ge
maakt.
Met inspanning van al zijne krach
ten had hij zich vermand, zich zeiven
gedwongen om „wel" te zijn; beminne
lijk en vriendelijk was hij geweest als
nooit te voren.
Die laatste gewelddadige inspanning
echter gaf hem den genadestoot. Daar
hij zich volgens zijue verzekering, zoo
wel gevoelde, had Anna met hem het
geheele park linas en rechts doorkruist.
Zij had verschillende nog in wording
zijnde vogelnesljes ontdekt, en het bou
wen daarvan was toch zoo verrukkelijk
om te zien, dat zij hem elk nestje af
zonderlijk moest toonen. Daarna had hij
haar moeten volgen naar haren moestuin,
of liever naar de plaats, waar zij dien
dacht aan te leggen; ook had zij hem
reeds gewezen, waar sla gezet zou worden
en waar boonen, wortelen en tomaten
moesten groeien.
Dien avond was zij zoo slaperig als
een kind, dat zich overdag moe gespeeld
heeft.
„Nu zal ik zeker wel goed slapen'"
zeide zij, toen zij opstond om hem goe
zich aan u opdringt als uw secretaris
daarna zijn onmacht verontschuldigt met
een „ik heb het lezen en schrijven ook
nooit geleerd" en niettemin kalm in zijn
„ambt" blijft zitten!
Tweede excuus, de spoorwegstakingen;
de beroering die zij brachten, den ar
beid die zij do regeering gaven, zouden
tot oponthoud in haar wetgevende be
moeienis geleid hebben.
Wij willen aannemen, dat do ge
beurtenissen dier dagen storend hebben
ingegrepen in den gewonen gang van
zaken aan verschillende Departementen,
vooral aan dat van Oorlog, maar on
waarschijnlijk is het in hooge mate, dat
die onrustige drie maanden alle ambte
naren aan alle departementen het
werken aan wetten zou belet hebben!
Derde en volgende uitvlucht. De
Raad van State houdt de ontwerpen
zoolang op; alsof voor 1901 dat college
niet bestaan had! Er zijn zoo weinig
sociale wetten, omdat de ministers van
koloniën en marine overleden zijn! Men
bedenke ook, dat zooveel op éénzelfde
departement neerkomt, zeide dr. Kuyper,
die zelf in 1901 de afdeeling „arbeid"
vail Waterstaat had weggenomen en bij
zijn eigen departement had gevoegd.
Ook praten de socialisten zoo veel
alsof die soms tegenstanders van sociale
wetgeving zijn! Men vergete niet, aldus
zonder ophouden de regeeringsbladen,
dat de grootste oogst in het vierde jaar
pleegt te komen.
Het vierde jaar is gekomen en al
weer heengegaan, maar de oogst heeft
zich laten wachten. Stoppels en misge
was, maar do sociale schuren leeg. Alles
is over hoop gehaald, veel tegelijk is
aangepakt, tal van wetten zijn ingediend
(vooral toen er geen tijd meer was, om
ze te behandelen), maar alles zonder
vrucht. Hier afdeelingsonderzoek van
wetten, waarop geen voor'oopig verslag
meer is gevolgd; daar verslagen die
zonder beantwoording bleven; ginds ge
heel gereed liggende wetten, die maar
weer van de agenda zijn afgevoerd
alles verspilling en teleurstelling. Zoo
veel uren arbeids, zooveel stapels papier,
het is alles vermorst, het is alles ijdel
geweest.
Maar vier jaren zijn ook eigen
lijk zoo kort, zeuren de Kuyperbladen
in een toppunt van onbescheidenheid.
Omdat ons kabiDet, in tegenstelling met
zijn voorganger, onmachtig is geweest,
den nacht te wenschcn.
Hij was dien dag zoo bijzonder be
minnelijk geweest; daarvoor mocht zij
hem wel bedanken. Teeder sloeg zij de
armen om zijn hals om hem te kussen.
Zoo ils toen zijne gewoonte scheen ge
worden, richtte hij zich geheel op, als
wilde hij hare lippen omwijken. Doch
zij had zich nu in het hoofd gezet, dat
hij ditmaal zijn kus zou hebben. Lachend
beproefde zij met haar mond den zijnen
te bereiken, doch daar zij te klein was,
ging zij op zijne voeten staan; zich op
de teenen verheffende, gelukte het haal
bij zijnen mond te komen, en nu kreeg
hij een langen, warmen kus.
