No. 95. Woensdag 29 November 1905. 2e Jaargang Wei Wees 11 Zelf! Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". Expedities en Dum-dumkogels. I FEUILLETON. HET ROOSJE VAN STERNBERG. DE LANDER. Verschijnt tVucnxia^s cu Zaterdags. Itui'cnii lUendrik van Viandenstraat 28 Abounementsjtrf js f 3.00 - 3.50 Franco per post - 0.90 l'i-ijs «Ier ««lvcrtentlëii Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Het zou van enghartige partijzucht getuigen, niet te willen erkennen, dat de heer Van K o 1 groote verdiensten heeft op koloniaal gebied. Ongetwijfeld weet hij vèèl van Indië en meermalen blijkt, dat de regeering met zijne opmerkiugen en wenken rekening houdt. De redevoeringen bij de algcineene beschouwingen over de Indische be- grootiug van den nieuwen Minister van Koloniën, don heer F o c k waren ook voor een groot deel gewijd aan de be- antwooiJing en weerlegging van dezen socialistischen afgevaardigde, terwijl èn de heer Van Deventer èu de heer Bos beiden diens beschouwingen aan ernstige bespreking onderwierpen. Wij hebben respect yooi- de groote werkkracht van den heer Van K o 1 en zullen het nut van zijn optreden in ons parlement gaarne erkennen, al staan wij ook op politiek terrein lijnrecht tegen over hem. Gaarne beamen wij den lof hem door den heer Bos in de Tweede Kamer gebracht, waar deze o. a. zeide (zie Handelingen Tweede Kamer blz. 106.) „overigens wil ik volstrekt niet ontkennen, dat op koloniaal gebied door den heer Van Kol wenken zijn gegeven in dit parlement, waaruit het recht voor hem kan worden afgeleid, dat aan zijn woord groot gewicht worde gehecht, hetgeen dan ook bet geval is". Mijnerzijds verklaar ik echter gaarne, dat ik met groote belangstelling en waardeering den arbeid van den heer Van Kol heb gadegeslagen. Ik geloof, wat betreft de propa ganda voor betere denkbeelden op koloniaal gebied, dat de verdiensten van den heer A'an Kol blijvende waarde zullen hebben". Wij hebben gelukkig geen enkele reden om verdiensten van politieke tegenstanders niet te willen erkennen, evenmin, als we er tegenop zouden zien, op onze medestanders critiek uit te oefenen. Hoe groot onze waardeering voor den heer Van Kol evenwel ook zij, deze is nog niet tot die hoogte geklommen, dat wij ons niet gerechtigd zouden Wij zouden otm dikwijls schamen over oiizë edelste daden, indien de wereld al de drijf- I vecren erean keilde. achten de onderstelling te moeten opperen, dat zijne soms krasse be schuldigingen voor weerlegging vatbaar zijn. Waartoe deze inleiding? In een hoofdartikel in dit blad van de vorige week wezen wij er op, dat de heer Yan Kol een scherpe critiek had uitgeoefend op ons beleid in Indië en met uauic zijn afkeuring had uitge sproken over de talrijke expedition, ondernomen vaak ten voordeele van particuliere belangen volgens spreken en tevens gaven wij een staaltje van de wreedheid, waarmede naar een mede- deeling, die de heer Yan Kol aan een Indisch Dagblad ontleende, door ons leger soms den strijd in Indië werd ge voerd. Wij eindigden met onze verwachting uit te spreken, dat de Minister van Koloniën op de ernstige aanklacht van den heer Yan Kol een afdoend antwoord zou geven. Van socialistische zijde (Stem des Yolks, Zaterdag 25 November 1905) heeft dit vooropgestelde vertrouwen aan leiding gegeven tot critiek. Men vond het ongepast, dat wij een zóó groot vertrouwen hadden in den