No. 48. Zaterdag 17 Juni 1905. 2e Jaargang Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". Wees V f Het zoekende Licht. Een katholiek Oudersnummer. FEUILLETON. Een R.K. Priester, dierevo lutionair Republikein was! Verschijnt Woensdags en Zaterdags. DE EEMLANDER. Bureau Hendrik van Viandenstraat 28 Abonnementsprijs Per jaarf 3.00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der advertentiëu Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting) Zij die zich niet ingang van 1 Juli op ons blad abonnee- ren, ontvangen de tot dien datum verschijnende num mers GRATIS. Dat de katholieke onderwijzers ijveren voor 't huidig ministerie is hun recht; dat zij daarvoor alle middelen gebrui ken, is onwaardig. Zulk een onwaardig strijdmiddel is het katholieke ouders nummer, dat in deze dagen bijna overal huis aan huis verspreid is De tekst reeds is een onwaarheid: die had belmoren te zijn: Propaganda-num- mer voor de clericale candidaten, uitge geven door de redactie van de Katho lieke O n d e r w ij z e r en niet O u d e r s- nummer, waarin men, als dit van onderwijzers in hun kwaliteit als zoodanig uitgaat, opvoedkun dige lessen zou verwachten en geen politiek. En welk een politiek! Leugen is slecht, doch halve waarheid is veel erger, omdat die de leugen een schijn van waarheid geeft en daarom te eerder ingang doet vinden. En van die halve waarheden wemelt dit zoogenaamde oudersnummer. Ie halve waarheid: Op pagina één wordt 't portret van dr. Kuyper geflaukeerd door een citaat uit het Mandement der Bisschoppen, waarin deze zeggen, dat naar de leer der kerk 't onderwijs katholiek en gods dienstig moet zijn en dat zij ongods dienstig of onzijdig onderwijs verwerpen. Dit staat inderdaad in 't Mandement, doch als men deze uitspraak wil gebrui ken om de kiezers op te wekken „front te maken voor de christelijke regeering", dan is het halve waarheid en dus leugen een ander deel van 't Mandement, waar de bisschoppen zich over het Volks onderwijs uitspreken, den kiezer te ont houden. Wil de kiezer juist beoordeelen, welke waarde de katholieke overhéid aan 't Volksonderwijs hecht, dan mocht Uit het Duitsch vau ERNST VAN WTLDENBRUCH. 30). (Slot.) Zoo verhop een geruime tijd. Toen hief Anna het hoofd op en keek hem aan. Hij deed een stap naar haar toe; het scheen, dat hij haar iets wilde zeg gen, doch nog vóór hij daartoe kwam, sprong zij op, breidde de armen uit en met een juichkreet vloog zij aan zijne borst. „Omhels mij 1" zeide zij. „Ik wil rusten in de armen, die mij van den dood gered hebben!" Toen zij dit zeide, drongen ook hem de tranen in de oogen. Ja, hij had de volgende stelling uit 't Mandement der Bisschoppen niet verzwegen zijn. Deze luidt: „Hetgodsdienstigon derrie ht moet op de scholen zulk een voorname plaats in de opvoe ding innemen en zoo zeer alles beheerschen, dat in vergelij- king daarvan de overige kun digheden, die er aan de jeugd worden medegedeeld, als b ij- zaken voorkome n". Alzoo, lezer kiezer op de scholen is 't godsdienstig onderricht alles; de rest niets. 2e halve waarheid: Het hoofdbestuur van het Nederlandsch Onderwijzersge nootschap had als conclusie aan de algcmeene vergadering in 1904 voorge steld „ingenomenheid te betuigen met de verbeteringen, die 't ontwerp zou aanbrengen". Dit is waar, doch in niet minder dan 17 andere stellingen had 't hoofdbestuur geformuleerd, wat in 't ontwerp ontbrak en hoe 't onderwijs er door verslechten zou. De algcmeene vergadering verwierp de eerste conclusie met bijna algcmeene stemmen. Wie den kiezer naar waarheid over 't onderwijs wil inlichten, moet het een zoowel als het ander vermelden, anders krijgt de oproep „tot den heiligen strijd voor 't christelijk ministerie" een onwa- ren bijsmaak. En nu een pertinente leugen. Toen dr. Kuyper in de 2c Kamer gezegd had, dat er „zijns weten nooit een onaange naam woord tegen de openbare school, qua talis, gezegd was", antwoordde d e