No. 52.
Zaterdag 1 Juli 1905.
2e Jaargang
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
In de Kinderkamer.
De Ministerieels Toeshimaslag.
FEUILLETON.
Allerlei,
DE EEMLANDER.
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.
Itiircau
Hendrik van Viandenstraat 28
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der advertentie»
Van 1 tot 5 regels0.40
vooi iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Want het is een Toeshima geworden
Waaraan men niet durfde denken; wat
men niet voor mogelijk had gehouden,
is geschied: de 3terke, zoo geduchte
macht van Kabinet en rechterzijde is
vernietigd en de beste zetels zijn inge
nomen.
Na Gorcum en Den Helder, Amster
dam. De s'agschepen De Visser, Heems
kerk en Bijleveld zonken, evenals de
kruiser 1ste klasse Krap, in Den Haag I;
Gouda werd veroverd op de Vries, Enk
huizen op Sluis, die nog altijd geen tijd
gevonden heeft voor zijn maidenspeech.
Zierikzee zag Pompe van Meerdervoort
bezwjjken, en Kampen Kampen,
de vaste burg, dat Mackay afvaardig
de, en zoomin als Gorinchem, ooit links
gestaan had, ging voor de rechterzijde
verloren met verpletterende meerderheid.
En dat met behulp van eigen groep-
verwanten.
Ridderkerk en Steenwijk! Hoe gaarne
hadden we ook uwe namen nog ge
boekstaafd op do gouden rol, de be
haalde overwinningen vermeldende. Het
heeft niet mogen zijnmaar wij rekenen
op u voor de toekomst.
Tien districten veroverd, waarvan 8
op de antirevolutionairen en 2 op de
christelijk-historischen.
En het is nog slechts vier jaar ge
leden, dat de Standaard, onder toe
juiching van heel de coalitie pers ver
klaarde, dat met hot liberalisme was
afgerekend, dat het nog slechts tot de
historie behoorde, dat het dood en be
graven was!
Thans staat het weder voor ons, als
een jonge reus, verbaasd eenigszins over
eigen kracht, over het geweldige van
de toegebrachte slagen, doch zich tevens
op nieuw bewust geworden van zijne
sterkte, vaat besloten den strijd voort
te zetten, onvermoeid, kampend in den
naam en voor de vrijheid.
De 28ste Juni was het Toeshima van
Minister Kuyper en diens roekeloozen,
niets ontzienden aanhang. Zij hadden
een geest der vrijheid van de natie ge
trotseerd, geminacht en deze heeft zijn
veto uitgesproken, zijn „tot hiertoe, niet
verder!"
Eu de overwinning dezerzijds behaald,
is te overweldiger, wijl gestreden werd
met zoo ongelijke wapenen. Eveuals
Het is verstandig zijne verstreken uren te
raadplegen: hun antwoord vormt 't geen wg
de ondervinding noemen. Young.
„Wel, wel, waarom schrei je zoo, mijn
ventje?" vroeg een oude dame met mooi,
grijs haar aan een jongetje, drie jaar
oud ongeveer, dat zijn blond kopje tegen
het hek van een kleinen voortuin legde
en snikte alsof zijn hart zou breken.
De kleine gaf geen antwoord, hij bleef
maar snikken en wreef zich met zijn
vuile handjes in zijn roodgezwollen oogjes.
Eindelijk riep hij luidkeels: „Mama,
Mama, aa!" Het schelle kinderstem
metje klonk trillend door de warme
zomerlucht.
De oude dame keek in alle richtingen,
maar de straat was als uitgestorven, wijd
en zjjd geen mensch te zien! niemand
die eenige opheldering kon geven.
„Wacht, jongske, ik zal je wat lekkers
geven. Zou je dit niet graag lusten?
de oude heiden Homerus in den strijd,
voor de muren van Troje, zijne helden
deed bijstaan door de goden, zoo heten
ook onze theologische „christenen" huti
god deelnemen aan den verkiezingsstrijd.
Het was een geducht wapen in de hand
der kerkelijke drijvers, tegenover de
als paganisten en duivelskinderen ge
scholden vrijzinnigen, dat in 1904 goede
diensten had bewezen.
Doch het bleek ditmaal een tweesnij
dend wapen, dat wondde, vrecselijk
wondde, wie het voerde. Geen der tien
zetels, door „christelijke" theologen be
geerd, werd gewonnen en dr. De Visser
bleef, ondanks alle geestelijke hulp, tot
driemaal loe achter op het slagveld. Hij
viel; met eerc?
Deze les gegeven aan de politisecrende
predikanten is even beteekenisvol als het
feit, dat alle verliezen der rechterzijde
zijn geleden door de anti-revolutionairen
(8) en de Christel, historischen (2).