persoon van een Yrijzinuig Minister, dat wij reeds van te voren het ver moeden uitspraken, dat het hem ge lukken zou, den heer Yan Kol te weerleggen. Wij zijn zoo vrij die ongepastheid volstrekt niet in te zien. Maar wel vinden wij het ?eer onge past en zeer afkeurenswaardig van de „Stem" te veronderstellen, dat 111 onze woorden zou opgesloten liggen de mee ning, dat wij „onverschillig, wat "hij (de Minister) ook zegt" dit antwoord als afdoende zouden beschouwen. Evenzeer achten wij het een beden kelijke manier van polemisccren, op dat eene zinnetje, waarin wij ons vertrouwen in den heer Fock uitspraken, de gevolg trekking te bouwen, dat wij nu door dik en dun de vrijzinnige regeering moeten verdedigen. Laat de „Stem"' haar oordcel nog wat opschorten tot ze klemmender motieven daarvoor heeft gekregen. Alleen dit kan dit orgaan wel weten, dat tot nog toe dit Yrijzinuig Ministerie geen critiek uit eigen kamp is gespaard. Zoowel de quaestie van het blanco artikel, als de opcenten op de vermo- Naar liet Duitseh VAN HANNS YON SPIELBERG. 6.) Beieren was waarlijk groot in dit gewichtig oogenblik. Terwijl hij rechts de weenende Rosa tot bedaren trachtte te brengen, betooverde hij links den armen vader geheel. Hij zag hem toen eerst een poosje vol verachting aan, totdat meester Leberecht de oogen nedersloeg, en sprak toen langzaam en waardig: „Ik had verwacht dat de heer Leberecht een minder hardvochtig vader zou zijn; of moet ik aannemen, dat juffrouw Rosa haar hart aan een on waardige geschonken heeft? Hebt gij een gegronde reden om tegen den jongen man te zijn?" fIk houd niet, yan schoolmeesters,'1 morde de oude, als een poedel, die een pak slagen gehad heeft. „Welk een treurig vooroordeel! Dat had ik niet verwacht van zulk een be schaafd man als gij zijt, mijnheer Lehmann. Zijn dan de schoolmeesters niet de verbrcidcrs, de dragers dei- wetenschap en beschaving? Is huu beroep niet een der edelste en schoonste? Waarlijk hoe hoogcr men staat op de maatschappelijke ladder, des te meer leert men erkennen, hoe verheven eu edel de taak is, om de aankomende jeugd, de .hoop van het vaderland, op te voeden en te beschaven. Is dat ook niet uw opvatting, mijnheer von Cedlidz?" „Ik stem uit het diepst mijner ziel in met de woorden Uwer Hoogheid!" haastte ik mij te antwoorden, met een verwijtenden blik op den heer Lehmann. De arme man kromp hoe langer hoe meer ineen. „En zeg mij nu of gij tegen den jongen man een geldig bezwaar hebt in te brengen? Is hij niet solide? Heeft hij ooit tegenover u den verschuldlgden eerbied uit het oog verloren?" Otto werd welsprekend als Cicero. „Gij zwijgt, mijnheer Lehmann! Vertrouwt gij niet dat de heer Ilellfrich Rosa waarlijk lief heeft; gelooft gij, dat hij haar niet op de handen zou dragen?" Lehmann vermande zich eindelijk een weinig. „Ik heb niets tegen hem als hij gensbelasting heeft verschillende organen èn van liberale èn van vrijzinnig-demo- cratischc richting tot ernstige bestrijding Komen we thans tot de zaak zelve. In de eerste plaats wat betreft de expedition. Onze ruimte gedoogt niet, alles af te drukken, wat van verschil lende zijden daarover in het midden gebracht is. Wij moeten daaromtrent naar de „Handelingen" verwijzen. De heer Yan Kol besprak de expe- ditiën naar Boni, G o a, D j a m b i eh B a d o c n g, waarvan hij trachtte aan te toonen, dat deze andere drijfveeren