Stadsnieuws.
De Positie van den
Onderwijzer.
Allerlei.
Mejonkvrouwe C. de Bosch Kemper.
men vermoedelijk bedoeld heeft, de
heer Weezcl Errcns wat den naam cn
f 142,5U wat het bedrag aangaat.
Hadden we niet het recht boven
onze opmerkingen te schrijven:
„Niet al te correct?
H.
In ons vorig artikel hebben we trach
ten aan te toonen, dat liet in de eerste
plaats in 't belang van de school zelve
is, goed bezoldigde onderwijzers te
hebben. Dit wordt nog te veel over het
hoofd gezien, ook door de onder
wijzers. Gewoonlijk beschouwt men do
koele salariskwestie doodgewoon als een
broodvraag, zonder meer. En dat is
verkeerd.
Reeds in 1860 stelde Diesterweg vijf
voorwaarden, noodig vooi het zegenrijk
werken der openbare school. En voorop
eteldc hij daarbij deze twee punten: le
grondige opleiding der onderwijzers en
2e een inkomen, waarvan bescheiden,
voor een geestelijk beroep levendo
menschen een familie fatsoenlijk onder
houden kuunen.
„Alle overige voorwaarden tot 'tgedijcu
der school," zegt Diestorweg verder,
„spruiten uit deze voort; ontbreekt er
echter een van, zoo kan men er wel
een klaaglied over aanheffen, dat de
scholen niet geven wat ze geven moes
ten; ook zal het als altijd niet aan
dezulken ontbreken, die de onderwijzers
met aanklachten overladen, maar ge
holpen wordt daarmede niets. Ook heeft
degeen, die de macht daartoe bezit, de
bovengenoemde voorwaarden te verwer
kelijken en hij, die ook daartoe bijdra
gen kan, maar zulks niet doet heele-
maal niet het recht, over de scholeu en
onderwijzers een afkeurend woord te
spreken. De onderwijzers zijn, evenals
andere menschen reeds zoo ver, dat zij
geen cent geven om woorden
zonder daden."
De vraag van meer of minder salaris
voor den onderwijzer is dan ook met
in de eerste plaats een vraag van
eigen belang, maar wel degelijk een van
maatschappelijk belang. Nergens hoeft
men dat zoo goed begrepen als in Zwitser
land en wel met name in het kanton Zurich.
Thomas Scherr, de hervormer van 't
onderwijs aldaar, een uitstekend paeda-
goog die als eerste directeur van de
kweekschool voor onderwijzers, grooten
naam verwierf, gaf in de volgende
woorden 't beginsel aan, waarna de
gemeenschap te handelen had om vrij
en gelukkig te worden:
„Zonder voldoend inkomen
geen voldoend aantal goede
onderwijzers; zonder goede
o n d e r w ij z e r s geen goede;
school; zonder goede school
geen klimmende beschaving
des volks; zonder algemeene
volksontwikkolinggeenalge-
m e e n e ideale g e z i n d h ei d, geen
gel ukkigcwelva art, geen ware
v r ij h e i d "1
En het volk van Zürich heeft dat zelf
ook begrepen en kolossale offers voor
zijn onderwijs met vreugde gebracht.
En waar men vooral geen zuinighed
betrachten wilde, dat was in de salaris
sen der onderwijzers.
Toen dan ook, een 70 jaar geleden,
de gemeenteraad een regeling moest
vaststellen verklaarde de „Scliulrat" (dat
is do wethouder van onderwijs): „Rij de
salarissen der onderwijzers, welke na
tuurlijk de grootste uitgaven vereischen,
zijn wij van de stelling uitgegaan, dat
de beste schoolinrichting zonder goede
onderwijzers geen waarde heeft-, deze
echter dan alleen te verkrijgen zijn
wanneer er behoort ijksa laris wordt gegeven.
Daar nu echter een ouderwijzer, die
een groot aantal uren les te geven heeft,
naast dit beroep, wanneer hij 't goed
vervullen wil, geen ander mag uitoefe
nen, zoo moet 't salaris zoodanig zijn,
dat hot voldoet hem fatsoenlijk te voe
den".
Dat is o. i. een zeer gezonde rede
neering, en wanneer de Nederlaudsche
autoriteiten er ook zoo over dachten,
dan zou men zeker in de onderwijzers
wereld niet zoo herhaalde malen van
een „toonbeweging" hooren.