Hare lippen lagen op de zijne; hij
voelde haar lichaam, de warmte harer
voeten. Op dat oogenblik was het hom,
of er iets in hem brak, alsof er een
snaar sprong, waarvan de naklank hem
in de ooren suisde.
Hij duwde haar van zich weg.
„Ga je nu naar bed?" vroeg hij,
bijna stamelend.
„Ja, het is tijd voor mij."
Aan de deur der slaapkamer bleef
zij nog even staan en wierp hein,
droomerig knikkend, kushandjes toe.
Het duurde niet lang, of zij lag in
diepe rust.
Eenigen tijd later zij zou moeilijk
hebben kunnen zeggen, of er uren dan
wel minuten waren voorbijgegaan
werd zij door eenig gedruisch gewekt,
in vier jaren tijds iets tot stand te
brengen; omdat de oogst zoo bedroevend
schraal is geweest, vragen wij den kie
zers, dit kabinet nog vier jaar te be
stendigen. Uit onze onmacht en onzen
onwil putten wij de vrijmoedigheid, op
nieuw om vertrouwen te vragen. Juist,
omdat wij niets deden, o kiezers, moet
gij opnieuw ons uw opdracht geven,
moet gij opnieuw verwachten, wat wij
doen zullen!
Maar de kiezers zullen wel wijzer
zijn; zij zullen wel inzien, dat het in
liet belang is van ons land, in het be
lang van een goede wetgeving vooral
om aan dit kabinet, dezen vredestoorder,
en aan deze Kamermeerderheid, zoo
groot in onmacht, zoo groot in onwil,
op zijn spoedigst een einde te bereiden.
En dat zal zijn: een welverdiend
einde.
KI et luauitest der liberalen
dooi' één hunuer.
Do liberale partij is de eenige
staalkundige partij, die de per
soonlijke vrijheid krachtens haar
beginsel in allen deelo waar
borgt.
Wij ontvangen een goed geschreven
brochure ter toelichting van het „Mani
fest der liberalen", waaruit we het een
en ander laten volgen.
Tegen de eoalitie.
De liberalen zijn tegen de coalitie
der zoogenaamd christelijke partijen
gekant.
Niet omdat zij blind zijn voor de
hooge en heilige waarde van den .gods
dienst voor het leven der menschcn, of
omdat zij ontkennen dat de godsdienst
werkende in en op het gemoed van den
meusch, van heilzamen invloed is op
geheel de mcnschelijkc samenleving.
Integendeel, onder do liberalen vindt
men er velen van waarlijk vromen en
godvruchtigen zin, doordrongen van den
geost van het Evangelie. Ook, zeker
lien die geen godsdienst beoefenen of
niet tot eenig kerkgenootschap behoo-
ren. Maar dat deze mensclien, wier
zielsbchocftcn verschillen, samen gaan
op politiek gebied, daarin ligt niets
vreemds of onnatuurlijks. De zaken des
lands immers moeten bestuurd worden
naar regelen,* welke verstand en erva
ring als de uitstekeudste en bruikbaarste
hebben aangewezen. Verstand en ervaring
en toen zij de slaperige oogen opende,
bemerkte zij, dat er licht in haar kamer
scheen. Hoe kwam dat? Zij had toch
vóór het naar bod gaan allo lichten
uitgedaan?
Van lieverlede meer wakker wordende,
zag zij, dat het licht van de deur kwam,
en door het blauwzijden bedgordijn ont
waarde zij een donkere gestalte, die in
de deur stond. Wie het was, kon zij
niet onderscheiden.
„Ben jij het, Eberhard?" vroeg zij
slaperig.
Er volgde geen antwoord; de gedaante
bewoog zich niet.
Zij richtte zich op de ellebogen op
„Eberhard, ben jij het?" vroeg zij
andermaal.
Nu kwam de gedaante met een paar
schreden nader, tot aan het voeteneinde
van haar bed, sloeg het gordijn weg
daar stond haar echtgenoot Eberhard
von Fahrenwald, met eene kaars in de
hand voor haar.