hadden, dan volgens de „officieele waar heid" wordt meegedeeld. In den breede eu op grond van particuliere briefwisseling en berichten in de bladen heeft de heer Yan Kol getracht de onrechtmatigheid dier expe dition aan toonen. Wij nemen uit de „Handelingen" het een en ander over van hetgeen door den Minister in tweede instantie over de beschuldigingen en verwijten van den heer Yan Kol in 't midden is gebracht. Ik kom nu tot den lieer van Kol, diemij verwijlen heelt g-edaan, welke ik toch mer kelijk niet mag laten voorbijgaan. Ik weet wel, dat de hoer Troelstra zooeven heeft gezegd, dat de heer van Kol niet gewoon is zijn woorden te wikken en te wegen maar ik voor mij wensch elk lid der Kamer au sérieux te nemen, en aan te nemen, dat hij meent wat hij zegt. De geachte afgevaardigde heeft gezegd, dat hij, zoo vaak door hem harde slagen worden toegebracht, ook harde slagen ver wacht, maar zooals ik hem nu heb toege sproken, dat had ik niet mogen doen. Ik had gesproken van verdachtmaking-, en dat woord had niet uit mijn mond mogen vernomen worden. Voor zich zelf echter vindiceert hij het recht sterke woorden te gebruiken en hij heeft niet geschroomd te zeggen dat ik hier stond als verdediger Aan een kwade zaak dat mijn optreden dat was van een advocaat van kwade zaken. Ilc zou aan den geaehlen afgevaardigde willen vragen en ik meen met gerustheid het oordeel van de Kamer daarover te kunnen afwachten of ik hier voor een goede dan wel voor oen kwade zaak optreed en of de kwade zaak aan mijn zijde dan welaan de zijde van den geacliteu afvaardigde is Ik vraag, of ik het niet te recht als verdachtmaking heb maar geen schoolmeester was." „Dus zijt gij nog niet bekeerd, mijnheer? Om een kinderachtig vooroor deel zoudt gij het geluk uwer cenige dochter in de waagschaal'willen stellen? Ik had betere gedachten van u! Maar als ik zelf pleit voor den jongen man kunt gij ook dan nog hardnekkig iu uwe weigering volharden?" Ik gaf Rosa een kleinen wenk, om haar liefste te roepen de beslissing moest nu komen. Zij vloog weg. De heer Leberecht wankelde inderdaad reeds. Eu toen uu Beieren weder op zijn gevoel ging werken, hem in gloeiende kleuren zijn zielelecd zijner dochter afmaalde en over het geluk sprak, dat haar kon wachten; toen hij welsprekend over de dankbaarheid van het jonge paar redeneerde en ten slotte nogmaals zijn vorstelijke \oorspraak in de weeg schaal wierp, als toen eindelijk Hellfrich en Rosa zeiven voor hem stonden en de jonge man op eenvoudige, allerinnemendste wijze hem om zijne toestemming verzocht, veegde hij een paar malen met den vetten, nauwen mouw van zijn rok over ziju oogen en mompelde een nauwelijks hoorbaar ja! Daarmede was het ijs gebroken. „En haal nu een flesch Champagne, gij beste aller vaders, opdat wij op liet welzijn van het verloofde paar drinken kunnen!" riep Beieren luid. Hij fluisterde mij echter toe: „Cedlidz, de paarden! Het bestempeld, dat de geachte afgevaardigde ten aanzienvan de. quaestie van Djambi de volledige uiteenzetting- der foiten, welke vroeger door de. Regeering- is gegeven, een voudig voorbijgaat, en nu twee jaren achter- eeu met besehuldigingen komt, die allerminst bewezen zijn, en zich niet ontziet op die zelfde losse gronden den naam van een hooggeplaatst ambtenaar hier te noomcu en dien in een hoogst ongunstig daglicht te plaatsen. Bedenkt de geachte afgevaardigde dan