Thans concentreert zich bij tal van
onderwijzers veelal de eenigste actie in
sahirisbeweging. Voor heel weinig
andere zaken zijn ze warm te krijgen,
ze voelen er weinig of niets voor
Alleen wanneer ze eenige guldens meer
salaris kunnen veroveren komen ze in
actie; voelen zij zich „solidair." Al
hun voelen, denken, willen en begeeren
lost zich op in deze vraag: hoe ver-
groeten wij ons stukje dagelijksch
brood? Zoo duidelijk demonstreert zich
dat feit in Amersfoort, waar ongeveer
de helft van liet aantal onderwijzers
één of meer bijbetrekkingen vervult,
terwijl zij, die nog niet zoo gelukkig
waren een „baantje" er bij krijgen, al
hun best doen er een machtig te worden.
Gaan we nu eens na, waarin een be
hoorlijke onderwijzerssidarieering be
staat, welke billijke eischen van be
looning een onderwijzer kan stellen.
Een jaar of vijf geleden sprak daar
over Dr. J. van Leeuwenleeraar bij
het Middelbaar ouderwijs te Schiedam,
in een vergadering van onderwijzers te
Rotterdam. We wenschen aan die hoogst
belangrijke rede een en ander te ont-
leenen.
Beginnen wij met het feit, dat de
onderwijsmannen geen doode materie
hebben te verwerken, dat liet door hen
bedorven werk niet zooals iedere arbeid
kan worden afgekeurd en dan of her
steld bf vernietigd, dat bij mislukking
van hun arbeid niet eenige grondstof en
wat meer of minder kapitaal verloren
gaat. Hun arbeid geldt de vorming van
het verstand, het gemoed en het karak
ter van kleine menschen. De eerste
eisch is, die niet te bederven; de
tweede eisch, die in goede richting te
leiden.
In de lieele maatschappij is er geen
arbeid te vinden met kostbaarder en
gevoeliger grondstof.
In de lieele maatschappij is er geen
arbeid te vinden, die meel' onophou le
lijk de volle aandacht van. den lieden
mensch vereischt.
In de lieele maatschappij is er geen
arbeid te vinden, waarvoor een grooter
onderscheidingsvermogen en een grooter
gemoedsleven noodig zijn.
Dat is voor menschen van „zaken"
moeielijk te begrijpen, die huren intel
lekt en karakter, zooals zij kantoren en
vigilantes huren. Zij vragen eenvoudig,
wat zij voor hun zaken en hun per
soonlijke belangen noodig hebben, boe
ken al hun uitgaven op dezelfde rekening
en daarmee basta. Een man van zaken
roemde eens ecu bepaalde school bui
tengewoon tegenover mij. Toen ik hem
do bizondere redenen van zijn tevreden
heid vroeg, antwoordde hij: „dit zal ik
U zeggen; ik heb letterlijk nooit den
minsten last met den jongen, hij,.gaat
regelmatig over, ik krijg nooit eenige
klacht over hem, en dat heb ik niet
andere scholen nooit zoo gehad". Van
de school zelf wist hij niets, van het
onderwijs en de onderwijzers nog min
der, en van de ontwikkeling van zijn
zoon had hij geen flauw begrip. Zoo
iemand is geen uitzondering.
„Maar," gaat Dr. van Leeuwen dan
verder, ik praat nu gelukkig niet voor
zulke menschen van „zaken".
„Niet waar, wij weten allen, hoeveel
kracht van leven, hoeveel ziel, hoeveel
liefde er van ons wordt gevraagd, om
ons werk zóó te doen, dat wij er zelfs
eenigszins mee tevreden kunnen zijn.
Wij weten allen bij ondervinding, dat
de feiten, de kwantiteit leerstof, die wij
behandelen, voor ons eigen onderwijs
en voor de werkelijke opvoeding onzer
leerlingen slechts bijkomstigheden zijn,
dat er slechts écne enkele werke
lijke onderwijzende kracht bestaat, dat
is ons eigen krachtige leven, dat wij
zooals de zon in het zonnestelsel, midden
in onze klasse zetten, waardoor wij veel
nog niet ontkiemd leven van onze
leerlingen doen uitbotten, maar dat
werk, dién arbeid, dien verhuren wij
niet, dien laten wij niet beloonen, die
is het heilig eigendom van ons zelf en
onze school.