Bode, het orgaan van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers daarop met meer dan 40 aanhalingen uit de „laster campagne" tegen de openbare school. Nu doet zich iu deze zaak een eigen aardig verschijnsel voor. De lasterbom, uit het christelijk kamp tegen de open bare school geslingerd, is verkeerd gesprongen. Onder ware christenen in deze dagen vooral niet te verwarren met christelijken krijgt men genoeg van 't lasteren der openbare school. Duizenden van die christenen toch hebben hun onderwijs aan de openbare school ontvangen en het heeft ze in geen enkel opzicht geschaad. En daarom loochent nu de een na den ander dor voorlichters zijn eigen woorden of ver draait die. Mr. Sybrandy tracht zijn aan haar het leven gered; en zij wist het, en had het hem gezegd. Hij drukte haar aan zijne borst; niet met die harts tochtelijkheid, niet met die angstige schuwheid van vroegere dagen, doch met de zekerheid van warme, zich be wuste liefde. „Anna," sprak hij zacht en innig; en hij kuste haar gezicht, dat vol ver trouwen naar hem opzag. Toen legde hij den arm om haar heen en sloegen ze den weg naar liet slot in. „Zie je nu," zeide hij, hoe het mij gegaan is? Dertig jaar ben ik oud ge worden en heden is het de eerste dag, dat ik leef. Zie, het is wonderlijk, hoe iemands geheele leven soms in oen enkel oogenblik als een opengeslagen boek voor hem ligt; zulk een oogenblik is het voor mij geweest, toen ik den ouden Johann op den grond had en op hem knielde. In dat oogenblik ik kan het mij niet anders verklaren is de geheime macht, die mij dertig jaren gekluisterd hield, gebroken. De oude Johann, zie je, was mij om zoo te zeggen door mijn vader nagelaten; daarom is hij, van mijn kindsheid af, voortdurend bij en om mij geweest en heb ik steeds aan hem als aan iets on feilbaars geloofd. En daar hij zich van den eersten dag af aan heeft ingebeeld, dat hij tot bewaker van een krankzinnige was aangesteld, is het hem een idéé fixe geworden, dat ik krankzinnig was tijgingen een ander in de schoenen te schuiven; ds. Offringa, de man van „de pest en den kanker", ontkent zijn woorden; toen ik deze week in debat met dr. de Visser de Maasbode en de Rotterdammer hun laster ver weet, zwegen zij, ofschoon do redacteu ren aanwezig waren en toen ik dr. de Visser onder handen nam over zijn uitlatingen tegen de openbare school, maakte hij er zich met een praatje af en zweeg in hot debat de heele zaak dood. Doch het ergst van al maakt dit zoo genaamde oudersnummer het. Het heet daar, dat de aanhalingen van d o B o d e niet te controleeren zijn, wat een leugen is, omdat de bron erbij vermeld wordt; dat zij uit hun verband gerukt zijn, wat eveneens een leugen is, en dat ze niet zoo kwaad bedoeld zijn, wat ander maal een leugen is. Dat de heeivn zich met hun laster vergaloppeerd heb ben, is niet mijn schuld, dat men twee dagen voor de verkiezing 't vaderschap over zijn uitlatingen ontkent om de kiezers op te wekken tot 't stemmen van die candidaten, „welke voorstanders zijn van het christelijk beginsel, ook in Maatschappij en Regeering" mag schaam teloos genoemd worden. 3e halve waarheid: „de listige, politieke vos Goeman Borgesius had de gemeene, listige streek 't volgende amendement voor te stellen: deze wet treedt in werking op door Ons nader te bepalen tijdstip." Dit amendement is inderdaad door den hierboven zoo welwillend beoordeel den heer Bourgesius voorgesteld, doch het waarom is vergeten. En op dat waarom komt het vooral aan. Niemand, ook de minister niet, wist te vertellen waar de 2'/a millioen vandaan moesten komen die 't bijzonder onderwijs meer zou krijgen en dus was't zeer natuurlijk dat mr. Borgesius met 'tvoteeren van zulk een bedrag wilde wachten, totdat de middelen aangewezen waren om de gelden te dekken; doch dit ook te ver melden was te veel gevergd van dit verkiezingsnummer. De halve waarheid kan de „liberalen" kwaad doen; de licclc waarheid toont