niet, dat het een zware beschuldiging- tegen de Regeering is, wanneer hij zegt: gij hebt niet geschroomd een expeditie ten bate van particuliere belang-en te doen plaats hebben, gij hebtnietgeschroomd particuliere belangen te verdedigen en daarvoor niet alleen geld, maar ook menschenlevens op te offeren? Mij dunkt, dat is een beschuldiging, die inen niet mag uiten, tenzij men werkelijk overtuigende bewijzen heeft. En wat zegt den heer van Kol ten slotte? Ja, het is zoo, ik mag hier niet meer zeg gen, maar ik heb een dossier dat mijn be schuldiging bewijst, doch daarvan zeg ik u niets, dit is toch geen wijze van beschul digen, die in den mond v m een afgevaar digde in het Parlement thuis behoort. Heeft de geachte afgevaardigde inderdaad een dossier dat overtuigende bewijzen bevat, laat hij dat overleggen, dan zullen wij de feiten onderzoeken. De heer Troelstra: Dat doet gij zelf niet eens. Leg uw eigen dossier over. De heer Fock, minister van Koloniën: Daar kom ik straks op. Ten aanzien van Goa heeft de geachte afgevaardigde, de heer van Kol, een vergelijking gemaakt, die mij het recht geeft te vragen, ol hij die wel gewikt en gewogen heeft. Wat heeft de ge achte afgevaardigde gezegd? Gij treedt im perialistisch op; Goa is een enclave en om dat die lastig is wilt gij die annexeereu dat staat gelijk alsof Duitscliland Neder land zou annexeereu Maar heb ik dan niet aangetoond hoe de toestand in Goa was en in welke verhouding Goa tegenover ons gebied stond? Kan uien zeggen, dat ons land is het toevluchtsoord voor dieven en gespuis uit Duitschland, zooals dat het geval is met Goa tegenover ons? Kan men zeggen dat in ons land de hoofden, laat ons zeggen de burgemeesters, medeplichtigers zijn van veedieven en allerlei misdadigers, die in Duitschland hun slecht bedrijf uitoefenen, zooals dat in Goa het geval was niet be trekking tot ons? Een dergelijke vergolij- is koog tijd, dat wij uit de voeten komen; ik kan inijii rol niet langer volhouden." Haastig zorgde ik voor deu wageu en rekende af met den diep geroerden Lehmann. Toen dronken wij nog eens op het geluk van de Roos van Stern belg, en ten slotte werd de oude moedig en dronk op het welzijn Zijner Hoogheid, prins Otto van Beieren, zijn doorluch- tigen gast. Ik zat reeds op den wagen, toen Otto nog eens weg liep een plotse linge gedachte schoen in hem te zijn opgekomen. Rosa stond met haar ver loofde in de huisdeur; hij giug naai; haar toe en vraagde: „Wel, kleine Rosa, waar blijft nu miju belooning! Heb ik geen enkel kusje verdiend?" En Rosa keck ecu oogenblik verlegen op naar haar lachende minnaar, en toen waarlijk toen kreeg de prins zijn zoete belooning. „Gij zijt toch de grootste schelm ter wereld, Beieren!" bromde ik verdrietig, toen wij door dc schemering wegreden. Hij lachte: „Maar hij smaakte toch goed die kus van de Roos van Sternberg." Dat was dus Beierens „zaak". Zijne bezorgdheid was trouwens onnoodig; wij begroeven haar in onze borst, en geluk kig hoorden onze meerderen niets van den dollen streek. Indien de goede Otto king kan niet worden volgehouden en kan werkelijk niet ernstig zijn gemeend. Ten aanzien van Bali heeft de geachte afgevaardigde gezegd, dat een onderzoek moest worden ingesteld. Ik heb echter reeds gezegd, dat een onderzoek heeft plaats ge had, waarbij is gebleken, dat do klacht van den Chinees inderdaad gegrond was en dat er reden was te voldoen aan hetgeen de Chinees eischte.