De uitspraak toch is gericht tegen
Dr. Kuyper, getroffen in zijn vurigste
aanhangers.
Hij is gewogen en te ligt bevonden.
Het „christelijk" Ministerie heeft uit
en kwaads genoeg gesticht!
In de andere rubrieken van dit blad
zal genoeg gezegd worden over de
heerlijke overwinningen der auti-cleri-
ralcn, dan dat ik ook nog mijn lezers
zou moeten bezighouden met verkiezings-
lectuur om niet voor „kleurloos" door
te gaan.
Toch kan ik niet nalaten even het
volgende aan te halen uit de Meppcler
Crt., naar aanleiding van de bekende
relletjes :e Steenwijk.
„Onder de mannen die verdacht wer
den gestemd te hebben op den heer
Duymaer van Twist, werd gerekend een
der bakkers.
Bij dezen werden dan ook de ruiten
ingeslagen evenals bij zoovele anderen.
Zijn vrouw, bevreesd voor erger, trok
naar haar ouders te Wanneperveen maar
hijzelf bleef bij z'n zaak en bezorgde
den volgenden morgen getrouw zijn
broodjes bij de klanten. Tot deze laatste
behoorde een winkelvrouwtje, wonende
achter de kerk. Ook haar bloedde het
hart, dat de weldoener van Steenwijk,
de heet Tromp Meesters, was gevallen
Nu, wat zeg je?" Zij had een pakje
losgemaakt en gaf het kind een taartje.
Een glimlach verhelderd het ronde
kindergezichtje, en de witte muizetandjes
knabbelden bcgeering aan de korst van
het zoete gebak.
„Dat is lekker!" zei de kleine jongen,
terwijl nog twee grootc, achtergebleven
tranen over zijn wangen rolden.
„Hoe heet je, mijn kind?" vroeg de
oude dame goedig.
„Paul".
„Hoe nog meer?"
„Schelmpje".
„Schelmpje" dat kon toch onmoge
lijk een familienaam zijn.
„Hoe heet je vader?"
„Papa".
„Waar woon je?"
„Thuis".
„Ja, maar waar is dat „thuis?"
„Bij Mama en Papa
Het taartje was intusschen opgepeu
zeld, en nu riep het jongetje weer uit
alle macht: „Mama, a, a...!"
De oude dame nam hem bij de hand.
„Kom maar eens mee", sprak zij, „wij
zullen met ons beiden Mama zoeken".
„Ik kan niet loopen, ik ben zoo moe!"
klaagde Paul.
De goede matrone wenkte een huur
koetsier, die langzaam aan kwam rijden
en tilde den kleine in het rijtuig. Na
een half uur hield de wagen stil voor
een vriendelijk huis, een soort villaatje
tegenover iemand, die Steenwijk niet
kent en die door Steenwijk niet gekend
wordt.
Zij zon op wraak. En wat gebeurde?
Heel liefjes nam ze de mand met
broodjes harde bolletjes van den
„fijnen" bakker aan, maar 't scheen dat
zo nog geen „projectielen" genoeg had,
althans zij bestelde nog zoo'n mand vol,
zoo spoedig mogelijk te leveren. De
bakker, verheugd over deze extra
bestelling, loopt vliegensvlug naur
zijn bakkerij om nog een mand vol te
halen, en 't winkelvrouwtje maakte in
middels alarm, waardoor in een omme
zien talloozc buurvrouwen kwanten toe
schieten. In een oogwenk legt ze dezen
haar plan de campagne voor, hetwelk
levendig wordt toegejuicht, en in een
ommezien staan alle buurvrouwtjes, ge
wapend met een bolletje, in 't straatje
opgesteld.
Daar kwam de bakker, 't Vrouwtje
laat hem binnen, aanvaardt met dank
bare blikken de nieuwe amunitie en
geeft het sein tot den algemeenen aan
val met de woorden: „Nu zullen we
jouw eens „Duyntaer van Twisten"."
Dat de harde projectielen hem op vele
plaatsen gevoelig troffen, behoeft zeer
zeker geen betoog, en dat de Steen-
wijksche vrouwtjes als ze eenmaal be
ginnen, niet mak zijn, zal de bakker
zeker wel volmondig toestemmen.
Was dit een staaltje van een min of
meer kinderachtig optreden in zake
verkiezings-actie, een voorbeeld van
„schunnige practijken" der1 christelijke
heeren vertelt ons het Handelsblad.
„Aan een der bureaux in district VII
vervoegde zich een persoon onder ge
leide van een bekenden propagandist in
dat district. Do voorz. vraagt de stem-
kaart. „Die heb ik niet." De voorz.