„Maar wij weten ook allemaal, dat
voor een zoodanig werk, voor een zoo
volledigen arbeid, wèl de heele volle
levenskracht noodig is, dat een moe
overwerkt lichaam, behoefte li ebbend
aan rust, niet geven kan, wat ons on
derwijs 'noodig heeft, dat een door
matericele misère verbitterd gemoed de
vrije lichtende ontwikkeling van ons
eigen leven in den weg staat, onmoge
lijk maakt. Morcelc ellende, dat weten
wij ook allen, telt hier niet mee; die
heeft een ganseh anderen invloed.
„En behalve dat, hebben w ij niet meer
dan andere menschen behoefte aan boe
ken, aan kunst, aan natuur? Immers,
wij ontwikkelen grooter levenskracht
dan anderen; die grootere kracht heeft
behoefte, dringende behoefte, zich te
uiten, zich te meten met de krachten
van leven buiten ons, zooals wij die
vinden in de natuur bovenal, maar veel
ook in kunst en in studie.
„Nu, dat zij, die ons hunne kinderen
toevertrouwen, in het belang hunner
kinderen zelf en 0111 te. voldoen aan
onze billijke rechten, ons dan in staat
stellen, ons werk te doen zóó als wij
kunnen en willen en moeten.
„Wij hebben recht op een zoodanig
leven, op zoodanige matericele levensom
standigheden, dat wij onophoudelijk die
volle levenskracht in den meest ruimen
zin kunnen ontwikkelen, die noodzake
lijk samengaat met goed onderwijzen.
Tot die levensomstandigheden behooren
een aangename ruime woning,
waarin gelegenheid bestaat voor
een werkelijk prettig familieleven
een voldoende onbekrompen voe
ding en kleeding; voldoende lec
tuur en studiowerkengelegenheid
om van tijd tot tijd van goede
kunst en mooie natuurte genieten.
„En dan bovenal moet een ieder ma
terieel in de gelegenheid zijn, een der
gelijk levensniveau getrouwd te kunnen
bezitteu. Niet een toestand, die voor
een ongetrouwd onderwijzer desnoods
mogelijk zou zijn, maar den getrouwden
in geheele of ellende schopt. Maar
een toestand, waarbij het samenleven
van man cn vrouw als voren geldt voor
een volledig leven, en dat is, zooals wij
zooeven zagen, noodig boven alles."
Op grond van het voorgaande mennen
we tot deze conclusies te mogen komen:
a. De taak van den onderwijzer is
in alle opzichten, wil hij voldoen aan
zijn liooge roeping, zwaar te noemen.
b. "Wil hij die taak naar behooren
vervullen, dan moet hij kunnen leven
voor zijn beroep en niet gekweld wor
den door dagelijksche zorgen.
c. Daarvoor is noodig in de aller
eerste plaats een behoorlijk salaris,
waarvan de onderwijzer met een gezin
leven kan.
Of daaraan nu de Amersfoortscho
salarisregeling voldoet? Daarover in een
volgend artikel.
X. IJ. Z.
„'n Negentienjarig wicht, met de witte
rozen der afmattende werkplaats op d'r
dunne w angen, wier denkvermogen zoo
Iriseli is als het tule van d'r lang ge
dragen zomerhoed op dezen herfstmorgen,
poogt, zoo onnoozel als ze is, den ma
gistraat on; den tuin te leiden, Er is
aan de geloofwaardigheid van menig
getuige 'n steekje los, maar zooals vrou
wen kunnen manoeuvreeren met de^
waarheid, neen maar, daar sta je soms'
versteld van. En dat doen ze met 'n
handigheid, die respect afdwingt, 'u Man
vliegt nog eens tegen de lamp, maar
de zwakke sekse betrap je niet op 'n
meineed.
Het negentienjarig wicht dan, op 'n
goeden avond door den opzichter van
den arbeid gesnapt, terwijl zij in het
late uur nog zat te naaien aan 'n japon,
had zich in 'n kast verstopt.
„Waarom dééd je dat?" vraagt de
rechter.
„Omdat ik bang was", jokt ze.