*) De heer van Kol sprak van de beoordeeling van de zaak door den landraad to Singradja, doch daarvan is nooit sprake geweest. De vorst weusehtedezaak te doen onderzoeken door zijn Kerteraad. die wordt voorzeten door een der van hem afhankelijke rijksgrooten,die aan den diefstal van het gestrande schip had meegedaan. En au kan men toch moeilijk aan den dief zelf «le berechting van het geschil overlaten. Ondanks hetgeen dcgeachto afgevaardigde de heer Troelstra zooeven heeft gezegd, moet ik blijven volhouden, dat door den heer van Kol geuite beweringen niet zijn juiste beweringen, maar integendeel onjuiste voorstellingen van hetgeen werkelijk ge schied is. Ik wil hem er op wijzen, dat hij wel be weert, dat ik op zijn zeggen: „ga nndooi- niet ben doorgegaan, maar dat dit niet juist is. Toen hij mij toeriep: „ga nu door" heb ik hem nog-het voorbeeld van erfpachts-. •anon en landrente gegeven. Verder de quaestie van de Paketvaart- maatschappij. Er was gezegd, dat die maat schappij lang voordat het contract geëindigd was een nieuw contract kreeg en daardoor bevoordeeld werd. Maar daar had moeten worden bijgevoegd dat het contract f250 000 per jaar hooger was, zoodat het V/0 milioen voordeel had. Ik geloof, dat ik" den ge- '-■hteii afgevaardigde tot zijn buurman /Je knikken dat ik gelijk heb. Ten umzien van de Nederlandsch-Indische Spoor wegmaatschappij wil ik er op wijzen dat de heer van Kol had gezegd, dat die maatschappij slechts gedurende de laaste das enkele jaren do Regeering een vooideel ;aeft gegeven van f 180 000. Ik heb er op ewezen.dat dit niet juist is, dat dit geen voor telling is, dat die maatschappij reeds ge- Jurendo niet minder dan tóe» jaren jaarlijks gemiddeld!' 180 000, dat isdus f 1800 000 aan het Gouvernemend heeft uitgekeerd. En wanneer iuj spreekt van langdurige proccessen, ge voerd tegen die maatschappij omdat de De heer vau Kol had beweerd, dat bedoelde Chinees niet opzet zijn schuit had laten stranden, om hoogo eischeu te kunnen atollen. niet spoedig op deze eene dwaasheid een gansche reeks andere had laten Nolgcu, zou hij zeker nog heden in dienst zijn en vermoedelijk in een zeer hoogen rang. Maar de prins was on verbeterlijk nauwelijks twee jaren later bracht ik hem zelf naar Bremen hij had zijn ontslag moeten nemen en trok naar den vreemde, om in de nieuwe wereld nieuw geluk te vinden. Ik zeide het reeds: hem viel ten deel, wat aan de meeste mcnschen in hetzelfde geval ontzegd blijft. Door eigen kracht werkte hij zich er boven op, wel is waar na allerlei teleurstelling en won tenslotte het hart cener jonge, rijke erfgename wier goederen hij geruiracn tiid bestuurd had. Tegenwoordig zit hij werkelijk als een prins op zijne vorstelijke bezittingen aan den oever der Missouri; doch hij heeft zijn Duitsch vaderland niet ver geten. In het jaar 1870 was hij een der eersten, die overkwam om het va derland te helpen verdedigen; aan mijuc zijde behaalde hij bij Vionville het IJze ren Kruis. Ook het Roosje vau Sternberg heb ik nog eens wedergezien. Zij was toen reeds een volle, ontloken roos geworden, toen ik ruim tien jaar na hare verloving weer door Sternberg kwam, maar nog steeds een bekoorlijk vrouwtje. Haar echtgenoot had het sehoolmeestcrschap er aan gegeven; en zij waren nu waard

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 1