Indien u kiezer is en u zich voldoende
legitimeert, zal ik een duplicaat voor u
schrijven. Hoe heet u?" De pseudo-
kiezer: „Heemskerk." De voorzitter
herhaalt vragend: „Heemskerk?"
Antwoord: „Neen, die moet ik stemmen."
De voorzitter: „Hoe heet u?"
De pseudo-kiezor legt een biljet der
inkomstenbelasting neer. De voorzitter
noemt den naam. „Heet u zoo?" -
Antw. „Ja." „Wat beduiden dan die
voorletters?" Antw. in orde.
Waar woont u?" -Antw.: straat goed,
huisnummer onbekend. Yoorz.„Weet
u uw eigen huisnummer niet? Wanneer
midden in een tuin, waar alles in bloei
stond.
Een oude tuinman in hemdsmouwen
werkte bij een bloembed, terwijl een
oude vrouw, eveneens bejaard, in een
nette katoenen japon door de traliën van
het hooge ijzeren hek den weg op keek.
Ze had naar haar meesteres uitgezien,
want toen ze het rijtuig zag naderen,
deed zij het hek open, om haar bij het
uitstijgen behulpzaam te zijn.
„Och lieve deugd!" riep zij uit, toen
zij dichtbij gekomen, op den schoot der
dame een slapend jongetje zag. „Wat
hebt U daar, Mevrouw?"
De oude dame legde een vinger op
de lippen. „Stmaak het lieve kind
niet wakker, Martha". Daarop legde zij
den kleinen slaper in de armen van
haar oude getrouwe, klom uit den wagen
en betaalde den koetsier.
„Hier, man!" riep Martha halfluid den
tuinman toe: „Kijk eens, wat een
jongen!"
De tuinman kwam bij haar en knikte
vergenoegd. „Een flink kereltje, Me
vrouw!"
De oude Mevrouw glimlachte. „Ja,
niet waar, een allerliefst jongetje. Ik
dacht wel dat jullie er aardigheid in
zoudt hebben. Is Mijnheer thuis?"
„Mijnheer zit in het pneel, zal ik
hem roepen?"
„Nog niet, Bernhard, wij willen den
kleine eerst wasschen en netjes maken.
is u geboren?" Antw.: „Moet u dat
ook al weten? Dat weet ik niet uit
mijn hoofd. Ik ben 28." De kiezers
lijst geeft als geboortejaar aan 1859.
De voorz.: „U wordt niet toegelaten,
tenzij u zich beter kunt ligitimeeren."
De voorz. wendt zich tot den propa
gandist: „Staat u er voor in, dat deze
persoon is de kiezer, voor wien hij zich
uitgeeft? Deze antwoordt, dat hij alleen
weet, die die persoon op het opgegeven
adres woont.
„Uit de geheele houding van den
persoon in quaestie bleek ten duidelijk
ste, dat hij zich niet bewust was van
het strafbare feit, dat hij op het punt
stond te plegen. Nog meer werd dezo
opinie bij mij verstrekt, toen bij huis
bezoek bij den kiezer ronduit werd
erkend, dat de zoon naar de stembus
was gegaan met een biljet dor inkont-
stembelasting van zijn vader (die de
kiezer is), hem verstrekt door zijn
moeder, alles op verzoek van den pro
pagandist."
Maar laat ik mijn lezers niet ergeren
en vervelen en liever iets aardigs mee-
deelen, iets geheel nieuws, een extra-
vernuftige uitvinding vau onzen water
staatsminister, die in het ontwerp
visscherijwet veronderstelt dat men
gekaakten haring vangt. In art. lü
toch van genoemd wetsontwerp staat.
„Aan de belanghebbenden wordt
voortdurend gelegenheid gegeven om
gekaakten haring, met visscliersvaartui
gen gevangen, op hun kosten te doen
keuren."
Haast even nieuw of ongehoord is
een feit, dat zich in Amerika heeft
voorgedaan, waar in New-York een
rechtszitting is gehouden, waarin als
aanklager optrad de elf-jarige Lena
Stark, gekleed in het wit, met korte
rokjes om de beenen en een kinderhoedje
op het hoofd.
Zij had een aanklacht ingediend
tegen den schatrijken makelaar Jacob
Funelike, wicn zij er van beschuldigde
haar, na haar volgens Joodschen ritus
te hebben getrouwd, moedwillig verlaten
te hebben.
Door getuigen, personen, die ook
als getuigen bij de huwelijksvoltrekking
waren opgtreden werd het feit van
het huwelijk bevestigd.
De kleine Lena, die niet over het
hekje, waarvoor de getuigen plegen te
staan, kon kijken werd voorgeroepen
Kom, Martha, laat ons hem naar de
kinderkamer brengen".