„Wat was er voor reden om bang te
zijn?"
Langdurige pauze.
„Toé nou!" maant de magistraat.
„Omdat, omdatde Arbeidswet bin
nenkwam
Aldus de Telegraaf, die er aan toe
voegt „ook 'n recht begrijp.
Dan toonen de oprichters van een
dilettanten-orkest in Nieuw Caledonie een
„rechter" begrip te hebben van 't geen
hun in hun toestand voegt. Daar hebben
n.1. een groep levenslang veroordeelden,
uitgaande van het denkbeeld, dat
zij „ook wel eens iets mochten hebben",
en van meening zijnde, dat niets den
mensch meer vreugde geeft dan een
„moppie muziek", daar hebben zij zeg
ik, een orkest opgericht, dat zeker wel
tot de zonderlingste der geheele wereld
gerekend mag worden.
De directeur is een beruchte moorde
naar, de bekkenslager heeft zijn ketting-
kameraad gedood, de cornet a piston
heeft zijn meester met een hamer dood
geslagen, de saxophonist wurgde
iemand in de straten van Parijs, de
tubaist was een „apache" en gevaarlijk
recidivist en de onder-directeur heeft zijn
vrouw in stukken gesueden.
Wat de niet-muzikale verrichtingen
betreft, ontbreekt er dus zoo goed als
niets qau de harmonie. Dat het korps
overigens geen gebrek zal hebben aan
oefen-tijd noch vooi altijd-schadelijke-
personeels-veranderingen batig behoeft
ie zijn, ligt voor de hand.
Toch zijn, gegeven de veranderlijk
heid van den mensch, veranderingen niet
geheel uitgesloten. Want wie onzer is
er nu eigenlijk in alle opzichten vol
maakt tevreden, wie houdt niet van een
kleine verandering, al z.il hij ook niet
bij voorkeur voor ijsbeer gaan spelen
zooals een der Zandvoqrtsche badgasten
aan de Haarlemmerstraat. Deze heer
was in het bezit van een „volledig"
ijsberenvel, en toen een logé er
genoegen in vond zich in deze huid
te steken en na volhardend oefenen zich
de allures van den bewoner der pool-
zeeên had eigen gemaakt, werd men
nieuwsgierig, welke uitwerking de ver
schijning van een ijsbeer wel hebben
zou. De eigenaar der huid begaf zich
daartoe bij zijn buurman, ook een bad
gast, en toen de beer daar in den
tuin verscheen, was het effect verras
send.
Ontsteld vluchtten eenige der bewo
ners het huis in, met allen spoed
werden deuren en ramen gesloten, en
daar de beer niet aan heengaan scheen
te denken, greep de heer des huizes
ziju geweer om den omguren gast neer
te leggen. Zoover kwam het gelukkig
niet, daar hem haastig door zijn buur
man 't een en ander aangaande de
identiteit van ons ijsbeertje werd in
gefluisterd.
De huisgenooten, bevrijd van hun angst
en vrees, kwamen nu weer te voorschijn
blij uit hun gevaarlijken toestand verlost
te zijn.
1SS0--1905.
Wie Zaterdag morgen, 16 Sept., op
het goede oogenblik langs Soesterweg
kwam, moet wel even opgekeken
hebben, toen hij uit dat altijd deftig
rustige huis een zoo talrijke, vroolijke,
feestelijk gekleede schare zag komen,
't Waren een 30 tal dame6, die op een
lunch te Baarn 't tweede deel van haar
programma zouden afwerken. Boven
'tprogramma stond: „Reünie ter eere
van het zilveren jubileum van „de
Freule."
De reünie is kostelijk geslaagd. "Van
de 100 meisjes, die successievelijk
in den loop van 25 jaar bij Mejonkvrouwe
O. de Bosch Kemper een belangrijk
deel van haar opleiding ontvingen, waren
uit eigen beweging tot verrassing van
de freule een 30 opgekomen. "Van de
anderen, verspreid als zij zijn over
buiten- en binnenland, gebonden door
zorgen voor man en kind, beroep of
ziekte, waren velen toch door brieven
of bloemen vertegenwoordigd.
Op een opkomst van 30% kan overi
gens geen enkele studenten-reunie bogen
en zeker was deze wel minder luid
ruchtig, niet minder jolig en hartelijk.