een daad van wijs beleid en dit was de bedoeling niet. 4e halve waarheid: Deze is de ergerlijkste van 't heele krantje. Om toch vooral de Protestun- ten 't stemmen op katholieken gemak- en niet anders zijn mocht." Door de gedachte aan zulk een vreesehjken toestand ouverweldigd, zweeg hij. Toen drukte hij haar zacht aan zich. „Mij is op dat oogenblik alles duide lijk geworden. Kunt ge je dat voor stellen?" Langzaam met hem voortgaande, aan ziju schouder geleund, drukte Anna hem de hand. „Ja, volkomen," antwoordde zij. „De gezondheid, die zich verzette tegen de ziekte, welke men je wilde opdringen, heeft ten slotte overwonnen. Je waart ventandig, en bent bewaakt geworden door een krankzinnige. Maar nn zullen we leven." Het was, alsof een nieuwe levensbron in haar opwelde; in hetzelfde uur, dat haar echtgenoot haar van eon wissen dood had gered, was zij tot zijn levens gezellin gerijpt. Ze gingen het slot binnen. Aan de wanden hingen de verbrijzelde spiegels; de vloeren waren nog bedekt met de glasscherven. Anua's slaapkamer was nog in dezelfde wanorde als op den dag, toen zij het slot ontvluchtte, een beeld van verwaarloozing en ver woesting. Anna bleef staan en vatte haar echtgenoot bij beide handen. „Ebcrkard," zeide zij, „we moeten een besluit nemen. Je vader heeft je den ouden bediende vermaakt; hij kelijk te maken, wordt door deze katholieke o n d e r w ij z e r s met waardeering over 't Protestantisme ge sproken en gezegd, dat „al die lange jaren van den 80-jarigen oorlog onze dappere voorvaderen met onbezweken moed en taaie volharding streden." Ziet lezer, er is ook moed, die geen bewondering afdwingt. De schrijvers van deze regelen toch vertellen don kiezer niet, dat zij in hun scholen veelvuldig boekjes gebruiken, waar de man, die van „die onbezweken moed en taaie volharding" 't voorbeeld gaf n.l. Willem de Zwijger uitgemaakt wordt voor „1 andver rade r," voor een „meester in het veinzen en uit denken van loozc streken," terwijl 't Protestantisme in die boekjes een „heil- looze ketterij" wordt genoemd. Als men do menschon in een Ouders nummer (sic?) wil voorlichten over de „schennende liberale vuiste die men onder den uitroep „bij God dat nimmer!" zal beletten 't christelijk Kahinet te ver drijven, dan moet men, vooral in zij n q u a 1 i t e i t als o n d e r w ij ze r, de maatschappelijke deugd der waarheids liefde niet geheel negeeren. Tot nu toe zijn in Nederland gelukkig nog niet alle middelen goed genoeg om de menschen in verkiezingsdagen tegen „de misbruiken van de liberalen" op te zweepen; dit zoogenaamde Ouders nummer tracht inbreuk op dien goeden regel te maken. B. VALK, Openbaar Onderwijzer. Hugues Féhcité Robert De Lamennais word in 17S2 te St.-Malo geboren. Zijn vader was een aanzienlijk koopman, die tijdens een hongersnood zeer veel voor de armen gedaan had en daarom door Lodewijk XVI tot den adelstand was verheven. De jonge L. trad in 1815 in het seminarie St.-Sulpice te Parijs en werd in 1810 te Rennes tot priester ge wijd. Zijn voornaamste werk was een verdediging van het Katholicisme. Dit werd van 1817 tot 1823 te Parijs uit gegeven. Door dat werk plaatste hij zich in de rij van de uitstekeudste Fransche schrijvers. Toch wekte hij door dat boek reeds wantrouwen, zoowel bij meende je daarmede een weldaad te bewijzen je hebt ondervonden wat het was. Zie je ja hoe zal ik hot zeggen? Ik meen, dat men slechts kan leven wanneer iemands leven hem zeiven toebehoort, en jou leven behoorde je niet toe. Je liebt het slechts voor de helft bezetende andere helft behoorde aan je voorouders. Kom, laat ons eens overleggen, hoe we het zullen aanvan gen, om nu werkelijk ons eigen leven te leven." Hij zag haar met van geluk stralende oogen aan. „Het begin daartoe weet ik reeds," zeide hij. „Al die portretten, welke hier sedert eeuwen hebben gehangen en ons aan de tegenwoordigheid van een aantal afgestorvenen doen denken, zal ik laten