„De kinderkamerMartha, dacht eraan
hoe lang het reeds geleden was dat
Mevrouw den sleutel van dat vertrek
aan Bernhard,- haar factotum want
dat was hij langzamerhand geworden
had gegeven, om hem met de andere
sleutels aan zijn lederen riem te dragen.
Zij kwam er toch haast nooit.
Mevrouw ging hot huis binnen en liep
met bijna jeugdige vlugheid de brecde
trap op, die naar de slaapkamers voerde.
Martha volgde haar met het kind, dat
nog altijd sliep, en Bernhard kwam
achteraan; hij had het erg druk met
zijn sleutelbos.
„Och heden, Mevrouw, dit gebeurt
waarlijk niet te spoedig!" sprak hij
zacht, nadat hij een deur ontsloten en
wijd geopend had. Nu nam hij behoed
zaam zijn vrouw den kleinen jongen af,
Vijf en twintig jaar staat deze kamer
ledig; 't was tijd dat hier zoo'n kleintje
heen verdwaalde.
Intusschen was Martha vlug naar het
raam geloopeo, dat zij open zette, waarop
zij de jaloezieën optrok. Een zee van
lucht en licht vulde het grootc vertrek.
De kleine sloeg de oogen op en keek
verbaasd om zich heen. „Ik wil staan"
zeide hij half slaperig, half dwingerig,
en Bernhard liet hem op den vloer
glijden.
De knaap geeuwde een paar keer
en vertelde, dat zij daar on daar op
dien dag in Januari met den heer
Funelike getrouwd was. Op een vraag
van den rechter of zij met haar echt
genoot samen woonde, antwoordde de
kleine;
Neen, maar hij bezocht mij vaak.
Dan besprak hij met mij onze toekomst
en zei, dat hij een mooi groot huis voor
mij zou laten bouwen en dat ik nooit
zou behoeven te werken, daar hij
dienstboden zou houden.
Na nog tal van vragen gesteld te
hebben, besliste de rechter ten slotte,
dat de zaak verder in zijn particulier
kabinet zou worden voortgezet.
Een ander ongewoon huwelijk is dat
van een Belgische gravin, Rosalie de
Mercij-Argentan, die de vrouw is ge
worden van een dierentemmer. Zij is
eerst getrouwd geweest mot een Fran
sehen hertog, den hertog van Avaray,
maar dat huwelijk was niet gelukkig,
en negen jaar na de bruiloft kwam het
tot echtscheiding. I)e gravin heeft toen
weer een poos in Belgiii gewoond, maal
later keerde zij terug naar Parijs, waar
zij groote belangstelling kreeg voor
„kapitein" Jack Bonavita, dierentemmer
in den circus Bostock. En toen Bonavita
eens door een leeuw gewond werd,
raakte het hoofd van de gravin heele-
ntaal op hol. Zij zijn kort geleden
getrouwd en naar Amerika gegaan,
waar de dierentemmer nu voorstellingen
geeft.
't Is voor mevrouw de gravin, die
nog al wispelturig schijnt te zijn, altijd
een heerlijke geruststelling, dat het maar
ecu hap voor den leeuw hoeft te kos
ten ont van haar nieuwen echtvriend
ontslagen te worden, als hij haar soms
op den duur mocht vervelen.
geweldig, hij geneerde zich niet en
zette den mond zóó wijd open dat tnen
al zijn tandjes kon tellen. Toen keek
hij rond. Maar de drie vreemde tnen-
schen, die om hem heen stonden, boeiden
zijn aandacht niet, wel twee middelmatig
groote kasten mot glazen deuren: daar
zag hij een heele massa speelgoed. In
de eene lag en stond alles wat een
jongenshart en jongensoog maar kan
bekoren: van het houten poppetje, welks
bewegelijk lichaam aan draadjes gehoor
zaamt tot een volledige officiersuniform
met degen en ridderorde. Daar waren
ook hoepels, zweepen met een bont
gekleurd handvatsel, ratels, menageriën,
die bijzonder veel wilde dieren bevatten,
trompetten, geweren, daartusschcn een
bouwdoos, prenteboeken, enz. enz.
In de tweede kast stonden en zaten
groote en kleine poppen met gele
porceleingezichten, in ouderwctsche
kleeren gedost, die stijf uitstonden in de
wijde primitieve poppestoelen van ruw
hout. In deze kast waren nog veel andere
zaken, waarmee kleine meisjes zich
altijd en overal bezighouden. Elk stuk
hier was fonkelnieuw en toch zag men
aan het speelgoed dat het tot een lang-
vervlogen tijd behoorde, want hot ve -
toonde in t geheel niet de e erdreven
woelde onzer dagen.
(Wordt vervolgd.)