16 September 1880 opende Mejonk
vrouwe O. de Bosch Kemper (geboren
16 Augustus 1S42) in datzelfde huis
op den Soesterweg haar school met het
eerste clubje meisjes, dat zij zich ten
loei stelde, gedurende een drietal jaren
juist in den tijd, dat dezen van kind tol
mensch moeten worden, zoo van
1619 jaar, leiding en steun te geven
Zonder daarom anderen geheel uit te
sluiten, neemt „de Freule" liefst kinde
ren uit beschaafde gezinnen, aan wie
een kleine verlichting in de zorgen der
opvoeding niet onwelkom is, bij zich in
huis om ze in clubjes van vijf gedu
rende drie jaren een opleiding te geven,
die vooral drie doeleinden nastreeft.
Deze zijn allereerst een opleiding tot
ernst en werkzaamheid. Talrijk zijn de
kleine plichten en pliclitjes in huishou
delijk en ander werk, die öf door allen
gelijk of beurtelings door de eene of
de andere moeten worden waargenomen.
Precies ingedeeld zijn de werkzaam
heden, die van uur tot uur beslag leggen
op de kindera, er zit streng volgehouden
systeem in den ganschen gang van
elke week en eiken dag, maar de hoofd
zaak bij elke opvoeding: liefde, toewij
ding en een vaste hand, is ook bij deze
in ruime mate aanwezig, 't Ziju allen
meisjes, van wie men verwacht, dat zij
zich met eigen kracht door 't leven
moeten slaan. Zij moeten dus leeren
werken, denken, zorgen, geen pretenties
hebben, anderer cn eigen plicht steeds
allereerst voor oogen te hebben.
Om deze zedelijke hoogte te kunnen
bereiken werd juist deze opleiding ge
kozen.
Een tweede doel stelt de Freule in
algemeene ontwikkeling; daartoe moet
strekken het Fransch, Duitsch, Engelsch
spreken, maandelijks afgewisseld, maar
altijd streng volgehouden, niet alleen in
de leerzaal maar ook aan tafel en op
de wandeling; daartoe moet medewer
ken de lectuur en het gesprek.
Ten slotte worden zij allen min
of meer opgeleid voor de acte
Lager Onderwijs; van het begin af
wordt er op aangestuurd, dat er na drie
jaren dat examen zal gedaan kunnen wor
den en dat wil iets zeggen als men be
denkt, dat telkens elk nieuw vijftal
uit verschillende kringen niet zeer ver
schillende opleiding en zeer verschil
lende gaven daar in ééns saamgebracht
worden en hetzelfde werk eenmaal doen
moeten. Natuurlijk, dat dus betrekkelijk
velen dit doel niet bereiken, maar zij
zijn dan toch zoo ver gebracht dat zij
na zelfstandige studie in een volgend jaar
een tweede poging wagen kunnen of zij
kunnen door hare practiscke kennis
en algemeene ontwikkeling een plaatsje
op kantoor, ziekenverpleging, telefonie
en elders vinden.
Zoo werd daar gedurende een eeuw,
sril en bescheiden, door betrekkelijk
weinigen hier ter stede gekend door
Mejonkvrouwe C'. de Bosch Kemper een
ernstig liefdevol werk verricht en op
t il van plaatsen in O. en W. herdenkt
men in dankbare herinnering al, wat
men leerde en doorleefde te Amersfoort.
Geen wonder dus, dat het feest op
den vorigen Zaterdag verder een zeer
opgewekt karakter droeg. Na terug
komst uit Baarn werd aan de jubilarisse
en de reünisten een diner aangeboden,
door broeder en zuster der freule, waarbij
menige hartelijke toast werd uitgebracht.
H. M. de Koningin erkende, gelijk
wij reeds mededeelden de verdiensten
der Freule door haar de orde van Oranje
Nassau te verleenen, terwijl door leer
lingen en oud-leerlingen haar des morgens
een feestlied was toegezongen. Als blyk
van erkentelijkheid werd haar daarbij
een bureau ministre aangeboden.
Vergadering van den Raad der gemeente
Amersfoort op Dinsdag den 26 September
1905, des namiddags ten half 2 ure.