Hij gaf niet het minste geluid; zijne
oogen rustten op haar met een starenden
blik, bijna zonder eenige uitdrukking.
Zij wist niet, wat zij hiervan moest
denken. Ontsteld zag zij hem aan.
Toen strekte zij den arm naar hem uit.
„Maar Eberhard, wat doe je toch?"
Op hetzelfde oogenblik had hij de
kaars op de nachttafel gezet en haar
arm met beide handen vastgegrepen.
Het was of haar arm in een klemschroef
nu kunnen den geloovige en den onge-
loovige ten opzichte van het staatsbestuur
volmaakt hetzelfde lccrcn, hen voeren
tot geheel eensluidende slotsom.
Godsdienst en politiek.
Zoodra men, hetzij den godsdienst
hervormde, roomsch-katholieke, joodsche*
of andere hetzij het atheïsme of
eenige andere wijsgeerige vorm Yan
ongeloof toelaat tot het terrein van de
staatkunde, stuurt men de staatszaken
in de war.
Immers, dan kan het niet missen of
de aanhangers van de eene zoowel als
van de andere leer trachten elk voor
zich hun dogma aan staatsinstellingen
en wetgeving ten grondslag te leggen
en hiervan is een voortdurend belagen
der vrijheid van andersdenkenden het
onvermijdelijke gevolg. In den Staat
moeten zij nu eenmaal allen te zamen
leven, hoe verschillend van inborst en
zielsgesteldheid zij ook zijn. Die nood
zakelijkheid is allerminst betreurens
waardig, maar zij legt ons den plicht
op datgene wat voor allen geldt: de
Overheid, het Bestuur, de Wet, zorg
vuldig te vrijwaren tegen hen, die er
gebruik van willen maken als middel,
als instrument 0111 er hun bijzondere
overtuigingen door tot bloei en uitbrei
ding te brengen.
De Staat zij dus niet tegen den gods
dienst, dat ware roekeloos en verderfelijk
voor de samenleving. Maar in overeen
stemming met zijn aard stelle hij zich
in godsdienstige aangelegenheden geen
partij. Immers, de Staat is niet een
wezen met een eigen ziel en persoon
lijkheid; de Staat is een begrip, door
menschcn gevormd en in stand gehou
den.
Zoo hebben de beste staatslieden van
onze historie het altijd begrepen en de
tijden dat „de godsdienst" (die altijd
twisten en veeten teweegbrengt als hij
zijn eigen terrein verlaat) onzen staat
kundigen toestand beheerschte, zijn
waarlijk niet onze gelukkigste of roem
rijkste geweest.
Terecht zeggen dan ook de stellers
van het Manifest dat de vermenging van
godsdienst en politiek, welke van de
toepassing dor kcrkclijke-coalitie-begin-
selen het onvermijdelijke gevolg is,
slechts kan strekken tot ontwijding van
den godsdienst en tot bederf van de
politiek.
zat; het werd haar onaangenaam te
moede.
Hij sprak niet; hot was, als hoorde
hij haar niet eens. Eensklaps liet hij
haar arm los, greep haar met beide
handen bij de schouders en drukte haar
achterover in de kussens. Als geboeid
lag zij onder zijne handen, niet in staat
zich te bewegen; vol angst staarde zij
naar zijn gezicht, dat met een strakke
raadselachtige uitdrukking over kaar
gebogen was.
„Wat doe je toch?" stamelde zij.
Tegelijkertijd wierp zij de schouders
heen en weder en trachtte zich uit zijne
handen los te rukken.
Toen hij die beweging voelde, boog
hij eensklaps het bovenlijf naar achteren
en richtte zich op; hij geleek op dat
oogenblik een wild dier, gereed zijn
buit te bespringen.
Door doodsangst aangegrepen, sprong
zij overeind en aan de andere zijde uit
haar bed. Hijgend bleef zij daar staan.
Naar de kamer harer kamenier te
vluchten was haar onmogelijk, daar de
baron zich tusschen het bed en de deur
bevond. Toen hij echter eene beweging
maakte, alsof hij op haar wilde afkomen,
snelde zij luid gillend op hare bloote
vooten door de deur, die achter hein
opengebleven was, naar hare woonkamer.
Wordt vervolgd.