wegnemen en naar de tweede verdieping doen brengen. Daar mogen ze hangen voor hetgeen ze werkelijk zijn: historische reliquieën. Want de herinnering aan die dooden schijnt mij nu toe, ten slotte het zelfde te zijn als de aanwezigheid hunner lijkeu, en daarom is het mij steeds ge weest, als leefde ik in het gezelschap van dooden." „Zoo is het goed," antwoordde zij. „En nu nog iets. We kunnen ons de herinnering aan dien vreeselijkeu avond zeker niet zoo gemakkelijk uit het hoofd zetten, en wanneer we dat met geweld beproeven, worden we weer ziek. Je den Paus als bij Lodewijk XVIH. In 1830 trad hij in hot blad De Toekomst als verdediger van een revolutionair Katholicisme op, en in 1834 zong hij in ziju „AVoordcn van een gcloovige" in verheven bijbeltaal, die veel van do Oud-lsraelictische profeten had, een lof zang op de revolut ie. Het boekje, slechts een paar vel druks, maakte een ver- bazenden opgang en werd spoedig in alle Europeesche talen overgebracht het laatst in het Nederlandsch (1897)! Paus Grcgorius XVI achtte het werkje zoo gevaarlijk, dat hij er bij Encykliek van 15 Juli 1834 zijn banbliksem tegen slingerde. De L. antwoordde daarop in zijn „Roomsche zaken" (1S36) met hevige aanklachten tegeu de Roomsche Curie. Ziehier eenige aanhalingen uit het merkwaardige geschrift. „In de weegschaal vau do eeuwige rechtvaardigheid weegt de wal van het volk zwaarder dan die der koningen; want het volk maakt do koningen, en de koningen zijn voor de volken, niet de volken voor de koningen. „De Hemelsche Vader heeft de lede maten zijnor kinderen niet gevormd om gekneusd te worden door wonden, noch hun zielen om te worden vermoord door dienstbaarheid. Hij voreonigde hen tot huisgezinnen, en alle huisgezinnen zijn voor elkander broeders. Hij voreonigde hen tot volken, en alle olken zijn broe ders; en al wie huisgezinnen van huis gezinnen of volken van volken scheidt, scheidt wat God voreonigde en doet het werk van den Satan. „Zoo gij een man naar de gevangenis of' naar do strafplaats ziet luiden, zeg dan niet aanstonds: „Dat is een slecht mensch, die een misdaad heeft gepleegd tegen ziju mcdcmenschen"want mis schien is hij een braaf mensch, die zijn medemenschcn een dienst heeft willen bewijzen, en die gestraft wordt door hun verdrukkers. „Wanneer gij een volk ziet, met ketenen beladen en aan den beul over- gcleveid, zeg dan niet aanstonds: „Dat is een weerspannig volk, dat den vrede op aarde wil verstoren", want misschien zijn het martelaars, die lijden voor het behoud der menschheid. „Achttien eeuwen geleden deden in een stad in het Oosten de Iloogepriesters en de koningen een oproerling en een lasteraar (zoo noemden ze hem althans) hebt mij eens gevraagd, of wc een huwelijksreis zouden doen; ik heb in dertijd niet gewild nu stel ik je voor, Eberhard, laat ons op reis gaan, en als wc dan terugkomen, brengen we de wijde wereld in ons hart mede en sluiten ons niet meer, zooals vroeger, in ons slot op, doch denken aan, en zorgen voor de menschen om ons heen, en als men voor menschen te zor gen heeft, houdt men geen tijd over om zich niet spoken te bemoeien." Vol vreugde sloot de baron zijne jonge verstandige, moedige vrouw in de armen. „Dezen middag reeds," zeide hij, „begin ik met mijne plichten; dan zal ik den ouden Joliann naar Breslau in het krankzinnigengesticht brengen, en morgen gaan wc op reis. Zullen we alleen gaan?" „Eén moet er met ons meegaan," antwoordde zij glimlachend: „onze goede, trouwe Fransje." En zoo geschiedde het. In Augustus verlieten baron Von Fahrcnward en zijne vrouw het slot, en eerst iu Mei van het volgende jaar, toen de lente haar intrede in het Silezisch Paradijs had gedaan, kwamen ook zij terug. Ditmaal lieten ze zich niet on opgemerkt naar het park rijden, doch reden de dorpsstraat door; nu gingen ze niet, verborgen voor de wereld, samen door het eenzame park, docli

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 1