Punten van behandeling:
lo. Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot benoeming van een tijdelijk
leeraar in do natuurkunde aan het Gymna
sium (vacature A. Winter) voor den cursus
1905/1906 (mot adviezen).
Aanbevolen wordt de beer Z. J. de Lange
tijdelijk leeraar aan de Hoogere Burgerschool.
2o. Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot benoeming van eene onderwij
zeres aan de school Puutenburgerlaan (met
adviezen).
Op de voordracht staan:
I. Mej. C. Holsteijn.
II. Mej. J. W. E. Daamen.
III. Mej. M. Kerkkamp.
3o. Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot het geven van eervol ontslag
aan den onderwijzer J. H. van Drie, met
iDgang van 1 November a.s. (met adviezen).
4o. Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot opheffing van de oubewoon-
baarverklaring van het perceel aan den
Hof No. 32 Sectie E. No. 552 (met adviezen).
5o. Voorstel van Burgemeester en Wet
houders om de lessen aan de Burgeravond
school dit jaar aan te doen vangen op
I November 1905.
6o. Vaststelling kohier straatbelasting' 1905.
7o Voorstel van B. en W. tot het geven
ecner subsidie voor de tentoonstelling op
administratief gebied met ontwerp-besluit
tot wijziging der begrootiug.
Mej. A. L. Rikkers, alhier, is aan
de Rijks universiteit te Utrecht geslaagd
voor liet le Natuurkundig examen.
Dr. J. van Loenen Martinet, predi
kant te Bussum hoopt morgen te hall
elf voor te gaan bij de godsdienstoefe
ning in de Remonstrantsche kerk alhier.
De le luit. A. J. A. Busquet, van
het 5e reg. inf. alhier is benoemd tot
leeraar bij de Hoogere Burgerschool te
Bergen-op-Zoom, en hoeft, in verband
hiermede, verzocht op non-activiteit te
worden gesteld.
Dinsdag a. s. vergadert de afdeeling
Amersfoort van „Volksonderwijs". De
agenda vermeldt de volgende punten:
I. Voorstellen Algemeene Vergadering;
2. Benoeming afgevaardigde; 3. Winter-
propaganda; 4. Ingekomen stukken,
waaronder een verzoek om adhaesic
aan het adres aan den Raad van een
aantal onderwijzers om verbetering der
salarissen.
Het Symphonie-orkest „Jubal" zal op
II October een Volksconcert cn op 12
October een concert voor de donateurs
en kunstlievende leden geven.
De luitenant-generaal A. Kool, chef
van den generalen staf, die met eenige
officieren van dit dienstvak een staf-
oefeningsreis doet op de Veluwe, iï
alhier aangekomen.
De generaal-majoor A. D. Petter,
commandant van de 4e divisie infanterie,
die, vergezeld van den chef van den staf,
den majoor A. L. Klerk de Reus, de
oefeningen van het le en 9de regiment
infanterie in Drenthe bijwoonde, keert
heden in liet garnizoen terug.
De van deu Hoofdcursus herkomstige,
bij het 5e regiment infanterie nieuw
benoemde 2e luitenants zullen op Zater
dag 30 September, worden beëedigd en
in functie gesteld.
Bij vonnis van het Kantongerecht te
Amersfoort d.d. van den 20 Sept. 1905
is K. v. d. B. wonende te A., veroor
deeld tot eene geldboete van f 5.sub-
sidair 3 dagen hechtenis, wegens over
treding van art. 455a, van het Wetb.
v. Strafrecht. (Hij, die het vervoer door
trek- of lastdieren doet plaats hebben op
een noodelooze, pijnlijke of kwellende
wijze.)
i>« Brand op de taugestrnat.
't Is al weer een heele tijd geleden,
dat wij getuige waren van zulk een
hevigen brand, als er in den nacht van
Vrijdag op Zaterdag op de Langestraat
woedde. Twej perceelen zijn door het
vuur totaal vernield.
Hoe en waar de brand is „aange
komen?" Die vraag die bij eiken brand
het eerst wordt gedaan we zijn niet
in staat, die nu met volledige zekerheid
te beantwoorden.
Men vermoedt, dat het begonnen is
in een keukentje van den heer Va»
Munster, dat grenst aan het fotografisch
ateliei van den heer J. W. Wentzel,
dat daarop onmiddellijk werd aangetast.